HC: Het Britse rijk 1620-1900

HC: Het Britse rijk 1620-1900

Het Britse Rijk 1620-1900

In deze historische context over de het Britse rijk behandelen we de volgende vragen:

  1. Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika's (1585-1833)?

  2. Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)?

  3. Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot- Brittannië (1750-1900)?

Vraag 1

Vraag 1

Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika's (1585-1833)?

Kenmerkende aspecten

  1. Het begin van de Europese overzeese expansie
  1. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
  1. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
  1. Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
  1. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
  1. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap

Bestudeer van de Kennisbank

Tijdvak 5

Tijdvak 5: Europese overzeese expansie

Tijdvak 5: Reformatie

Tijdvak 6

Tijdvak 6: Handel over de hele wereld

Tijdvak 7
Tijdvak 7: Europa en de slavernij
Tijdvak 7: Rationeel optimisme - lees de pagina's over 'Denkers van de verlichting'.
Tijdvak 7: Democratische Revoluties - Lees de pagina's over 'Amerikaanse vrijheidsoorlog'.

Uitwerking

De eerste westerse kolonisten

De Engelsen waren bepaald niet de eersten die vanuit Europa probeerden zich in Noord-Amerika te vestigen. Na de reizen van Columbus en andere ontdekkingsreizigers hadden de Fransen pogingen gedaan om kolonies te stichten, maar het waren uiteindelijk alleen Portugal en Spanje die succes hadden met het stichten van kolonies in zowel Noord- als Zuid-Amerika. Spaanse namen op de kaart van de VS herinneren hier nog aan: San Francisco, Las Vegas.

Handelaars en kapers

Het succes van de Spanjaarden zat de Britten wel dwars, vooral ook omdat Groot-Brittannië in die tijd een langdurig conflict uitvocht met het Spaanse wereldrijk. Die oorlogen hadden alles te maken met de splitsing die in Europa was ontstaan als gevolg van de Reformatie. De Britse koning was na een conflict met de paus zijn eigen protestantse kerk begonnen waarvan hijzelf het hoofd werd: de Anglicaanse Kerk. Samen met de opstandige Nederlanden bestreed de Engelse vloot de Spanjaarden. Avontuurlijke kapers als Drake, Gilbert en Raleigh gingen met steun van de Britse regering op zoek naar mogelijkheden om aan verre kusten kolonies te stichten en de vijand dwars te zitten. Al deze avonturen leidden nog niet tot blijvende Britse vestigingen in Noord-Amerika. Maar wel kwam er in Groot-Brittannië steeds meer belangstelling voor het stichten van kolonies, ook bij de lagere klassen van de bevolking. Wie de sprong waagde en succes had, vond in de Nieuwe Wereld niet alleen winstgevende handelsmogelijkheden of gratis landbouwgrond, maar ook kansen op politieke en religieuze vrijheid die in het moederland ondenkbaar waren.

De eerste Britse kolonies

Drie van de vier oud-presidenten van de V.S. die hier
samen poseren, zijn afstammelingen van de Pilgrim
Fathers die in 1620 een kolonie stichtten aan de
Oostkust van Noord-Amerika: v.l.n.r.: Bush sr., Obama
en Bush jr.

Vaak waren het handelscompagnieën die het kapitaal en de mensen aantrokken om een nieuwe kolonie te stichten. Maar de omstandigheden in de vijandige omgeving waren zwaar. Soms moest de Britse regering bijspringen om de kolonie in stand te houden. Arme kolonisten sloten wurgcontracten met handelscompagnieën en grondeigenaars om hun reis af te kunnen betalen. Hun positie was daarmee aanvankelijk niet veel beter dan die van slaafgemaakte plantagearbeiders, maar: ze hadden uitzicht op vrijheid en wellicht een eigen stuk grond.
In 1620 vond een beroemd geworden kolonisatiepoging plaats. Strenge protestanten, die weigerden zich aan te passen aan de officiële Engelse staatskerk, waren eerder al uitgeweken naar Leiden maar brachten daarna geld bijeen om zich aan de Noord-Amerikaanse kust te vestigen. Toen deze Pilgrim Fathers met hun schip de Mayflower waren aangekomen, kregen ze het hard te verduren: de helft van de kolonisten stierf binnen een jaar door ziekten. Maar door hard werken en het sluiten van vredesverdragen met de Indiaanse bewoners wisten ze te overleven. Hun doel was een nieuwe samenleving te stichten volgens hun eigen godsdienstige overtuigingen. Die godsdienst legde strenge verplichtingen op aan de bewoners, maar maakte hen ook tot deelnemers aan een hechte gemeenschap, waarin ze zelfs door verkiezingen enige zeggenschap kregen in het bestuur: iets wat in het Britse moederland ondenkbaar was.

Dertien kolonies aan de Oostkust

Zo breidden de Britse kolonies zich uit. Door conflicten en geïmporteerde Europese ziekten werden de Indiaanse inheemse volken het slachtoffer van deze succesvolle kolonisatie. Zij werden ook steeds vaker met geweld verdreven door de kolonisten om plaats te maken voor nieuwe pioniers. Deze kwamen niet alleen uit Groot-Brittannië: ook arme Duitse, Schotse en Ierse boeren werden aangetrokken door de kans op een vrij en zelfstandig bestaan op eigen land.
In de noordelijke kolonies hielden de inwoners zich vooral bezig met handel, landbouw en nijverheid. Hun economieën waren vooral gericht op het eigen overleven. Maar in het zuiden ontwikkelde de economie zich anders. Daar was het klimaat geschikt voor het op grote schaal verbouwen van exportgewassen zoals tabak en later katoen. Op deze plantages waren veel goedkope arbeidskrachten nodig. Slaafgemaakte Afrikanen werden geïmporteerd om dit werk te doen. Ook in het noorden maakten ondernemers gebruik van Afrikaanse arbeidskrachten, maar in het zuiden was hun aandeel in de bevolking en de economie veel groter: daar ontstond een echte slaveneconomie. Die was verbonden met de driehoekshandel door de African Trade Company, door de Britse overheid opgericht om handelswinsten te maken. Het belang van het Britse moederland stond ook hierbij voorop. De meest winstgevende plantagekoloniën waren niet in Noord-Amerika te vinden maar in het Caribische gebied: bijvoorbeeld Barbados en Jamaica, paradijselijke eilanden waarvan de oorspronkelijke bevolking snel na de komst van de Europeanen werd uitgeroeid door ziekten, en waar slaafgemaakte  West-Afrikanen op suikerrietplantages te werk werden gesteld.

No taxation without representation

De kolonies waren Brits bezit: de Engelse koning en zijn regering, ondersteund door de afgevaardigden van de bevolking in het Hogerhuis en het Lagerhuis, bepaalden de wetten waaraan de kolonies zich moesten houden. Voor de Britse regering was een kolonie in de eerste plaats een melkkoe. Dat begon bij de kolonisten steeds meer te knellen naarmate ze economisch succesvol waren. Veel kolonisten waren nu juist weggegaan om meer vrijheid te krijgen en hun eigen zaken te regelen. Zij voelden zich geen Britse onderdanen meer en voelden het Britse gezag als een last.
Om te beginnen werden de kolonies automatisch betrokken in alle conflicten tussen hun Europese moederlanden. Soms - maar lang niet altijd - waren die oorlogen in het belang van de kolonies: Britse soldaten beschermden de kolonies bijvoorbeeld tegen aanvallen vanuit de Franse kolonies in het noorden. Maar dat diezelfde regering grenzen stelde aan de uitbreiding van kolonies om conflicten met de Indianen te voorkomen, werd ervaren als hinderlijke bemoeizucht. Ook voelden de kolonisten zich uiteraard weinig betrokken bij de vele oorlogen die te maken hadden met dynastieke conflicten tussen vorstenhuizen in het verre Europa. De Amerikaanse namen voor deze oorlogen geven dat al aan: King William’s War, Queen Anne’s War, King George’s War. De strijdende partijen sloten wisselende bondgenootschappen met de indianenstammen die het gebied bevolkten.
Na afloop van deze ‘French and Indian Wars’ legde de Britse regering de kolonies belastingen op waardoor zij achteraf meebetaalden aan de bescherming door de Britse legers tijdens al deze oorlogen. Zo was er een belasting op suiker, kranten, lood en papier, en een wet die kolonies verbood eigen geld te drukken. De kolonisten vonden die belastingen echter onrechtvaardig, omdat zij er niet zelf over mochten meepraten in het Britse parlement. Steeds vaker klonk hun protest: No taxation without representation – zonder vertegenwoordiging geen belastingen.

De invloed van de Verlichting

Daarbij komt dat de kolonisten sterk werden beïnvloed door de ideeën van de Verlichting over politiek en samenleving. Volgens de Verlichting was het immers niet goed als alle macht in handen was van bijvoorbeeld een erfelijke vorst. De macht zou verdeeld moeten worden volgens de trias politica: scheiding van machten. Mensen hebben door geboorte natuurlijke rechten, zeggen de Verlichters, zoals het recht op vrijheid. Ook zou volgens sommige Verlichters een vorst uiteindelijk in dienst staan van het volk: volkssoevereiniteit. Het volk zou een slechte of corrupte vorst dan kunnen afzetten. Al deze ideeën sloten aan bij de ervaringen en verlangens van de Amerikaanse kolonisten. Zij voelden zich ook steeds minder verbonden met de vorst, wilden hun eigen zaken regelen en voelden zich geen onderdanen maar vrije burgers met rechten. Hadden ze niet bewezen dat ze zelfstandig een nieuw bestaan konden opbouwen? Waren velen van hen niet juist door hun vorsten vervolgd om hun geloof? Al deze ideeën werkten er samen met de belastingdruk aan mee dat het uiteindelijk tot een botsing kwam tussen de Britse regering en haar Amerikaanse onderdanen. De kolonisten  streefden naar een eigen republiek.

De Amerikaanse Vrijheidsoorlog

Vier opstellers van de Onafhankelijkheids-
verklaring op 4 juli 1776: Franklin, Jefferson,
Adams, Livingstone en Sherman. Twaalf van
de dertien kolonies die op dat moment voor
onafhankelijkheid streden, ondertekenden
deze verklaring. De invloed van de Verlichting
is in dit document duidelijk terug te vinden.
De ondertekenaars verklaren dat ze een
aantal waarheden vanzelfsprekend vinden:
“Iedereen wordt geboren met het recht op
leven, vrijheid en het streven naar geluk.”

In alle dertien Britse kolonies in Noord-Amerika kwam zo een beweging op gang die streefde naar onafhankelijkheid en verzet tegen de belastingwetten, onder andere door een boycot van Britse producten. Een bekend voorbeeld van het verzet was de Boston Tea Party, waarbij als Indianen verklede kolonisten de thee van een Brits schip overboord gooide uit protest tegen een wet die Britse theehandelaars bevoordeelde. Dit verzet leidde tot nieuwe onderdrukkende maatregelen en tot gewelddadige incidenten waarbij Britse soldaten werden gedood door gewapende kolonistenlegertjes. Nu brak er een echte oorlog uit: de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (of: Onafhankelijkheidsoorlog) van 1776. Deze oorlog duurde maar liefst zeven jaar. Hoewel het leger van de opstandelingen onder leiding van George Washington eigenlijk geen partij was voor de Britse troepen en hun huurlingenlegers, hielden de Amerikanen de strijd toch vol. Dat kwam ook doordat oude tegenstanders van de Britten partij kozen voor de kolonies: Frankrijk, Spanje en de Nederlandse Republiek gaven steun met legers en wapens. De Britse koning wilde de oorlog rekken om de opstandelingen zoveel mogelijk te straffen en trouwe onderdanen (loyalisten) de kans te geven zich te organiseren. Niet alleen op het land maar ook op zee werden vele slagen uitgevochten. Tenslotte werd vrede gesloten in Versailles, in 1783. Dertien Britse kolonies werden nu dertien zelfstandige Amerikaanse staten: de Verenigde Staten van Amerika. De samenwerking tussen deze dertien staten binnen één federale republiek kwam maar moeizaam tot stand. Toch lukte het om een gemeenschappelijke Grondwet op te stellen waarin de verlichte idealen een plaats kregen. Elke staat hield ook grote zelfstandigheid binnen het federale verband. Ook nu nog kunnen grote verschillen bestaan in wetgeving tussen staten van de VS onderling.

Het einde van de slavernij

Er was nog een idee van de Verlichting dat ook steeds meer werd ondersteund binnen protestantse kerken: de gedachte dat mensen van nature gelijk zijn. Sommige groepen, zoals Puriteinen, Quakers en Mennonieten, hadden zelf ervaring met onderdrukking, gevangenschap en marteling. Verlichte burgers keerden zich steeds meer tegen de onmenselijke behandeling van medemensen en in Groot-Brittannië ontstonden verenigingen die actie gingen voeren voor afschaffing van slavernij: bewegingen voor abolitionisme. Ze verspreidden pamfletten, schreven artikelen in de kranten, organiseerden bijeenkomsten en voerden actie op straat en in het parlement. In 1807 kwam het eerste succes: een verbod op de trans-Atlantische slavenhandel. Elke slaafgemaakte die op een Brits schip werd gevonden zou 100 pond boete gaan opleveren. Daarmee kwam er snel een einde aan de eens zo winstgevende Britse slavenhandel op Barbados en Jamaica. In 1833 werd het ook in alle Britse kolonies verboden om slaven te houden door de Slavery Abolition Act. De slavenhouders kregen een vergoeding voor het wegvallen van hun gratis arbeidskrachten: de Britse regering betaalde hen 20 miljoen pond uit als compensatie. Maar voor de voormalige slaafgemaakten was geen compensatie geregeld. Zij bleven tweederangs burgers en moesten moeizaam een zelfstandig bestaan opbouwen.

Vraag 2

Vraag 2

Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)?

Kenmerkende aspecten

  1. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
  1. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
  1. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
  1. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
  1. De opkomst van emancipatiebewegingen

Bestudeer van de Kennisbank

Tijdvak 8

Tijdvak 8: Industriële Revolutie

Tijdvak 8: Modern imperialisme

Tijdvak 9

Tijdvak 9: Verzet tegen Europees imperialisme

Uitwerking

Intussen in India

Niet alleen in Noord-Amerika hadden de Britten economische belangen.
Al sinds de zeventiende eeuw richtte Groot-Brittannië de aandacht op het vergroten van macht en handelsinkomsten in Azië. De East India Company kreeg net als de Nederlandse VOC veel privileges van de regering om winstgevende handelskolonies (factorijen) te stichten. Voortdurende strijd tussen lokale machthebbers gaf de East India Company de kans om de Mogolkeizer te verslaan en de feitelijke machthebber te worden in heel Zuid-India. In 1765 sloot de Company na een militaire overwinning het Verdrag van Allahabad, waarbij de Britten het recht kregen om belasting te heffen in het rijk van de Mogolkeizer. In ruil daarvoor bleef de keizer in naam heerser van het gebied en kon hij zijn hofhouding in de hoofdstad behouden. Dit betekende een enorme uitbreiding van het Britse Rijk. Het doel van deze machtsuitbreiding was niet de vestiging van Engelsen in India, maar gunstige handelsvoorwaarden. Engelsen vormden alleen het bestuur, maar bemoeiden zich niet met de levenswijze van de bewoners. Zij zorgden voor rust in het gebied, inden belastingen en speelden lokale vorsten tegen elkaar uit. Daarbij speelde het Brits-Indische leger een belangrijke rol; Engelse officieren voerden hierin inheemse soldaten aan. De Britse Royal Navy was op zee aanwezig om handelsrivalen op een afstand te houden. Net als in Amerika, waren ook in Azië de Fransen geduchte concurrenten.

Organisatie van het Indiase bestuur

Door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog kwam het Britse Rijk in een crisis terecht. Maar ook in India ging het niet goed. Het besturen van een enorm gebied door weinig mensen was een zware taak die de East India Company niet steeds goed afging. Zo brak er in 1770 een enorme hongersnood uit in Bengalen, die een zesde van de bevolking het leven kostte. De Britse overheid ging zich daarom intensiever bemoeien met het bestuur, vooral toen het de handen vrij had na beëindiging van de strijd in Noord-Amerika. India moest nu het centrum worden van het Britse wereldrijk, gericht op handelswinsten voor de Britse schatkist. Dat kon kennelijk niet aan de East India Company worden overgelaten.
De East India Company kwam daarom onder strengere regeringscontrole. Een gouverneur-generaal kwam aan het hoofd te staan. Zijn benoeming moest worden goedgekeurd door de Britse regering. Hij kreeg grote wetgevende macht en in India werd het Engelse bestuurssysteem ingevoerd. In ruil voor de exclusieve handelsrechten moest de Company de kosten van het Indiase bestuur zelf opbrengen en daar bovenop jaarlijks een grote som geld aan de Britse overheid afstaan. Op deze manier regeerde een kleine groep Engelsen over miljoenen Indiërs, met als enige doel het verrijken van de Engelse handelaars en de Engelse schatkist.

Oorzaken van onvrede en opstand

Nana Sahib, hier op een olifant op weg naar het
rebellenleger, was een van de krachtigste leiders van de
opstand van 1857. Hij was de geadopteerde zoon van
de Indiase heerser over het hindoeïstische Maratha-rijk
die in 1818 door de Britten was verslagen.

India was een land met een enorme bevolking en een veel oudere beschaving dan Groot-Brittannië. De Engelsen waren in eerste instantie niet gekomen om hun cultuur op te leggen aan de Indiase bevolking. De Engelse invloed beperkte zich vooral tot het bestuurssysteem, handel, belastingen en militaire zaken. Toch gingen culturele tegenstellingen zich steeds meer laten gelden. Indiërs kregen in het bestuurssysteem een ondergeschikte rol. Zij mochten geen leidinggevende functies vervullen. De heersende Britten vonden hen hiervoor ongeschikt en zagen de Indiase beschaving als minderwaardig aan hun eigen westerse, christelijke en verlichte cultuur. De Indiase bevolking legde zich neer bij de militaire en bestuurlijke overheersing, maar vreesde de invloed van het christendom en voelde de vernedering. Zo verbood het Engelse bestuur bepaalde religieuze gebruiken als weduwenverbranding en greep het in in het kastenstelsel. Ook werden steeds meer Engelse zendelingen actief in India. Daarnaast waren Indiase vorsten ongerust over de aantasting van hun erfrecht door het Engelse bestuur, en boeren over de zware belastingen. Indiërs werden ook gediscrimineerd door de rechtsongelijkheid in het Britse systeem: Engelsen werden zelden bestraft voor overtredingen waarvoor Indiërs in de gevangenis belandden. De boosheid van de Indiërs werd alleen maar aangewakkerd door de racistische houding van de Britten tegenover hun onderdanen.
Al deze onvrede uitte zich in de Indiase Opstand van mei 1857. Die begon onder de sepoys:  Brits-Indische soldaten van zowel hindoe- als moslimafkomst. Onder hen ging een gerucht rond dat de papieren patroonhulzen voor de nieuw ingevoerde Enfield-geweren waren ingevet met rund- en varkensvet, een belediging voor beide godsdiensten. Dit gerucht speelde in op de al langer groeiende onvrede over het Britse bestuur. Gewelddadig verzet verspreidde zich snel door India en duurde een jaar. De opstand werd niet door alle lokale vorsten gesteund en bepaalde niet-Indiase legeronderdelen als de Gurkha’s en de Sikhs deden er niet aan mee. De Britten slaagden erin de opstand bloedig te onderdrukken en straften de laatste Mogolkeizer met verbanning, hoewel deze in feite weinig met de opstand te maken had.
De Opstand van 1857 maakte de Britse regering met een harde klap duidelijk dat er iets moest veranderen aan het koloniale bestuur om herhaling te voorkomen. De winsten uit de kolonie mochten niet in gevaar komen.

Veranderingen in het koloniale bestuur

Al in augustus 1858 verloor de East India Company zijn bestuurlijke gezag in India. De Britse regering ging zelf direct het bestuur uitoefenen. Koningin Victoria werd gekroond tot keizerin van India. India werd zo een kroonkolonie. Slechts de helft van de Indiase vorsten behield in naam nog enige macht.
In het leger werden ook grote veranderingen doorgevoerd. Er werden minder soldaten geworven onder de Bengaalse (plaatselijke) inwoners en steeds meer onder naburige volken die de Britten als ‘vechtlustige  rassen’ beschouwden, zoals de Sikhs en de Gurkha’s. Het Indiase leger kwam direct onder Brits bevel te staan.
Het nieuwe directe bestuur vergrootte de greep op de bevolking. Maar voor het eerst werden ook Indiërs opgenomen in de wetgevende vergadering, alleen met een adviserende rol. Het was niet de bedoeling Indiërs zelfbestuur te geven, maar wel om meer rekening te houden met gevoeligheden die tot onvrede zouden kunnen leiden.
Pers en politiek in Groot-Brittannië kregen door deze veranderingen meer belangstelling voor wat er in de kroonkolonie gebeurde. In het moederland hielden voortaan een minister voor Indiase zaken en een speciale Raad voor India zich bezig met het bestuur van de kolonie, dat daar werd uitgevoerd door de Onderkoning. Dit betekende dat het Parlement ook veel meer invloed kreeg op Indiase zaken.

Economische betekenis voor het moederland

Wat niet veranderde: de kolonie moest rijkdommen opleveren voor het Britse moederland. Dat belang stond steeds voorop, niet het welzijn van de Indiase onderdanen. Daarnaast gaf  het bezit van deze immense kolonie Groot-Brittannië veel aanzien in de wereld. Om het bezit van de verspreide koloniën te verdedigen, ontwikkelde Groot-Brittannië een enorme oorlogsvloot die het kleine Europese eiland op zee een onoverwinnelijke status gaf.
De rijkdommen die India opleverde, waren vooral handelsgewassen: suikerriet, jute, katoen, koffie en thee. Onder Brits bestuur werden grote plantages aangelegd waarop de winstgevende gewassen werden geproduceerd. Met de opbrengsten uit de kolonie kon Groot-Brittannië de kosten voor het bestuur betalen. Maar ook de beginnende Industriële Revolutie in het moederland vroeg enorme investeringen in wegen, machines en fabrieken. Hiervoor werd geld gebruikt dat was verdiend in de koloniën.
Niet voor niets was India de “jewel in the crown” (kroonjuweel) van het Britse Rijk. Zelfs letterlijk: een enorme Indiase diamant van ruim 21 kilo maakt nog steeds deel uit van de Britse kroonjuwelen.

Produceren voor de Britse industrie

Rond 1900 kende India een uitgebreid spoorwegnet dat
voor die tijd voor een ongekend moderne infrastructuur
zorgde. Voor de economie en de bevolking was het
spoorwegnet van enorme betekenis. Maar tegelijk
hielden de spoorwegen de koloniale overheersing in
stand. De stations waren forten, de spoorwegen konden
militairen snel vervoeren naar opstandige gebieden, en
in de treinen was sprake van zeer ongelijke
behandeling: Europeanen reisden eersteklas in
ongekende luxe, maar de opeengepakte massa van
Indiase reizigers had in de derde klasse zelfs geen
toiletten.

In de zeventiende en achttiende eeuw exporteerden Indiase steden grote hoeveelheden katoenen kleding die in ambachtelijke werkplaatsen werd gemaakt. De teelt van katoen werd ook belangrijk als grondstof voor de kledingfabrieken in Groot-Brittannië zelf. Door de succesvolle Industriële Revolutie ontstond er behoefte aan steeds meer afzetmarkten. Daarom zocht Groot-Brittannië naar uitbreiding van het koloniale bezit: het moderne imperialisme. Dit deden ook andere grote Europese machten in die tijd. Door de Indiase katoen in Groot-Brittannië te verwerken, kon de kleding uit de Engelse fabrieken goedkoop worden verkocht aan de Indiërs. Dit systeem was vooral goed voor de Britse economie. In India zorgde het systeem er juist voor dat India achterop raakte.  De Britse bestuurders verboden de Indiërs immers zelf katoen te verwerken tot kleding. Hierdoor ontwikkelde de Indiase kledingindustrie zich niet verder: er was sprake van de-industrialisatie. India bleef door dit beleid heel lang een landbouwsamenleving. De Britse overheid deed natuurlijk wel zijn best om deze landbouweconomie steeds beter te laten functioneren, onder andere door de aanleg van spoorwegen en irrigatieprojecten die zorgden voor een hogere opbrengst. En dit had zeker ook gunstige gevolgen voor de Indiase bevolking: die groeide snel, door minder honger en een betere gezondheid. Maar vooral zorgden de goede verbindingen voor goedkope grondstoffen en winstgevende afzetmarkten voor de Britse industrie. Ook zorgde het uitgebreide spoorwegnet ervoor dat het koloniale leger snel ter plaatse kon zijn als er lokaal een opstand uitbrak.
De reistijd van en naar India werd snel korter. Stoomschepen voeren veel sneller dan zeilschepen, en door de aanleg van het Suezkanaal werd de reistijd nog eens dramatisch bekort. Het contact tussen moederland en kolonie werd hierdoor intensiever. De Britten gingen zich met veel meer zaken in India bezighouden dan alleen met geld verdienen.

Culturele overheersing en nationalistische reactie

Het Britse moederland kreeg meer invloed op zijn kolonie en India moest zich daardoor ook cultureel steeds meer aanpassen. De Britten zagen hun westerse, christelijke en verlichte cultuur als beter en hoger dan de Indiase beschaving. Zij vonden het dan ook hun plicht om die beschaving in India te verbreiden. Daarom werden ook in India het Britse rechtssysteem en het Britse onderwijssysteem ingevoerd om de Indiase volken niet alleen beter te besturen, maar ook om hen cultureel te ‘verheffen’ (meer beschaving te geven). Goed opgeleide inheemse bewoners zouden dan als ondergeschikten kunnen helpen bij het zich uitbreidende Britse bestuur.
Inderdaad kregen talentvolle Indiërs door het Britse onderwijssysteem kansen om opleidingen te volgen tot zelfs in Groot-Brittannië aan toe. Onder deze goed opgeleide inheemse elite ontstond natuurlijk ook de gedachte aan zelfbestuur: waarom zouden zij zelf niet in staat zijn hun eigen land te leiden? Hadden goed opgeleide, moderne Indiërs niet óók recht op zelfbeschikking, zoals de Europese volken die hierom oorlogen en revoluties waren begonnen? Dit beginnende nationalisme kwam naar voren in de oprichting van het Indian National Congress in 1885. Maar hun ideaal: gelijke kansen voor de Indiase elite in het  bestuur, stuitte op de weerstand van het moederland. De Britse regering had India nodig en wilde daarom de greep op zijn grootste kolonie niet verzwakken: niet door invloed van buitenlandse machten, maar ook zeker niet door de inwoners zelf macht te geven. Die mochten tot op zekere hoogte misschien meepraten over bestuurszaken, maar zeker niet meebeslissen.

Vraag 3

Vraag 3

Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot- Brittannië (1750-1900)?

Kenmerkende aspecten

  1. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
  1. Discussies over de 'sociale kwestie'
  1. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
  1. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
  1. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Bestudeer van de Kennisbank

Tijdvak 8

Industriële Revolutie

Sociale kwestie

Modern imperialisme

Democratisering

Politieke-maatschappelijke stromingen

Uitwerking

Industriële Revolutie dankzij koloniën

In Groot-Brittannië vonden vanaf eind 18e eeuw grote veranderingen plaats in de landbouw en de kledingnijverheid. Door slimme uitvindingen in landbouw en mijnbouw, en doordat Groot-Brittannië niet werd getroffen door oorlogsschade en verwoestingen, kon de bevolking steeds beter worden gevoed. Ook werden er uitvindingen gedaan die zorgden voor betere bestrijding van ziekten, bijvoorbeeld de inenting tegen pokken door de Britse arts Jenner. De bevolking groeide door dit alles, en daarmee groeide ook de behoefte aan voedsel en kleding. Grondbezitters kochten kleine boeren uit en gingen investeren in de mechanisering van de landbouw, want dit leverde winst op. De uitvinding van spin- en weefmachines die eerst door waterkracht en later door stoomkracht werden aangedreven zorgde voor een overgang van huisindustrie naar fabrieksindustrie. Stoomkracht kon worden toegepast in allerlei sectoren, zeker toen de stoommachine was verbeterd door James Watt. Ook het vervoer veranderde totaal door de komst van stoomtreinen en stoomschepen. De fabrieken werden bij steden gevestigd om gebruik te kunnen maken van verkeersknooppunten voor vervoer van grondstoffen en producten. Door de mechanisering van de landbouw was er een groot overschot aan arbeidskrachten die konden worden ingezet in de industrie. Daardoor verhuisden veel mensen van het platteland naar goedkope arbeidersbuurten in de stad.
Deze langzame maar ingrijpende verandering werd later de Industriële Revolutie genoemd. Dat deze juist in Groot-Brittannië begon, was ook te danken aan de grote winsten uit de koloniën. Dit kapitaal kon nu immers worden gebruikt om de noodzakelijke dure investeringen te doen in de mechanisatie van de landbouw en de industrie. Dankzij de inkomsten uit de koloniën kreeg Groot-Brittannië een indrukwekkende economische voorsprong in de wereld.

Van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme

In de dagen van de East India Company werd geld vooral geïnvesteerd in de handel. De koloniën werden veroverd om er handelsposten, kantoren en opslagplaatsen te bouwen, de militaire en bestuurlijke rechten waren bedoeld om de handel te beschermen. Maar dit alles veranderde dramatisch door de industriële revolutie.
Om in Groot-Brittannië fabrieksproductie van de grond te krijgen, moesten gebouwen worden neergezet en dure machines gekocht voordat er ook maar een cent winst werd gemaakt, maar ook kanalen gegraven om grondstoffen en producten te vervoeren. De bestaande wegen waren ongeschikt voor het massavervoer van bijvoorbeeld ijzererts en steenkool. Industriëlen lieten hiervoor kanalen graven en stoomschepen bouwen die veel geschikter waren voor massavervoer. Later, nadat Stephenson een bruikbare stoomlocomotief had uitgevonden, volgde de aanleg van spoorwegen voor hetzelfde doel. Kanalen en spoorwegen stonden in verbinding met andere steden en kusthavens, vooral aan de westkust, want grondstoffen en producten werden vooral vervoerd over de oceanen. De benodigde katoen voor de snelgroeiende kledingindustrie kwam immers vooral uit de koloniën in het Caribisch gebied en de Verenigde Staten, en uit India. Maar ook de producten: goedkope kledingstukken, konden in India worden verkocht. Zo waren de koloniën in groeiende mate niet alleen een bron van goedkope grondstoffen, maar ook afzetmarkten. Dit werd nog belangrijker toen de industriële revolutie zich uitbreidde naar andere Europese landen als Duitsland en Frankrijk: om de concurrentie aan te kunnen, moest Groot-Brittannië wel op zoek naar nieuwe markten en vond die in de eigen kolonie.
De nieuwe groep “industriële kapitalisten” werd steeds belangrijker voor de economie. Maar in de politiek hadden ze minder invloed. Het kiessysteem in Groot-Brittannië zorgde er vanouds voor dat edelen op het platteland heel veel stemmen kregen. Maar dat zou gaan veranderen, want de regering kon de steun van de industriëlen goed gebruiken. In 1832 werd de Reform Bill aangenomen: een wet die het kiessysteem zo veranderde, dat er meer veel meer kiezers kwamen en dat er ook kiesdistricten in de grote steden kwamen. Zo verschoof de macht in de richting van de nieuwe maatschappelijke klassen. Natuurlijk ging dat niet iedereen ver genoeg: er waren ook toen al groepen die wilden strijden voor algemeen kiesrecht voor alle volwassen mannen… of zelfs voor man en vrouw.
De invloed van de captains of industry op de politiek groeide dus. Ze steunden wetten die maximale vrijheid gaven aan ondernemers, met zo min mogelijk controle en lage belastingen door de overheid. Import van goederen moest niet langer worden belast en de export moest worden bevorderd. Kortom: ze streefden naar een liefst wereldwijde liberale markteconomie met vrijhandel. De Britse overheid volgde dit spoor en ging zijn best doen om met inzet van leger en marine landen desnoods met geweld te dwingen de Britse handelaars en ondernemers toegang te geven tot hun markten. Dus niet alleen inwoners van kolonies kregen te maken met Britse dwang, maar ook onafhankelijke staten. Zo vochten de Britten twee oorlogen met China uit omdat de Chinezen de import van de populaire harddrug opium wilden verbieden. Met militair geweld werd China gedwongen havens te openen, waarbij de Britten alle mogelijke handelsvoorrechten kregen, maar bijvoorbeeld ook toegang van christelijke missionarissen afdwongen. Ondanks de grote minderheid aan wapens en troepen konden de Britten het grote China op de knieën dwingen: de technologische voorsprong gaf de doorslag. Voor het lot van de verslaafde opiumschuivers voelde het Britse rijk zich niet verantwoordelijk. Ook in het moederland waren er trouwens vele slachtoffers van de moderne tijd die aan hun lot werden overgelaten.

De sociale kwestie in het moederland

De krachtige economische ontwikkeling dankzij de industriële revolutie had positieve gevolgen op de lange termijn: voedsel en kleding werden betaalbaar, goedkope massaproductie opende nieuwe markten en gaf uitzicht op de welvaart voor velen die wij ook vandaag kunnen genieten. Maar er waren ook veel schaduwkanten, vooral in de eerste moeizame fase. De nadelen waren er vooral voor de laagste sociale klasse. De voormalige plattelandsbewoners die naar de steden verhuisden om daar werk te zoeken in de fabrieken, kregen te maken met enorme sociale ellende en uitbuiting, zonder dat zij stemrecht hadden om verbeteringen af te dwingen. Ze huisden met grote gezinnen opeengepakt in krotwoningen, waar ze leefden onder armzalige hygiënische omstandigheden, bedreigd door zich razendsnel verspreidende ziekten als tyfus en cholera. De overheid deed in het begin niets om de vervuiling van water en lucht in te perken of de lawaaiige en gevaarlijke werkomstandigheden in de fabrieken te verbeteren. Stakingen voor beter loon werden gebroken met politiegeweld. Pas vanaf 1833 kwam er met veel moeite wetgeving tot stand om de ergste misstanden te bestrijden. Zo kwam er een verbod om kinderen langer dan tien uur per dag (!) in een fabriek te laten werken.  

Niet alle fabrikanten deden alleen maar hun best om de lonen laag te houden en arbeidswetten tegen te houden. Zo was er rond 1800 al een fabrikant, Robert Owen, die niet alleen zorgde voor behoorlijke lonen maar ook voor goede huisvesting in een fabrieksdorp, met goedkope coöperatieve winkels en ziekenzorg voor ‘zijn’ arbeidersgezinnen. Dit alles vanuit de gedachte dat gezonde en goedbetaalde werknemers ook betere werknemers zijn. De tijd was toen nog niet rijp voor dit soort socialistische ideeën. Maar veel van Owens ideeën werden opgepakt door vakbonden die opkwamen voor hun leden en met groeiend succes stakingen organiseerden om verbeteringen af te dwingen.

Het Britse Rijk op zijn hoogtepunt

Koningin Victoria, tevens keizerin van India, opent
“the Great Exhibition” in het Crystal Palace.

Londen was al langer een belangrijk financieel centrum waar bankiers, handelaars en investeerders in allerlei winstgevende projecten elkaar konden treffen. De betekenis van dit financiële centrum werd alleen maar groter door de uitbreiding van het Britse Empire en de overgang naar vrijhandel. Ook in de koloniën, en zeker in India waar het bestuur zich steeds verder uitbreidde, was veel geld te verdienen voor ondernemers door het inrichten van plantages, het uitvoeren van overheidsopdrachten voor spoorwegen en irrigatieprojecten enzovoort.
In 1851 kreeg Groot-Brittannië de kans om zijn positie als wereldmacht te laten zien op de eerste echte wereldtentoonstelling in het Londense Hyde Park. Het tentoonstellingsgebouw “Crystal Palace” van glas en gietijzer was op zichzelf al een wonder van de moderne tijd. Liefst zes miljoen bezoekers (dat was evenveel als één derde van de Britse bevolking) vergaapten zich aan de nieuwste uitvindingen van het industriële tijdperk zoals de fotografie, de fax en het mobiele toilet. Maar ook werden met trots producten uit de overzeese koloniën vertoond, waaronder natuurlijk grote balen katoen. Het hele productieproces waarmee van katoen kleding wordt gemaakt, was op de tentoonstelling te bezichtigen. Hiermee kon Groot-Brittannië met trots aan de wereld laten zien dat het de werkplaats van de wereld was.
Maar vanaf 1870 kreeg Groot-Brittannië steeds meer concurrentie van andere Europese landen. Ook daar was de Industriële Revolutie inmiddels begonnen. Duitsland, Frankrijk en ook de Verenigde Staten ontwikkelden nieuwere generaties stoommachines en verbeteringen, waarmee ze de Engelse industrie uiteindelijk zouden overvleugelen. Al deze landen zochten ook naar uitbreiding van hun invloed in de wereld om markten en afzetgebieden te openen en toegang te krijgen tot kostbare grondstoffen als aardolie en rubber. Voorlopig liep het Britse Rijk nog voorop bij deze ontwikkeling. Het breidde zijn koloniale bezit steeds verder uit en regeerde rond 1900 over een kwart van de wereldbevolking.

Samenvatting

Vraag 1

Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika's (1585-1833)? 

  • Eerste Britse kolonisten Amerika: eerder al Fransen, Portugezen, Spanjaarden
  • Conflicten met Spanje: Britse kapers stichten kolonies om Spanjaarden te bestrijden
  • Steeds meer belangstelling voor kolonisering Amerika bij Britse publiek
  • Handelscompagnieën stichten kolonies die moeizaam standhouden
  • 1620 Pilgrim Fathers: nieuw bestaan zoeken om geloofsredenen
  • 13 kolonies aan de Oostkust; verschil Noord (handel, nijverheid) en Zuiden (plantagelandbouw, slaveneconomie)
  • Belangrijkste plantagekolonies voor Driehoekshandel: Barbados en Jamaica.
  • Conflicten met moederland: belastingen om oorlogen te betalen. Kolonisten: no taxation without representation. Invloed Verlichting: volkssoevereiniteit, eigen republiek.
  • 1776-1783: Amerikaanse vrijheidsoorlog. Aanleiding: Boston Tea Party. George Washington. Steun van tegenstanders G-B: Spanje, Frankrijk, Ned. Republiek.
  • 13 Verenigde Staten met gezamenlijke Grondwet. Federale republiek.
  • Einde slavernij: abolitionisme, invloed Verlichting en christelijke groepen kolonisten die zelf onderdrukt waren geweest. 1807 verbod slavenhandel; 1833 Slavery Abolition Act.

Vraag 2

Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)?

  • East India Company vanaf 17e eeuw actief in Azië: handelsposten (factorijen), contracten met plaatselijke machthebbers.
  • 1765: EIC neemt feitelijke macht over van de Indiase Mogolkeizer. Bestuur op afstand. Leger en marine bewaren rust. Alles gericht op belastingen innen en handel drijven.
  • 1770 hongersnood Bengalen, 1776 Amerikaanse vrijheidsoorlog: crisis rond bestuur India. EIC komt onder controle Britse regering. Doel: handelswinsten en schatkist vullen.
  • Conflicten door culturele verschillen, racisme en rechtsongelijkheid. Opstand sepoys 1857. Bloedig onderdrukt.
  • Nieuw bestuur over India: EIC buitenspel, koningin ook keizerin van India. Onderkoning. Direct bestuur met meer invloed Parlement. Indiase elite krijgt adviserende rol in het bestuur.
  • Indiase zaken komen dichterbij moederland door belangstelling pers en politiek.
  • Economisch doel kolonie blijft vooropstaan: Jewel in the crown. Handelsgewassen leveren geld op waarmee de industrialisering van G-B wordt betaald.
  • Goedkope katoen in Britse industrie tot kleding verwerkt, die wordt verkocht in India. De Indiase kledingindustrie verdwijnt: de-industrialisatie.
  • Uitbreiding spoorwegen, modernisering landbouw: minder honger, betere beheersing door leger.
  • Verkorting reistijd (stoomschip, Suezkanaal): intensiever contact Britse bestuurders met Indiase bevolking. Britten willen niet alleen meer verdienen maar ook beschaven: onderwijs, bekering, opnemen inheemsen in bestuur.
  • 1885 Indian National Congress: hoogopgeleide Indiërs willen gelijke kansen, maar krijgen die niet.

Vraag 3

Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot- Brittannië (1750-1900)?

  • 18e eeuw ontstaan behoefte aan meer kleding en voedsel door bevolkingsgroei.
  • De bevolking kon groeien dankzij minder oorlogen, ziektebestrijding en verbeteringen in de landbouw.
  • Landbouw steeds meer gemechaniseerd, overschot aan arbeidskrachten.
  • Stoomkracht maakt fabrieken mogelijk, arbeidskrachten vinden werk in de stad.
  • Mechanisering van landbouw en industrie alleen mogelijk door grote investeringen in machines, fabrieken, spoorwegen, kanalen. Het geld hiervoor is voor een groot deel verdiend in India.
  • Industriële kapitalisten in de steden worden voor de economie belangrijker dan landbouwelite op het platteland.
  • 1832 Reform Bill: kiessysteem geeft meer kiezers invloed en meer in de steden.
  • Liberale industriekapitalisten krijgen invloed op de politiek: streven naar vrijhandel, vrijheid voor ondernemers, minder overheidsinvloed, lage belastingen, geen importbeperkingen.
  • Britse regering gaat andere landen dwingen toegang te geven tot markten. Bijv.: Opiumoorlogen met China.
  • Sociale kwestie moederland: uitbuiting en slechte werk- en leefomstandigheden fabrieksarbeiders.
  • 1833 eerste sociale wetten, verbod op kinderarbeid langer dan 10 uur.
  • Robert Owen, pionier van het socialisme: fabriekseigenaar die goed voor zijn arbeiders wil zorgen.
  • Londen als financieel centrum nog belangrijker door uitbreiding Empire en vrijhandel.
  • 1851 Wereldtentoonstelling in Londen: Crystal Palace symbool van moderniteit en welvaart, veel uitvindingen en koloniale producten.
  • Na 1870: andere industrielanden in opkomst (VS, Duitsland).
  • Britse wereldrijk rond 1900 op hoogtepunt: kwart wereldbevolking onder Brits bestuur, veel winst voor bedrijven in moederland en koloniën.

Jaartallen

Deze jaartallen moet je kennen:

  • 1620 Pilgrim Fathers stichten protestantse kolonie in N.-Amerika
  • 1765 Verdrag van Allahabad: begin Britse Rijk in India
  • 1776 Amerikaanse Vrijheidsoorlog
  • 1807 Verbod op slavenhandel in Britse Rijk
  • 1832 Reform Bill: herziening kiesstelsel
  • 1833 Verbod op slavernij in grote delen Britse Rijk / Factory Acts
  • 1851 Wereldtentoonstelling Londen in Crystal Palace
  • 1857 Opstand van sepoys; direct bestuur over India
  • Na 1870 toenemende concurrentie VS en Duitsland
  • 1885 Indian National Congress opgericht
  • Rond 1900 Britse Rijk omvat kwart wereldbevolking

Extra uitleg

Video's van Joost van Oort over deze Historische Context - let op: 1 t/m 5 en 12 t/m 17 zijn voor HAVO:
Video's: Jortgeschiedenis

Examenvragen

Op deze pagina vind je meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.

Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.

HAVO 2021-TV2

HAVO 2021-TV2 Vraag 3
HAVO 2021-TV2 Vraag 8
HAVO 2021-TV2 Vraag 13

HAVO 2021-TV3

HAVO 2021-TV3 Vraag 11
HAVO 2021-TV3 Vraag 12
HAVO 2021-TV3 Vraag 13


Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examenvragen? Log dan in bij ExamenKracht.

  • Het arrangement HC: Het Britse rijk 1620-1900 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2022-03-09 12:06:06
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze opdracht valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor havo, leerjaar 4 en 5. In deze historische context over het Britse rijk staan drie vragen centraal: Vraag 1: Op welke manieren ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika's (1585-1833)? De eerste westerse kolonisten in Noord-Amerika waren niet de Engelsen, maar de Fransen, Spanjaarden en Portugezen. De Britten waren echter jaloers op het succes van de Spanjaarden en begonnen zelf kolonies te stichten in Noord-Amerika. Ze werden gesteund door avontuurlijke kapers en handelscompagnieën. De eerste succesvolle Britse kolonie werd opgericht door strenge protestanten die op zoek waren naar religieuze vrijheid. De kolonies breidden zich uit, waarbij de inheemse volken vaak met geweld werden verdreven. De kolonisten begonnen te protesteren tegen de belastingen van de Britse regering en streefden naar onafhankelijkheid. Dit leidde uiteindelijk tot de Amerikaanse Vrijheidsoorlog en de oprichting van de Verenigde Staten van Amerika. De Verlichtingsideeën en de beweging voor afschaffing van slavernij hadden ook invloed op de kolonisten. De slavenhandel werd uiteindelijk verboden in Groot-Brittannië en haar kolonies. - Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk (1765-1885)? In India breidde de Britse East India Company in de 17e eeuw haar macht en handelsinkomsten uit. Ze versloegen de Mogolkeizer en werden de feitelijke heersers over Zuid-India. De Britten beheersten het bestuur, inden belastingen en gebruikten het Brits-Indische leger om de rust te bewaren en rivaliserende vorsten tegen elkaar uit te spelen. De Indiërs waren ontevreden over de discriminerende behandeling, culturele overheersing en economische uitbuiting. Dit leidde tot de Indiase Opstand van 1857, maar de Britten onderdrukten deze met geweld. Na de opstand verloor de East India Company haar bestuurlijke gezag en nam de Britse regering direct het bestuur over India over. India werd een kroonkolonie en de economische exploitatie voor het moederland bleef centraal staan. Het koloniale bestuur bracht culturele veranderingen en het opkomende nationalisme zorgde voor de roep om zelfbestuur. De Britten weerstonden echter het idee van Indiase autonomie en behielden de controle over het land. - Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot- Brittannië (1750-1900)? De Industriële Revolutie in Groot-Brittannië zorgde voor grote veranderingen in de landbouw en de textielindustrie. Dankzij slimme uitvindingen en investeringen kon de bevolking groeien en ontstond er een grotere behoefte aan voedsel en kleding. De koloniën speelden een cruciale rol bij het verschaffen van grondstoffen en afzetmarkten voor de Britse industrie. De opkomst van de industriële kapitalisten bracht economische groei, maar sociale misstanden en uitbuiting van arbeiders waren ook aanwezig. Ondanks toenemende concurrentie van andere landen behield het Britse Rijk zijn dominante positie tot het einde van de 19e eeuw.
    Leerniveau
    HAVO 4; HAVO 5;
    Leerinhoud en doelen
    De tijd van burgers en stoommachines (1800 - 1900); De tijd van pruiken en revoluties (1700 - 1800); De tijd van regenten en vorsten (1600 - 1700); Geschiedenis;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    amerikaanse vrijheidsoorlog, arrangeerbaar, east india company, geschiedenis, groot-brittannië, h45, het britse rijk, industriële revolutie, kolonie, stercollectie