Welke rol speelden de koloniën in sociaal-economische ontwikkelingen in Groot- Brittannië (1750-1900)?
18e eeuw ontstaan behoefte aan meer kleding en voedsel door bevolkingsgroei.
De bevolking kon groeien dankzij minder oorlogen, ziektebestrijding en verbeteringen in de landbouw.
Landbouw steeds meer gemechaniseerd, overschot aan arbeidskrachten.
Stoomkracht maakt fabrieken mogelijk, arbeidskrachten vinden werk in de stad.
Mechanisering van landbouw en industrie alleen mogelijk door grote investeringen in machines, fabrieken, spoorwegen, kanalen. Het geld hiervoor is voor een groot deel verdiend in India.
Industriële kapitalisten in de steden worden voor de economie belangrijker dan landbouwelite op het platteland.
1832 Reform Bill: kiessysteem geeft meer kiezers invloed en meer in de steden.
Liberale industriekapitalisten krijgen invloed op de politiek: streven naar vrijhandel, vrijheid voor ondernemers, minder overheidsinvloed, lage belastingen, geen importbeperkingen.
Britse regering gaat andere landen dwingen toegang te geven tot markten. Bijv.: Opiumoorlogen met China.
Sociale kwestie moederland: uitbuiting en slechte werk- en leefomstandigheden fabrieksarbeiders.
1833 eerste sociale wetten, verbod op kinderarbeid langer dan 10 uur.
Robert Owen, pionier van het socialisme: fabriekseigenaar die goed voor zijn arbeiders wil zorgen.
Londen als financieel centrum nog belangrijker door uitbreiding Empire en vrijhandel.
1851 Wereldtentoonstelling in Londen: Crystal Palace symbool van moderniteit en welvaart, veel uitvindingen en koloniale producten.
Na 1870: andere industrielanden in opkomst (VS, Duitsland).
Britse wereldrijk rond 1900 op hoogtepunt: kwart wereldbevolking onder Brits bestuur, veel winst voor bedrijven in moederland en koloniën.