Welkom op de wiki 'redekunding ontleden'. Op deze wiki vind je alle informatie die je nodig hebt om de opdracht te maken die hoort bij dit onderdeel.
De wiki bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een herhaling van wat er in de lessen is behandeld. Hier kan je de theorie van het redekundig ontleden nog eens rustig nalezen, video's bekijken en oefeningen maken om te kijken of je alles nog wel begrijpt. Wanneer je er zeker van bent dat je alles begrijpt, dan mag je beginnen met het tweede deel van de wiki.
Onder het kopje 'opdracht; zie je wat de eindopdracht van deze Wiki is. Heel veel succes en plezier met het maken van deze opdracht.
De theorie
Elke dag gebruik je een heleboel zinnen om iets te vertellen of te vragen, om boodschappen over te brengen. Omdat een ander jouw boodschap moet begrijpen, is het belangrijk dat je goede, begrijpelijke zinnen maakt.
Je hebt kennis van de grammatica nodig om fouten in je taalgebruik te voorkomen en om deze en andere talen te leren begrijpen. Door te kijken naar hoe je eigen taal in elkaar zit, wordt het gemakkelijker om gebruik te maken van de overeenkomsten tussen alle talen.
In een zin komt allerlei informatie samen. Het is wel belangrijk dat je weet hoe je deze informatie gebruikt. Als je bijvoorbeeld iets wilt zeggen over een hond, een man en bijten, moet je ervoor zorgen dat je via de zinsbouw duidelijk maakt wat er precies gebeurt; de man bijt de hond of de hond bijt de man. Dat is nogal een verschil! Bij zinsontleden geef je aan dat je snapt wat de functie van elk stukje van de zin is en wat de relatie tussen al die stukjes is.
Het werkwoord
Inleiding
Het werkwoord ‘vertelt’ wat er gebeurt in een zin. Het geeft aan of er sprake is van een handeling (Peter drinkt), een toestand (Peter zit) of een verandering (Peter staat op). Elke ‘normale’ zin bevat minimaal 1 werkwoord.
Het voornaamste kenmerk van een werkwoord is, dat het van vorm kan veranderen. Je kunt een werkwoord vervoegen, dat wil zeggen dat je van dat woord een aantal verschillende vormen kunt afleiden.
Vervoeging van het werkwoord drinken:
ik drink wij drinken ik dronk
jij drinkt zij drinken wij dronken
hij/zij drinkt wij (hebben) gedronken
Werkwoorden zijn woorden die van vorm kunnen veranderen: ze kunnen vervoegd worden
Het werkwoord lopen kan voorkomen in de vormen: loop, loopt, lopen, liep, liepen, gelopen.
In de balk links kan je een oefening doen om te kijken of je de werkwoorden in een zin kan vinden. Als dit lukt kan je verder naar de volgende paragraaf.
Persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is het werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen.
Bekijk de volgende twee zinnen:
a)Willem wil een verhaal gaan vertellen.
b)Willen wilde een verhaal gaan vertellen.
In bovenstaande zinnen staat drie werkwoorden: wil/wilde, gaan en vertellen. Alleen het werkwoord 'wil' kan in deze zil van tijd veranderen. Dat betekekent dat 'wil' de persoonsvorm is.
Toch kun je zinnen tegenkomen met 2 of zelfs nog meer persoonsvormen. Als dat gebeurt, dan bestaat die zin dus eigenlijk uit 2 of meer kleinere zinnen.
Een voorbeeld:
‘Ik ga naar huis’ is een zin. In deze zin is ga het enige werkwoord, het werkwoord ga is in deze zin (dus) de persoonsvorm.
‘Het is al laat geworden’ is ook een normale zin. Deze zin bevat twee werkwoorden: is en geworden. Er is maar 1 persoonsvorm in deze zin: namelijk het werkwoord is.
De langere zin ‘Ik ga naar huis omdat het al laat geworden is’ bevat twee persoonsvormen: de werkwoorden ga en is.
Deze lange zin bestaat namelijk uit twee korte zinnen die ‘aan elkaar gevoegd zijn’. Het voegwoord omdat is gebruikt om de twee zinnen aan elkaar te voegen.
Voor het ontleden van zinnen is het vinden van de persoonsvorm de eerste en belangrijkste stap. Hoe vind je nu de persoonsvorm? Er zijn drie verschillende manieren om de persoonsvorm in een zin te vinden. Elke manier maakt gebruik van een bijzondere eigenschap van de persoonsvorm.
De persoonsvorm is het enige werkwoord in de zin dat van vorm verandert als je de zin in een andere tijd zet. Kijk maar naar het onderstaande voorbeeld:
1. Ik ga om negen uur naar bed.
2. Ik ging om negen uur naar bed.
3. Het was slecht weer.
4. Het is slecht weer.
5. De prijzen zouden verhoogd moeten worden.
6. De prijzen zullen verhoogd moeten worden.
7. Waarom heb je dat niet eerder gezegd.
8. Waarom had je dat niet eerder gezegd.
9. Ik heb gehoord dat we een overhoring krijgen.
10. Ik had gehoord dat we een overhoring kregen.
Merk op dat er bij de verandering van tijd bij zin 10 twee werkwoorden veranderen, dat betekent dus dat er ook twee grammaticale zinnen aan elkaar gevoegd zijn. Het voegwoord is dat.
Om de persoonsvorm te vinden, kun je dus de tijdproef gebruiken:
Staat een zin in de verleden tijd, dat zet je hem in de tegenwoordige tijd. Staat de zin in de tegenwoordige tijd, dan zet je hem in de verleden tijd.
Het werkwoord dat dan verandert, is de persoonsvorm.
Soms moet je nog een ander woord veranderen als je het werkwoord van tijd wilt veranderen. Het gaat daarbij om woorden die een bepaald moment in de tijd aangeven.
Voorbeeld: Morgen ga ik naar school.
Gisteren ging ik naar school.
Werkwoordspelling: persoonsvorm
Oefening: Oefening: persoonsvorm tegenwoordige tijd
De eenvoudigste manier om het onderwerp te vinden is door na het vinden van de persoonsvormde vraag: ‘Wie of wat (pv) doet iets of is iets?’ te stellen.
Voorbeeld: Wat vind je hier van? pv = vind Wie vindt? = je, je is dus onderwerp.
Je kan ook kijken naar welk zinsdeel er mee moet veranderen als je persoonsvorm van het enkelvoud in het meervoud zet, of van het meervoud in het enkelvoud. Het zinsdeel dat ook moet veranderen is het onderwerp (de veranderingsproef).
Voorbeeld:
De meisjes gaan ook naar The Kings. Het meisje gaat ook naar The Kings.
Het enkelvoud ‘Het meisje gaat‘ wordt ‘De meisjes gaan‘ in het meervoud: de meisjes (het meisje) = onderwerp
Niet altijd kun je het onderwerp veranderen.
Kijk naar de volgende zinnen:
De vogelbescherming zoekt nieuwe leden. Men wil meer nieuwbouw. De klimop moet gesnoeid worden. Alles moet weg.
De veranderingsproef kun je hier niet gebruiken. Hoe vind je het onderwerp dan wel? Zoek de persoonsvorm. Zet bij de persoonsvorm de man (de mannen) of de zaak (de zaken) als onderwerp. Het zinsdeel dat je weg moet laten om een goede zin te krijgen is het onderwerp.
Voorbeeld: De politie moet meer op straat surveilleren. persoonsvorm = moet Als je bij de persoonsvorm de man / de mannen zet, krijg je: De man moet meer op straat surveilleren. – De mannen moeten meer op straat surveilleren. De politie is dus onderwerp.
Opmerking:
Niet alle zinnen hebben een een onderwerp. Zinnen in de gebiedende wijs hebben geen onderwerp.
Bijvoorbeeld de zin:
Kom hier!
Pas!
Opdrachten
Op internet staan veel voorbeeldopdrachten. Om jezelf te testen, maakt de volgende opdrachten:
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin.
In de zin, 'Piet loopt op straat', is het woord 'loopt' het werkwoordelijk gezegde. Maar het werkwoordelijk gezegde kan ook uit meerdere werkwoorden bestaan.
Bekijk onderstaande zin:
Piet wil een verhaal gaan vertellen.
In deze zin staan drie werkwoorden. Het werkwoordelijk gezegde in deze zin is dan ook: 'wil gaan vertellen'.
Hieronder vind je drie links naar opdrachten waar je kan testen of je de theorie van het werkwoordelijk gezegde goed hebt begrepen. De opdrachten zijn oplopend in moeilijkheid.
Elke zin heeft een persoonsvorm (en dus een gezegde), bijna elke zin heeft ook een onderwerp, behalve de gebiedende wijs. Zowel het onderwerp als het gezegde zijn onmisbaar voor een zin.
Het volgende zinsdeel dat we behandelen is het lijdend voorwerp. Een lijdend voorwerp komt niet in alle zinnen voor.
Voor het vinden van het lijdend voorwerp gebruik je de volgende proef:
Stel de vraag: Wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
De leraar heeft de leerlingen beloond. WWG: heeft beloond. OND: de leraar
Wie heeft de leraar beloond? Antwoord: de leerlingen
Ik heb het boek in één adem uitgelezen. WWG: heb uitgelezen OND: Ik
Wat heb ik uitgelezen? Antwoord: het boek
Onderstaande video geeft nog eens uitleg over het lijdend voorwerp.
Als je het lastig vindt om het verschil tussen het lijdend voorwerp en het onderwerp te kunnen vinden dan hieronder een oefening om beide zinsdelen in een zin te kunnen vinden:
Een meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat meestal begint met de woordjes aan of voor.
Je kunt het meewerkend voorwerp vinden door te vragen:
Aan (voor) wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.
Kijk eens naar onderstaande zinnen:
Ouders geven snoepgoed aan hun kinderen; en
Die spullen zijn veel waard voor mij.
Je kunt die woordjes aan of voor bij deze zinsdelen ook weglaten. In dat geval wordt de volgorde van de zin een beetje anders:
Ouders geven hun kinderen snoepgoed; en
Die spullen zijn mij veel waard.
Alle 4 de onderstreepte zinsdelen noemen we een meewerkend voorwerp. Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet!
Als je het woordje aan of voor niet kunt weglaten, dan is er geen sprake van een meewerkend voorwerp. In de volgende zinnen bijvoorbeeld zit geen meewerkend voorwerp:
5. Ze zitten aan mijn auto; en
6. De kinderen spelen voor mijn huis.
Een meewerkend voorwerp geeft nooit een plaats of een tijd aan. In de zinnen 5 en 6 geven de zinsdelen aan mijn auto en voor mijn huis wel een plaats aan. Ook in de zinnen 7 en 8 zit dus geen meewerkend voorwerp:
Jan zit op de tak; en
Voor half negen moet je het boekverslag hebben ingeleverd.
Bij deze zinnen zou je in verwarring kunnen komen. Bij zin 7 kun je namelijk voor toevoegen:
7a. Jan zit voor op de tak
Bij zin 8 kun je voor weglaten:
8a. Half negen moet je het boekverslag hebben ingeleverd.
Als we een zin in zinsdelen hebben verdeeld en daarna nagaan welke van die zinsdelen PV (persoonsvorm), OND (onderwerp), WWG (werkwoordelijk gezegde), LV (lijdend voorwerp) of MV (meewerkend voorwerp) is, dan blijven er nog zinsdelen over die we geen naam kunnen geven. Bijna al die zinsdelen zijn bijwoordelijke bepalingen.
Bij het vinden van de bijwoordelijke bepalingen kun je vrijwel alle vragen stellen, behalve vragen die beginnen met wie of wat. Probeer eens te bedenken waarom je die vragen niet kunt stellen voor de bijwoordelijke bepaling!
Voorbeelden:
Je kunt vragen: wanneer? Waar? Hoe? Waarom? Waardoor? Met wie? Op wie?
Waar? De hond | ligt | voor zijn hok.
Wanneer? Met kersmis | is | hij | vader | geworden.
Waarom? Vanwege de sneeuw| rijden | de bussen | niet.
Waardoor? De mast | werd | door de bliksem | getroffen.
Door wie? Door de scheidsrechter | werd | de wedstrijd | gestaakt.
Hoe? De zanger| zong | vals.
Hoelang? Wij | gaan | zes weken | naar Italië | in de vakantie.
Waarmee? Met een oude schep | verwijderden | we | alle sneeuw.
Met wie? Hij | was | gisteren | met Piet | naar de film.
Waarheen? Na school | gaat | ze | een jaar | naar Belgie.
Waarvandaan? Mijn neef | komt | altijd | te laat | op school.
Opdrachten bijwoordelijke bepaling
Hieronder vind je drie links naar opdrachten om de theorie van de bijwoordelijke bepaling te oefenen.
De opdrachten zijn oplopend in moeilijkheidsgraad.
Je hebt nu het eerste deel doorgelezen, de video's bekeken en de opdrachten gemaakt. Als het goed is, is je geheugen nu opgefrist. Je kent nu de basis van het redekundig ontleden en je kan nu in iedere zin in ieder geval het werkwoordelijke gezegde, de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling vinden.
In plaats van een toets ga je op een andere manier aan de docent laten zien dat je de opdracht beheerst. Je gaat namelijk een videopresentatie maken waarin je alle op deze site genoemde zinsdelen gaat uitleggen.
Je hebt inmiddels al best wel wat inspiratie opgedaan door de video's te bekijken die er op deze site worden aangeboden. Maar er zijn nog veel meer mogelijkheden.
Om je een beetje te helpen is er op deze site een stappenplan en een beoordelingsformulier te vinden voor jouw product.
Maar... er zijn meer wegen die naar Rome leiden! Heb jij een ander idee om jouw video vorm te geven? Dan mag je dit natuurlijk met jouw docent overleggen. Voordat je dit doet, kijk dan eens in het kopje in de linkerkolom onder 'eigen idee'.
Heel leuk zo'n stappenplan! Maar je hebt een eigen idee om een lesvideo te maken.
Dat mag natuurlijk, maar de docent moet natuurlijk ook weten hoe hij dit moet beoordelen. Als je zelf een idee hebt dan vul je het formulier in dat hiernaast staat. Dit formulier wordt eerst door jouw docent gecontroleerd en eventueel van feedback voorzien. Pas als de docent akkoord gaat met jouw voorstel dan mag je beginnen met jouw eigen idee.
Het arrangement Grammatica redekundig ontleden is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Berry van Dalum
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2019-05-23 20:58:45
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Persoonsvorm herkennen
Oefening: persoonsvorm tegenwoordige tijd
Oefening persoonsvorm tegenwoordige/verleden tijd
Oefening: onderwerp vinden
Zoek het werkwoordelijke gezegde
Oefening: lijdend voorwerp
Oefening meewerkend voorwerp
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.