Lesdoel 3: Je moet de kenmerken van geslachtelijke voortplanting kunnen noemen. En het belang hiervan voor genetische diversiteit
Allel: één van de genen van een genenpaar (allelenpaar). In lichaamscellen bevatten de twee allelen van een allelenpaar informatie voor dezelfde erfelijke eigenschap. Deze informatie kan gelijk of ongelijk zijn. Bijvoorbeeld: het allelenpaar voor de haarvorm kan informatie bevatten voor steil haar en/of voor krullend haar. In een lichaamscel kun je dus meerdere combinaties van steil en krullend tegenkomen wanneer allel steil: S, allel krullend: K. De volgende combinaties zijn mogelijk S-S(steil), S-K(steil/krul), K-K(krul). Bij de vorming van geslachtscellen komt van elk allelenpaar één allel in een geslachtscel terecht. Dit gebeurt volkomen willekeurig waardoor bij geslachtscellen veel verschillende genotypen voorkomen. Bij geslachtelijke voortplanting versmelten de eicel en zaadcel. Welk genotype deze geslachtscellen hebben, is afhankelijk van het toeval. Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen in de nakomelingen (variatie in genotypen). Zo heb je bijna nooit helemaal hetzelfde genotype als je broers of zussen. In tegenstelling tot ongeslachtelijke voortplanting waarbij de nakomelingen van het organisme allemaal identieke genotypen hebben.