Mijn naam is Florian Hoogerdijk, Docent Biologie aan het voortgezet onderwijs.
Welkom bij deze online les over evolutie, In deze les zullen we kijken naar hoe evolutie plaatsvindt en heeft plaats gevonden over de miljarden jaren waarin onze planeet bestaat.
We zullen een kijkje nemen welke processen aan de grondslag liggen van de evolutie theorie, en hoe deze theorie in de praktijk terug te vinden in het leven om ons heen.
We kijken hierbij naar stambomen en hoe je deze kunt aflezen. Er komen ook begrippen aan bod welke je wellicht nog niet mee bekent bent. Om te starten is het van belang dat je alvorens te beginnen aan de opdrachten, de kennisclip over evolutie bekijkt. Deze kennisclip staat onder aan de pagina.
Wat ga je in deze les leren?
De volgende doelen moet je aan het einde van de les kennen of kunnen.
Je weet: Dat DNA aan de grondslag staat van Erfelijkheid en Evolutie.
Je weet: Wat er precies in de celkern zit. Je chromosomen zijn gemaakt van de stof DNA.
Je kent: De termen mutatie en natuurlijke selectie en weet dat evolutie hierin zijn grondslag vindt.
Je kunt: Een stamboom aflezen en hieruit opmaken waar bijvoorbeeld een gemeenschappelijke voorouder is gesplitst in 2 soorten.
Als extra informatie kun je hieronder nog een "swaggelicious" video over de evolutie van de Mens bekijken. Dit filmpje legt de evolutie en verspreiding van de mens uit aan de hand van fossielen welke gevonden zijn en de beschikbare kennis over de evolutie van onze eigen soort. Deze video is een format waarbij de uitleg gebeurd in de vorm van een videospel.
Lesdoel 1: Je weet wat de begrippen: DNA en chromosomen inhoudt en kunt hier mee werken.
Chromosomen zijn dunne ‘draden’ in elke celkern. Wanneer een cel gaat delen worden deze chromosomen zichtbaar met een microscoop. De chromosomen bestaan onder andere uit DNA, DNA bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen. Elke celkern in je lichaam bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme. Dus zowel de cellen in je grote teen en op het topje van je hoofd bevat dezelfde unieke DNA code. Het DNA bestaat uit 4 basen Adenine, Cytosine, Guanine en Thymine. Deze worden in de afbeelding aangegeven met de letters ACGT. DNA bestaat zoals je kunt zien uit twee strengen welke bestaan uit de bovengenoemde letters. De strengen zitten op een vaste volgorde aan elkaar vast. De A heeft altijd een binding met T en C heeft altijd een binding met G. Wanneer de code van een DNA streng dus bekend is kun je altijd de andere streng aanvullen. Bijvoorbeeld bij de volgende streng: A-C-C-T-G-T-A, Wordt de onderliggende gebonden streng van DNA: T-G-G-A-C-A-T.
Elke soort organisme heeft een vast aantal chromosomen in elke celkern. Bij een mens is dat aantal chromosomen in de kern van elke lichaamscel 46. In lichaamscellen komen de chromosomen in paren voor de twee chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. Bij een mens bevat de kern van elke lichaamscel 23 paren chromosomen. Dit betekend dat je twee keer 23 chromosomen hebt gekregen van je ouders. In geslachtscellen zoals spermacellen en eicellen komen de chromosomen enkelvoudig voor. Bij een mens bevat de kern van elke geslachtscel 23 chromosomen. Andere organismen hebben andere aantallen chromosomen in hun cellen honden hebben bijvoorbeeld 78 chromosomen in de lichaamscellen. Hier uit kun je dus concluderen dat een geslachtscel van een hond bestaat uit 39 chromosomen.
Lesdoel 2: Je moet kunnen omschrijven wat de begrippen genotype, fenotype, genen en eiwitten inhoudt.
Genotype: de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme. Deze informatie ligt in de chromosomen in de kern van elke lichaamscel. Alle genen in een celkern samen vormen het genotype. Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van bevruchting. Dus wanneer de zaadcel samensmelt met de eicel ligt het genotype van het nieuwe organisme vast.
Fenotype: het uiterlijk (de zichtbare eigenschappen) van een organisme. Het fenotype komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu. Een gedeelte van je Fenotype ligt vast bij je geboorte namelijk het Genotype. Door invloeden vanuit de omgeving denk bijvoorbeeld een veel of weinig zon, kunnen er aan je uiterlijk kleine dingen veranderen. Je kan ook bijvoorbeeld je haar verven in een kleur welke jij niet van nature hebt. Dus je kunt je Fenotype aanpassen, je genotype staat vast.
In het kort Fenotype= Genotype + invloed vanuit het milieu.
Gen: een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap. DNA-volgorde van een gen: de bouwstenen van het DNA (A, C, G, T) staan achter elkaar in specifieke volgorde hierdoor ontstaat een code met de informatie voor het maken van een specifiek eiwit.(Dit noemen we een gen). Doordat een gen een code bevat voor een specifiek eiwit wordt het fenotype zichtbaar. Bijvoorbeeld door spiereiwitten worden bijvoorbeeld eigenschappen van spieren zichtbaar in het fenotype.
Aan de hand van de plaats van de cel in het lichaam veranderd de functie van cel. Genen kunnen aanstaan (tot uiting komen) en genen kunnen ook uit staan(niet tot uiting komen). Bijvoorbeeld: in levercellen staan de genen voor galproductie aan. In hoofdhuidcellen staan deze genen uit.
Lesdoel 3: Je moet de kenmerken van geslachtelijke voortplanting kunnen noemen. En het belang hiervan voor genetische diversiteit
Allel: één van de genen van een genenpaar (allelenpaar). In lichaamscellen bevatten de twee allelen van een allelenpaar informatie voor dezelfde erfelijke eigenschap. Deze informatie kan gelijk of ongelijk zijn. Bijvoorbeeld: het allelenpaar voor de haarvorm kan informatie bevatten voor steil haar en/of voor krullend haar. In een lichaamscel kun je dus meerdere combinaties van steil en krullend tegenkomen wanneer allel steil: S, allel krullend: K. De volgende combinaties zijn mogelijk S-S(steil), S-K(steil/krul), K-K(krul). Bij de vorming van geslachtscellen komt van elk allelenpaar één allel in een geslachtscel terecht. Dit gebeurt volkomen willekeurig waardoor bij geslachtscellen veel verschillende genotypen voorkomen. Bij geslachtelijke voortplanting versmelten de eicel en zaadcel. Welk genotype deze geslachtscellen hebben, is afhankelijk van het toeval. Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen in de nakomelingen (variatie in genotypen). Zo heb je bijna nooit helemaal hetzelfde genotype als je broers of zussen. In tegenstelling tot ongeslachtelijke voortplanting waarbij de nakomelingen van het organisme allemaal identieke genotypen hebben.
Lesdoel 4: Je moet kunnen beschrijven hoe een twee-eiige tweeling en hoe een eeneiige tweeling ontstaat.
Een twee-eiige tweeling (de naam zegt het al) ontstaat als twee eicellen tegelijk worden bevrucht. Bij deze bevruchting zijn ook twee zaadcellen betrokken. Een twee-eiige tweeling kan van hetzelfde geslacht zijn, maar kan ook van verschillend geslacht zijn. Deze tweeling zal qua genotype net zoveel van elkaar verschillen als een normale broer of zus.
Een eeneiige tweeling (de naam zegt het alweer) ontstaat uit één bevruchte eicel. Bij de bevruchting is ook maar één zaadcel betrokken. Tijdens de eerste delingen van de bevruchte eicel laten cellen van elkaar los. Een eeneiige tweeling is altijd van hetzelfde geslacht. En heeft een “bijna” identiek genotype.
Lesdoel 5: Je moet kunnen omschrijven wat een mutatie is. Ook moet je kunnen beschrijven hoe kanker ontstaat.
Mutatie: een plotselinge verandering van het genotype.
Mutant: een organisme waarbij een mutatie in het fenotype zichtbaar is.
Door mutaties ontstaat veel variatie in genotypen. Wanneer een mutatie optreedt in een lichaamscel heeft dit meestal geen gevolgen. Het genotype van de andere lichaamscellen blijft dan ongewijzigd.
Als een mutatie optreedt in een geslachtscel kan dit wel een grote uitwerking hebben. Deze geslachtscel is betrokken bij bevruchting. Elke lichaamscel van de nakomeling bevat dan het gemuteerde variant van een gen. Dit kan ervoor zorgen dat de nakomeling een niet eerder voorkomende eigenschap heeft verkregen.
Mutaties komen vaker voor bij blootstelling aan mutagene invloeden: straling (bijv. radioactieve straling, röntgenstraling of ultraviolette straling in zonlicht); bepaalde chemische stoffen (bijv. stoffen in sigarettenrook, asbest).
Ontstaan van kanker: ergens in het lichaam gaat een cel zich ongeremd delen. Oorzaak: waarschijnlijk door opgetreden mutaties in deze cel. Dit kan willekeurig gebeuren of door teveel blootstelling aan mutagene invloeden. Er ontstaat een gezwel (tumor) en de bouw van het weefsel wordt verstoord. Bij een tumor is genezing vaak nog mogelijk. Uitzaaiing: cellen van het eerste gezwel komen in het bloed of in de lymfe terecht. Deze cellen veroorzaken in andere organen nieuwe gezwellen. Door uitzaaiing wordt genezing heel moeilijk.
Lesdoel 6: Je moet kunnen beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en wie de grondlegger is van deze theorie.
Tijdens een onderzoeksreis met het schip the Beagle (1831-1836) bezocht Darwin Zuid-Amerika, Australië, het zuiden van Afrika en diverse eilandengroepen in de Grote en Indische Oceaan. Op al deze plekken bestudeerde hij de plaatselijke dieren, planten, fossielen en geologie. Een groot deel van zijn verdere leven was gewijd aan het onderzoeken en classificeren van de op zijn reis verzamelde voorwerpen en het was dankzij dit onderzoek dat hij op zijn theorie over het ontstaan van soorten kwam.
Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen. De evolutietheorie gaat uit van variatie in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten. In de natuur treffen we voortdurend nieuwe genotypen (en fenotypen) aan. Variatie in genotypen ontstaat door geslachtelijke voortplanting en mutaties.
Natuurlijke selectie. Individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans. Van organismen met een gunstig genotype zullen veel nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten. Soorten veranderen als door natuurlijke selectie organismen met een nieuwe, afwijkende vorm blijven voortbestaan en organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
Het ontstaan van nieuwe soorten door isolatie. Een groep organismen van één soort raakt geïsoleerd (gescheiden) van de rest van de soort. Beide groepen ontwikkelen zich langdurig gescheiden in verschillende milieus. Na verloop van miljoenen jaren zijn er zoveel verschillen ontstaan dat organismen van de twee groepen zich niet meer onderling kunnen voortplanten. Er zijn twee soorten ontstaan.
Lesdoel 7: Je moet kunnen omschrijven wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
Fossielen: versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten. Fossielen ontstaan als resten van organismen van de lucht worden afgesloten door een laag zand of klei. Hierdoor vergaan de resten niet. Harde delen van organismen fossiliseren beter dan zachte delen. Uit fossielen van delen van organismen wordt soms een reconstructie gemaakt van het hele organisme. Uit gevonden fossielen blijkt dat in de loop van de evolutie soorten zijn ontstaan, veranderd en/ of verdwenen.
Lesdoel 8: Je moet kunnen omschrijven wat overeenkomsten bij verschillende soorten organismen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
Overeenkomst in DNA, eiwit en fenotype. Hoe meer DNA, eiwit en fenotype van twee soorten overeenkomen, hoe aannemelijker het is dat deze soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben. Door aanpassing aan het milieu zijn de verschillen in genotypen en fenotypen ontstaan. Overeenkomst in fenotypen ze lijken op elkaar zoals bijvoorbeeld leeuw en tijger. Overeenkomst in bouw, organen met verschillende functie kunnen veel overeenkomst in bouw vertonen. Voorbeelden: de vleugel van een vleermuis, de voorvin van een walvis, de voorpoot van een mol en de arm van een mens.
Overeenkomst in embryonale ontwikkeling. De embryonale ontwikkeling van verschillende soorten dieren vertoont overeenkomst. Rudimentaire organen: organen die geen functie meer hebben en niet of nauwelijks tot ontwikkeling komen. Voorbeelden van rudimenten: het bekken bij een walvis, de pootresten bij een reuzenslang, de staartwervels en de blindedarm bij de mens. Bij verwante soorten komen deze organen wel tot volledige ontwikkeling. Overeenkomst in processen (bijv. celdeling).
Lesdoel 9: Je moet een stamboom van soorten en een geologische tijdschaal kunnen aflezen.
In een geologische tijdschaal is de tijd sinds het ontstaan van de aarde weergegeven. Een geologische tijdschaal is verdeeld in tijdperken. Elk tijdperk is onderverdeeld in perioden. In een geologische tijdschaal geven getallen de tijd aan in miljoenen jaren geleden. Soorten vertonen verwantschap als ze een gemeenschappelijke voorouder bezitten. Hoe langer geleden de gemeenschappelijke voorouder van twee soorten leefde, hoe minder ze verwant zijn. Uit een stamboom van organismen is af te lezen: waaruit groepen organismen zich hebben ontwikkeld; welke groepen veel en welke weinig verwantschap vertonen. Waar de stamboom splitst is het organisme in 2 soorten gesplitst met 1 gemeenschappelijke voorouder.
Lesdoel 10: Je moet kunnen omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief betekent.
Homozygoot: het allelenpaar voor een eigenschap bestaat uit twee gelijke allelen. Heterozygoot: het allelenpaar voor een eigenschap bestaat uit twee ongelijke allelen Dominant allel: een allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype. Een dominant allel wordt aangegeven met een hoofdletter. Organismen waarbij een dominant allel tot uiting komt in het fenotype kunnen homozygoot of heterozygoot zijn voor deze eigenschap. Recessief allel: een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is. Een recessief allel wordt aangegeven met een kleine letter. Organismen waarbij een recessief allel tot uiting komt in het fenotype zijn homozygoot voor deze eigenschap.
Extra Uitleg Kennisclip Evolutie
Bekijk hieronder mijn kennisclip waarin een aantal basisbegrippen over de evolutie worden uitgelegd. Deze begrippen zijn nodig om de evolutie theorie te begrijpen en te ondersteunen.
Evolutie Oefeningen
Oefening: Oefening Evolutie
0%
Welkom bij de oefenvragen, in deze opdracht beantwoord je vragen over de inhoud van deze wikiwijs pagina.
Aan de hand van je antwoorden kun je na deze opdracht kiezen voor een van de vervolgopdrachten. Heb je een slechte score gehaald, en/of ben je nog niet tevreden over je score? Dan kun je beginnen met de Vervolg opdracht 1: Nog een oefening. Heb je een goede score gehaald op deze oefenvragen? Dan kun je naar Vervorlg opdracht 2:Verrijking. Daar worden de vragen iets lastiger!
Het arrangement Evolutie, het wonder van soorten is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Florian Hoogerdijk
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2019-07-29 10:28:37
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Het doel van deze les is je kennis omtrent het onderwerp Evolutie Toetsen en aanvullen.
Deze les is gericht op het 2e leerjaar van de middelbare school. Niveau: Havo en Vwo
Het doel van deze les is je kennis omtrent het onderwerp Evolutie Toetsen en aanvullen.
Deze les is gericht op het 2e leerjaar van de middelbare school. Niveau: Havo en Vwo
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Oefening Evolutie
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.