Elke dag gebruik je een heleboel zinnen om iets te vertellen of te vragen, om boodschappen over te brengen. Omdat een ander jouw boodschap moet begrijpen, is het belangrijk dat je goede, begrijpelijke zinnen maakt.
Je hebt kennis van de grammatica nodig om fouten in je taalgebruik te voorkomen en om deze en andere talen te leren begrijpen. Door te kijken naar hoe je eigen taal in elkaar zit, wordt het gemakkelijker om gebruik te maken van de overeenkomsten tussen alle talen.
In een zin komt allerlei informatie samen. Het is wel belangrijk dat je weet hoe je deze informatie gebruikt. Als je bijvoorbeeld iets wilt zeggen over een hond, een man en bijten, moet je ervoor zorgen dat je via de zinsbouw duidelijk maakt wat er precies gebeurt; de man bijt de hond of de hond bijt de man. Dat is nogal een verschil! Bij zinsontleden geef je aan dat je snapt wat de functie van elk stukje van de zin is en wat de relatie tussen al die stukjes is.