Het werkwoord ‘vertelt’ wat er gebeurt in een zin. Het geeft aan of er sprake is van een handeling (Peter drinkt), een toestand (Peter zit) of een verandering (Peter staat op). Elke ‘normale’ zin bevat minimaal 1 werkwoord.
Het voornaamste kenmerk van een werkwoord is, dat het van vorm kan veranderen. Je kunt een werkwoord vervoegen, dat wil zeggen dat je van dat woord een aantal verschillende vormen kunt afleiden.
Vervoeging van het werkwoord drinken:
ik drink wij drinken ik dronk
jij drinkt zij drinken wij dronken
hij/zij drinkt wij (hebben) gedronken
Werkwoorden zijn woorden die van vorm kunnen veranderen: ze kunnen vervoegd worden
Het werkwoord lopen kan voorkomen in de vormen: loop, loopt, lopen, liep, liepen, gelopen.
In de balk links kan je een oefening doen om te kijken of je de werkwoorden in een zin kan vinden. Als dit lukt kan je verder naar de volgende paragraaf.