Nederlands 10e klas havo/vwo

Nederlands 10e klas havo/vwo

algemeen

Planning 10 vwo planning vanaf week 20;

- boekverslag; een groepsdiscussie: boekkeuze via deze link:

https://15-18.jeugdbibliotheek.nl/lezen/lezen-voor-de-lijst/niveau-4.html

of

https://www.lezenvoordelijst.nl/docenten-15-18/niveau-4/

 

11 mei

boekverslag; een groepsdiscussie: groepje maken, boek kiezen, planning maken.

- woordenschat: maken H1 woordenschat blz. 9 opdracht 1 en 2: zelf nakijken (antwoorden komen deze week in de wiki)

Kies zes woorden uit en maak daar een goedlopende zinnen van waaruit de betekenis blijkt. Als het lukt maak je er een verhaal van. Inleveren uiterlijk maandag 18 mei via elo.

- creatief schrijven.

18 mei

boekverslag: starten met lezen.

inleveren eerste opdrachten woordenschat.

maken: woordenschat H3. oef. 1, 2, 3. blz. 54 en 55. Kies 6 woorden uit om een verhaal te schrijven waarmee je laat zien dat je de betekenis begrijpt. Lever je huiswerk in, in ELO.

Uitleg creatief schrijven:

zoeken: (kranten) artikel over een interessante gebeurtenis waar jij een creatief verhaal over zou willen schrijven.

25 mei

boekverslag 1e discussiemoment inplannen? start maken boekverslag?

maken: woordenschat H4 oef. 1 en 2 blz. 82 en 83.

eerste stukje schrijven over je artikel

1 juni

pinksteren

8 juni

boekverslag 2 e discussiemoment inplannen? start maken boekverslag?

bestudeer; [67][68][69] blz. 238 - 241 argumentatie. Maak: opdr. 17 blz. 100.

verder schrijven aan je creatieve schrijfopdracht.

15 juni

boekverslag 3e discussiemoment inplannen? afronden boekverslag?

inleveren creatief verhaal

verdere planning volgt nog (woordenschat toetsing en argumentatie)

22 juni

inleveren boekverslag

29 juni

 

6 juli

inhaalweek

 

link drivedocument:

https://drive.google.com/open?id=1CoWFh1qGcIhnNlAYqY9krXHp6298Z964

 

antwoorden oefeningen lesboek

Opdracht 17

1     Een moreel argument heeft te maken met een persoonlijke overtuiging, een ideaal, een religie of een levensbeschouwing, terwijl een emotioneel argument altijd is gebaseerd op een gevoel of intuïtie.

2     a     Standpunt: Je moet zeker geen 130 km per uur rijden.

             Argumenten: Met 120 km ben je er net zo snel./Je verbruikt minder benzine.

      b     Feitelijke argumenten, want je kunt ze allebei controleren.

3     a     Standpunt: De Boekenweek is goed voor de boekhandels.

             Argument: Tijdens die week verkopen ze meer boeken dan in andere weken.

      b     Objectief. Je kunt de informatie controleren.

 

4     Van een moreel argument. Het argument is ontleend aan de persoonlijke overtuiging dat je geen schulden moet hebben.

5     a     Argument: Meer gedupeerden moeten na een medische misser sneller een schadeclaim kunnen afhandelen.

             Soort argument: nut of gewenste gevolgen.

      b     Argument: De melkgebitten van kinderen zijn slecht onderhouden.

             Soort argument: feitelijk argument.

      c     Argument: Mijn huisarts dat heeft gezegd.

             Soort argument: gezagsargument.

      d     Argument: Ook werknemers in ontwikkelingslanden hebben recht op een redelijk uurloon.

             Soort argument: moreel argument.

      e     Argument: Zo heb ik Italiaans geleerd.

             Soort argument: empirisch (ervarings)argument.

6     a-e  Je eigen werk.

H1 Woordenschat antwoorden

Woordenschat

 

Opdracht 1

1h, 2f, 3s, 4k, 5p, 6o, 7m, 8b, 9q, 10v, 11t, 12j, 13d, 14c, 15n, 16a, 17r, 18g, 19u, 20l, 21i, 22e

 

Opdracht 2

1     1k, 2p, 3g, 4h, 5j, 6n, 7q, 8e, 9r, 10d, 11c, 12m, 13i, 14o, 15s, 16l, 17t, 18b, 19a, 20f

2     Bijvoorbeeld:

      a     integer, sociaal voelend

      b     abstract denkend, innovatief

      c     accuraat, communicatief

      d     emotioneel stabiel, diplomatiek

      e     initiatiefrijk, representatief

H3 Woordenschat antwoorden

Woordenschat

 

Opdracht 1

1     cartoontekenaar: tekenaar van spotprenten (p)

2     radiocolumn: kort stukje dat iemand regelmatig en op een vaste tijd uitspreekt op de radio (h)

      Andere mogelijkheid: radiodocumentaire; de betekenisomschrijving is dan: radioprogramma over bestaande (niet verzonnen) gebeurtenissen

3     weblog: online logboek, ingekort tot blog, waarop iemand regelmatig teksten schrijft over wat hij heeft meegemaakt (k)

4     coverstory: omslagverhaal (verhaal dat al op de omslag wordt aangekondigd) (j)

5     digibeet: iemand die niets weet van computers (e)

6     televisiedocumentaire: tv-film over bestaande (niet verzonnen) gebeurtenissen (r)

      Andere mogelijkheid: televisiecolumn; de betekenisomschrijving is dan: kort stukje dat iemand regelmatig en op een vaste tijd uitspreekt op de televisie

7     edutainment: opvoedkundig (vormend) vermaak (m)

8     infotainment: informatief amusement op radio en tv (f)

9     journaille: journalisten die belust zijn op sensatie, persmuskieten (n)

10    komkommertijd: (de) vakantietijd waarin er weinig nieuws is (a)

11    nasynchroniseren: gesproken tekst in een film vertalen en zo inspreken dat het lijkt alsof de spreker de tekst zelf zegt (d)

12    opinieweekblad: weekblad met artikelen waarin de schrijvers meningen naar voren brengen (t)

13    paparazzi: opdringerige fotografen van de sensatiepers (l)

14    primetime: tijd dat de kijk- of luisterdichtheid het hoogst is (q)

15    reality-tv: tv-uitzendingen met waargebeurde, vaak sensationele gebeurtenissen (bijv. rampen) als onderwerp (s)

16    tabloidformaat: klein, handzaam formaat (g)

17    verschoningsrecht: recht om je informatiebron te verzwijgen (o)

18    mediageniek: bij uitstek goed overkomend op televisie of op andere media (b)

19    perscommuniqué: officiële mededeling aan de pers (i)

20    persbureau: bureau dat de nationale en internationale nieuwsvoorziening verzorgt, waar dagbladpers en omroepen in binnen- en buitenland gebruik van maken (c)

 

Opdracht 2

 

1     verschoningsrecht

2     weblog

3     mediageniek

4     reality-tv

5     paparazzi

6     coverstory

7     infotainment

8     persbureaus

9     tabloidformaat

10    edutainment

 

 

Opdracht 3

A     1r, 2h, 3o, 4j, 5a, 6p, 7t, 8n, 9d, 10s, 11b, 12g, 13i, 14f, 15m, 16c, 17e, 18l, 19q, 20k

 

B     1     plaquette

      2     pluriforme

      3     biometrisch

      4     compressor

      5     hautaine

      6     ideologie

      7     plenaire

      8     impasse

      9     concessies doen

      10   curieuze

      11   ad interim

      12   antiautoritaire

      13   adequate

      14   hypothese

      15   arbitraire

      16   authentieke

      17   calamiteit

      18   elementaire

      19   impliceren

      20   demagogie

H4 Woordenschat antwoorden

Opdracht 1

1     trendy: eigentijds, modieus

2     clou: dat waar het om draait, de kern

3     promoveren: de graad van doctor verwerven

4     fenomeen: verschijnsel

5     cryptische: moeilijk te begrijpen, duister

6     referentie: verwijzing (in deze context)

7     intrigerend: boeiend, fascinerend

8     dissertatie: wetenschappelijk werk om de graad van doctor te verkrijgen (proefschrift)

9     evidente: heel duidelijke

10    hachelijke: gevaarlijk, riskant

11    brands: merken (reclameterm)

12    gemanipuleerde: door kunstgrepen behandeld, beïnvloed

13    registreren: optekenen, vastleggen

14    strategie: aanpak

15    pointe: dat waar het om draait, de kern

16    geapprecieerd: gewaardeerd

17    mysterieus: geheimzinnig

18    slogan: slagzin, reclameleus

19    onomstotelijk: onbetwistbaar, onweerlegbaar

20    relativeren: afzwakken

21    confronteerden (met): in aanraking brengen met

22    kompaan: collega, kameraad

23    interpretatie: uitleg, betekenisverklaring

24    adequate: juist, passend

25    condities: voorwaarden

 

Opdracht 2

1     bagatelliseren: als iets onbeduidends voorstellen

2     prefereren: de voorkeur geven aan

3     afleiden (uit): uit een aantal gegevens een conclusie trekken

4     beredeneren: verstandelijk verklaren, uitleggen

5     afwegen: overwegen welk alternatief het beste is

6     afzetten (tegen): vergelijken met

7     constateren: vaststellen

8     suggereren: op subtiele wijze een voorstel doen

9     corresponderen (met): overeenstemmen met

10    resulteren (in): als uitkomst hebben

11    baseren (op): steunen op, uitgaan van

12    nuanceren: een bewering iets afzwakken

13    verbloemen: verbergen achter een schone schijn, maskeren

14    activeren: aansporen tot handelen

15    betogen: trachten aan te tonen, aannemelijk maken (met argumenten)

16    (zich) conformeren (aan): zich voegen naar

17    rectificeren: rechtzetten, verbeteren

18    interrumperen: onderbreken

19    delibereren: beraadslagen, gezamenlijk overleggen

20    preciseren: nauwkeurig omschrijven, nader aanduiden

 

antwoorden H4 opdracht 17 argumenteren

leesdossier

In de tiende klas vwo lees je in totaal 5 boeken. De eisen van de boeken zijn: minimaal niveau 3, richting niveau 4 van https://15-18.jeugdbibliotheek.nl/lezen/lezen-voor-de-lijst/lezen-voor-de-lijst.html. Vertaalde boeken en jeugdboeken mogen niet meer.

Dit jaar maak je de volgende verwerkingen:

1. een individueel boekverslag

2. een gezamenlijk boek met verwerking  

3 een individuele creatieve verwerking (mindmap of kunstvoorwerp)

4. een groepsboekverslag met presentatie

5. een middeleeuws boekverslag in de ochtendperiode middeleeuwen

In klas 11 lees je opnieuw 5 boeken. In klas 12 rond je je leesdossier af met nog twee boeken. Vwo leest daarmee in totaal 12 boeken, waarvan minimaal 3 oude boeken (voor 1880). Daarnaast lees je aanvullend gedichten of dichtbundels

leesbiografie

Leesbiografie

Voordat je een boek gaat kiezen en gaat lezen, ga je eerst een aantal oriëntatieopdrachten doen. Deze opdrachten/vragen zet je in één worddocument en lever je over enkele weken in. 

opdracht 1:

A. Beschrijf welk type lezer jij bent. Heb je al veel boeken gelezen? Welke boeken lees jij? Lees je snel of langzaam? Welk boek vind jij het mooiste boek dat je gelezen hebt? En welk boek het slechtste?

B. Doe de test via de link hieronder. De link is ook te vinden op lezenvoordelijst.nl

opdracht 2:

Je hebt samen besproken wat volgens jou literatuur is. Welk doel vind jij belangrijk bij literatuur? welke onderwerpen spreken jou aan? Welke genres? Hoe zou jij het liefst een boekverwerking willen maken?

Opdracht 3:

weet je al welk boek je zou willen lezen uit de volwassenliteratuur? Welke en waarom?

Opdracht 4: 

Bezoek via de link hieronder de website: lezenvoordelijst.nl. Ga op onderzoek uit. Kies aan de linkerkant een genre of thema dat jou aanspreekt. Kies minimaal twee boeken uit die je verder bestudeert. Lees de informatie die op de website staat en vermeld in je onderzoek:

- titel en schrijver en in één zin waar het boek over gaat. 

- wat je van de kaft vindt. 

- lijkt het boek je interessant? Waarom wel of waarom niet?

 

Uiteraard mag je je biografie aanvullen met andere informatie of vondsten. Lever dit verslagje over twee weken in bij de leerkracht en bij je eerste boekverslag, dat je komende tijd gaat maken. 

test type lezer

lezen voor de lijst

opdrachten verhaalanalyse

Je krijgt van de docent een leesfragment van een boek. Lees het stuk en maak de volgende opdrachten:

- waar gaat dit stuk over? Geef in twee zinnen de verhaallijn weer.

- wat gebeurt hierna, denk je?

- wat vind je van dit stukje? Nodigt dit uit tot verder lezen?

Lees de theorie-analyse in deze wiki. Welke onderdelen kom je in dit stukje al te weten? Over bijvoorbeeld perspectief of personages?

boekverslag 1: individueel boekverslag

Het leesdossier moet aan de volgende eisen voldoen bij schriftelijke inlevering.


 

Op het titelblad vermelden:

  1. je eigen voor- en achternaam

  2. de klas

  3. naam van de docent bij wie je het verslag inlevert

  4. de afgesproken datum van inleveren

  5. de titel van het boek en de naam van de auteur ( waarbij de titel schuin gedrukt staat)

 

Daarachter komt het aftekenblad en vervolgens de uitgewerkte opdrachten.

Bij een digitale verwerking; mail de link naar je leerkracht. Zet in de mail duidelijk  je naam en je gegevens. Dit hoeft niet heel duidelijk op je website. Zet op de website duidelijk:

titel boek, auteur en de verwerking.

Zorg dat er op je website/blog een duidelijke indeling komt met heldere titels, bijvoorbeeld bij een blog:

  • Het eerste boek: een verslag van Het gouden ei van Tim Krabbé

 

Let op:

  • Gebruik de standaard lettergrootte 10 of 12

  • Maak gebruik van opdrachtkopjes (geen hele opdrachten letterlijk herhalen)

  • Fragmenten uit een boek niet te lang en ook schuingedrukt; altijd paginanummer vermelden

  • De titel van een boek altijd schuingedrukt vermelden

  • In de mediatheek kun je veel achtergrondinformatie vinden over boeken en auteurs


 

Opdracht boekverslag

 

Het boekverslag bestaat uit de volgende onderdelen:

 

  1. Verwachting vooraf; hoe kwam je tot de keuze voor dit boek, wat wist je al van het boek of de auteur?

  2. Korte samenvatting van de inhoud in eigen woorden. Niet langer dan 300 woorden.

  3. Beschrijf drie indrukwekkende gedeelten uit het boek. Vertel waarom dit gedeelte indruk op je maakte, in wat voor soort situatie de hoofdpersoon zit en hoe dat zo is gekomen. Citeer de betreffende passage uit het boek (citeren altijd cursief) en geef de paginanummers aan.

  4. Ervaring achteraf; zijn je verwachtingen uitgekomen, wat zijn je lees- en leerervaringen, wat zijn voor jou de sterke en zwakke kanten van het boek?

  5. Spanning: is het verhaal spannend? Hoe komt dit?

  6. Ruimte: waar speelt het verhaal zich af?

  7. Tijd: wat is de vertelde tijd en de verteltijd? Zijn er tijdsprongen in het boek?

  8. Wie is de verteller? Kies uit: de ik-verteller een personale verteller (vanuit een personage) of een algemene verteller.

 

boekverslag 2: samen een boek lezen

De IJsmakers

opdracht: groepjes van 3-4:

  • in groepjes een creatieve verwerking van het boek (film/blog/toneelstuk/poster/mindmap)

  • allemaal minimaal (kort) de samenvatting, thema en mening

  • één analyseonderdeel (verdeeld over de groepjes) uitgewerkt

  1. feiten/verwachtingen/gegevens/genre

  2. het verhaal: inhoud; samenvatting, thema, motieven

    1. personages: Suze, Noor, Marte

    2. tijd opbouw: Sophie, Marjon, Ella, Sarah

    3. ruimte: Koen, Hasse, Maurits, Jona

    4. spanning: Joël, Nina, Anna

  3. het verhaal; opbouw;

    1. perspectief: Donna, Loek, Lianne, Famke

Verzamel deze gegevens (op een A3?). Maak samen een helder werkdocument waarin je komende weken alle gegevens verzamelt. Dit werk je uit in een film/toneelstuk/mindmap/poster en dit presenteer je op de volgende datum aan de klas:

uitvoering: 17 februari

boekverslag 3: mindmap of kunstzinnige verwerking

Boekverslag 3: Een mindmap maken/een kunstweergave van een boek.

Voor je derde boekverslag maak je individueel een creatieve weergave. Dit mag door een mindmap. Je mag ook een andere weergave maken, die past bij je boek. Denk aan: een koffer met brieven/een boom/een schilderij/een doos met voorwerpen(bijvoorbeeld een kijkdoos)/etc/

Uitleg mindmap (en onderdelen die ook terug te zien moeten zijn in je kunstvoorwerp)

Zet de titel op een centrale plek. Dit kan het midden zijn, maar dit moet niet. Kies je voor deze opzet dan is de regel is dat je begint te ‘lezen’ op twee uur en met de klok mee leest. Maak door ‘armen’ een ordening in onderwerp of verhaal.

Verwerk in je mindmap:

  1. Verwachting vooraf en ervaring achteraf (mag vrij summier/klein)
  2. samenvatting van de inhoud: probeer de verhaallijn van je boek weer te geven.
  3. Licht enkele belangrijke scènes eruit door een tekening/korte tekst/plaatje.

     

    Geef verder duidelijk weer in je mindmap/kunstververwerking:

     

    1. Personages:

    Hoofd/bijpersonen. Als er heel veel personages zijn, maak je een keuze. Geef bij de hoofdpersonen aan:

  • uiterlijk,
  • karakter,
  • ontwikkeling.

Denk ook aan

  • belangrijke handelingen die ze verrichten en
  • de relaties die ze hebben.

2. plaatsen

Waar speelt het verhaal zich af? Welke ruimtes zijn belangrijk?

3. tijd

Verteltijd; hoeveel bladzijdes heeft het boek?

Vertelde tijd: hoelang duurt het verhaal? Een dag? Een jaar? Let ook op:

  • flashbacks, flashforwards, tijdssprongen/vertragingen.

4. thema/motieven

Thema; waar gaat het boek over? Denk aan een groter abstract thema als liefde, dood, verlies, etc.

Motieven zijn kleiner. Denk aan onderwerpen of voorwerpen die je steeds tegenkomt in een boek. Bijvoorbeeld moederliefde (abstract) of een klok (concreet motief, maar vaaksymbool voor de tijd)

 

 

Tot slot:

  • maak een mooie visuele weergave van het boek. Gebruik zoveel mogelijk plaatjes en tekeningen. Werk met kleuren.
  • Minimaal A3
  • Gerelateerde afbeeldingGebruik kernwoorden en korte zinnen. Geen grote stukken tekst!
  • Je hebt de vrijheid om je eigen draai te geven aan de mindmap. Wil jij er een andere vorm aangeven: dat mag!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

boekverslag 4: samen een boek lezen

samen een boek lezen

Maak een groepje van 2-4 mensen

opdracht: ga samen een boek lezen, dat met ontwikkeling te maken heeft. Maak een keuze bij bijvoorbeeld lezenvoordelijst.nl minimaal niveau 3, probeer al richting niveau 4 te gaan en kies voor ontwikkelingsroman. (zie lijst hieronder als voorbeeld). Weet je zelf een beter boek? Overleg dit dan.

https://15-18.jeugdbibliotheek.nl/lezen/lezen-voor-de-lijst/niveau-4.html

Jullie maken een werkgroep: houd een logboek bij. (bijvoorbeeld online). Spreek samen af wanneer je wat gelezen hebt.

deel A

1. Maak een analyse volgens de literatuuranalyse van je boek. Je mag de onderdelen verdelen. Wissel die onderling uit en laat elkaars bevindingen beoordelen.

Let bij de analyse ook op:

Schrijver en context: Dit onderdeel wordt ook bij analyse beschreven. Kijk daar nu met aandacht naar: wie is de auteur? Is het boek autobiografisch? Is dat van belang voor het boek? In welke periode is dit boek geschreven?

deel B.

Kies samen drie momenten in het boek waarbij je deze opdracht gaat maken. Houd een discussie/gesprek over een cruciaal punt in het boek met een aantal vragen die je nu stelt . Zorg dat je gesprek over de inhoud gaat.

  • waarom doet de hoofdpersoon de dingen die hij doet?

  • waardoor maakt de hoofdpersoon deze keuzes?

  • wat vinden jullie over de keuzes die hij maakt?

Onderbouw je discussie met parafrases en citaten.

verslag: Je levert het volgende in volgende verslag in:

  1. voorpagina (titel boek, schrijver, namen leerlingen, klassen, datum, naam leerkracht)

  2. voorwoord (uitleg, ervaringen)

  3. boekanalyse

  4. de weergave van minimaal drie gesprekken/discussies. Je mag dit ook kort samenvatten en de uitdraai van de gesprekken in bijlages toevoegen.

 

Deze discussie moet op de één of andere manier vastgelegd worden en ingeleverd worden als bewijs. Je kunt dit doen door:

  • Te videobellen en bij de discussie een mindmap te maken of een verslag van het groepsgesprek.

  • een drivedocument te maken waarin duidelijk te zien is dat iedereen een bijdrage aan het gesprek geleverd heeft.

  • een digitale tool te gebruiken als whatsapp of een digitaal prikbord waarop je de discussie voert.

 

deel B: eindproduct:

1. Verslag met analyse over het boek. 

2. De gesprekken/discussies/conclusies die jullie gevoerd hebben waarin jullie laten zien dat je:

- inzicht toont, met citaten /prafrases stellingen onderbouwt en een goede mening kunt vormen met achtergrondinformatie en argumentatie.

 

theorie verhaalanalyse

Een boekanalyse maken

 

Een analyse van een boek maken lijkt eenduidiger dan het is.  Iedereen leest een boek een beetje op een andere manier en zal er andere dingen uithalen. Dat betekent echter niet dat je maar zo iets kunt zeggen. Er zijn allerlei zaken waar je op kunt letten om tot een goede analyse te komen. Het is dan wel weer zo, dat jouw analyse dus zeker af kan wijken van je klasgenoot.  Het is belangrijk dat je je analyse goed kunt onderbouwen. Gebruik daarom regelmatig voorbeelden uit je boek om aan te tonen waarom jij iets vindt.

Jouw verwachtingen en jouw kennis.

Voordat je een boek gaat lezen, ga je vaak al een soort proces door; je kijkt naar de buitenkant van het boek, de schrijver, je leest de flap of achterkant. Hierdoor vorm je een beeld van de inhoud en op basis daarvan besluit je of je dit boek gaat lezen of juist niet.  Dit soort verwachtingen zijn heel belangrijk en moeten daarom in je leesverslag verwerkt worden. Je kunt dan hierop letten:

  • De schrijver. Ken je de schrijver? Heb je eerder boeken gelezen van deze schrijver? Weet je iets over de achtergrond?

  • Het onderwerp. Is het een onderwerp dat je aanspreekt? Waarom? Weet je er al veel vanaf of juist niet en wil je er iets over leren? Stel je voor dat je bijvoorbeeld een boek gaat lezen over Afghanistan.  Misschien heb je al veel gelezen over dit land en hou je erg van dit soort boeken. Je leest zo’n roman dan met veel voorkennis en een bepaalde verwachting.  Je kunt zo’n boek ook juist uitkiezen omdat je weinig afweet van Afghanistan en je graag er iets over wilt leren.

  • De sfeer. Vaak laat je je leiden door de voorkant en de eerste verhaalaanduiding.  Soms lezen mensen wel de eerste pagina van een boek om een oordeel te vellen.

  • Soort boek. Zit er spanning in het boek? Komt er veel emotie voor? Is het ingewikkeld of juist eenvoudig? Zet het je tot nadenken?

  • Recensies. Sommige boeken zijn erg bekend. Er wordt in de klas over gesproken, er is veel over te vinden op internet. Sommige boeken hebben veel prijzen gewonnen of de leerkracht is er enthousiast over. Speelt dit mee bij jouw keuze?

Personages.

 

In een boek spelen diverse personages mee. De belangrijkste zijn de hoofdpersonen. Dit kan er één zijn, maar soms zijn er meerdere.

Hoofdpersonen zijn vaak het hele (of een groot deel van het) verhaal aanwezig, en hebben grote invloed op de verhaallijn. De bijpersonen spelen een minder grote rol.  Soms is dit verschil heel duidelijk, soms minder.

Bij hoofdpersonen kun je in veel verhalen twee soorten onderscheiden:

  • Protagonist: de hoofdrolspeler van het verhaal. Een hoofdrolspeler is een personage dat centraal wordt belicht en waarvan we meestal de gevoelens en gedachten kennen.

  • Antagonist: de tegenstander van de protagonist. Het is meestal een tegenhanger van wat een maatschappelijke en psychologisch aangepaste figuur zou kunnen zijn.

 

Een schrijver kan een persoon op verschillende manieren neerzetten:

Roundcharacter: de persoon wordt met gevoelens, twijfels, diepgang en ontwikkeling beschreven.

Flatcharacter: de persoon is een typetje.  De beschrijving is het hele boek  cliché en verandert niet.  Je komt weinig te weten over gevoelens of gedachtes.  Er is geen ontwikkeling in het verhaal.

In ‘echte’ literatuur zijn de hoofdpersonen vaak roundcharacters.  Er vindt een ontwikkeling plaats. De persoon verandert of zijn omgeving verandert. Die veranderingen kunnen  plaats vinden in:

  • Gevoelens ( de persoon wordt verdrietig, boos, wanhopig of juist berustend)

  • Ideeën ( de persoon wil eerst heel graag iets, maar later niet meer)

  • Omstandigheden ( de persoon verliest iemand tijdens het verhaal)

  • Uiterlijk/lichamelijk ( de persoon wordt ziek, of oud)

  • Etc.

Welke informatie kun je over de personen in een boek vinden?

  1. Uiterlijk. Wat wordt er écht verteld over de persoon? Vaak vorm je onbewust een beeld in je hoofd. Vraag je af hoe dat komt. Staat er in het boek dat de persoon blond is, of bedenk jij het? Welke uiterlijkheden zijn eigenlijk belangrijk? Denk aan lengte, weerbaarheid (een sterk of zwak lichaam) of gebreken.
    1. Karakter: welk beeld krijg je van de persoon? Is de persoon geduldig, lief, onrustig, neurotisch, wantrouwend?

    2. Ontwikkeling: wat verandert er bij de persoon in het verhaal? Op welke onderdelen?

    3. Relaties: wie zijn er belangrijk? Heeft de persoon familie? Veel vrienden? Welke invloed hebben zij ?

.

een samenvatting maken.

 

Nadat je je verwachtingen en dergelijke genoteerd hebt, ga je het boek lezen en daarna het boekverslag maken.

Tip: maak af en toe notities tijdens het lezen.

 

Het maken van een samenvatting is soms best lastig. Je moet keuzes maken, welke informatie is echt belangrijk en welke niet?

  1. Wees compleet en volledig. Benoem plaats, tijd, namen, etc. Schrijf ook hoe het afloopt.

  2. Wees objectief en zakelijk. In een samenvatting geef je nadrukkelijk niet je mening. Vul ook niet hoe jij denkt dat iets loopt of gaat, maar geef alleen weer wat er echt staat.

  3. Wees zo kort mogelijk. Probeer niet teveel details te noemen. Er zijn verschillende strategieën:

Top down: Probeer   eerst een hoofdgedachte te bedenken (dus in één zin het boek samen te vatten). Vul vanuit die ene zin aan met informatie die je belangrijk vindt.

Bottom up: Maak bij ieder hoofdstuk een kort, samenvattend zinnetje. Zet die onder elkaar en kijk of het een kloppend geheel is. Streep door wat overbodig is en vul aan waar nodig.

Navertellen: Stel je voor dat je het boek moet navertellen aan iemand die het boek helemaal nog niet kent.

Spanning

Open plekken zijn plekken in een verhaal die vragen oproepen bij de lezer. Bepaalde informatie kan tegenstrijdig zijn en de lezer moet er dan achter komen wat juist is. Ook kan een schrijver bepaalde informatie achterhouden.
Een lezer kan zich ook afvragen waarom een personage zich gedraagt zoals hij zich gedraagt. Het zijn dus nog niet ingevulde stukken van een verhaal die je als lezer wil invullen
Open plekken zorgen voor spanning, zorgen ervoor dat een lezer wil weten hoe het verhaal verder gaat.

Ruimte

Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en
toekomst. De ruimte zorgt voor sfeer en spanning.  

De ruimte kun je op verschillende manieren terug zien in je boek.

  • Waar speelt het zich af?

  • Hoe wordt dit beschreven? In sommige verhalen wordt de ruimte tot in details beschreven. In andere verhalen juist helemaal niet. Bedenkt waarom de schrijver keuzes maakt.

  • Is de ruimte ook symbolisch? In hele spannende verhalen wordt vaak de ruimte ook dreigend beschreven. De wolken zijn somber, het huis kraakt, de muren zijn duister….. In luchtige verhalen hebben muren vrolijke kleurtjes, bloeien de bloemen in de tuin en schijnt de zon vaak.

Let op; soms draait de schrijver dit ook om. Door een contrast versterk je vaak ook een effect.

Tijd

 

Een schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken.
Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld dan noem je het een chronologisch verhaal.
Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal, is een terugblik in het verleden.
Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat.
Je spreekt van een tijdsprong als de schrijver periodes overslaat (regels wit) en daar geen woorden aan besteedt.
Laat de schrijver de gebeurtenissen langer duren dan ze normaal aan tijd gekost zouden hebben dan maakt hij gebruik van tijdvertraging.
De vertelde tijd geeft aan hoelang de gebeurtenissen hebben geduurd (uren, dagen, jaren…).
De verteltijd is de tijd die schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen ( je drukt de verteltijd uit in regels, pagina’s).

Daarnaast vind je in het boek ook informatie over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Speelt het verhaal in de moderne tijd af? Hoe weet je dat? Rijden er auto’s rond of hebben de personages mobieltjes?

Verteller

 

We onderscheiden de volgende perspectieven:

Ik-perspectief
Er is een ik-figuur die beschrijft wat hij meemaakt of heeft meegemaakt. De ik-figuur is tevens
de ik-verteller.

Personaal (hij/zij-) perspectief
Er is een hij- of zij-figuur door wiens ogen je de gebeurtenissen meemaakt. Je hebt hier te maken
met een hij/zijverteller (= personale verteller)

Alwetend of auctoriaal perspectief
De alwetende (auctoriale) verteller neemt niet deel aan de handeling en geeft commentaar op de gebeurtenissen.

Let op; in veel verhalen is het niet zo duidelijk en helder. De schrijver schakelt dan over van alwetende naar personale verteller en weer terug.

Een ‘trucje’ om te ontdekken vanuit wie het verhaal zich afspeelt is te bedenken hoe je iets kunt weten. Bijvoorbeeld:

In de zin: ‘hij voelde zich onzeker’ wordt dus iets verteld van zijn gedachtes en gevoelens. (dus personaal)

In de zin: “hij draaide zich om en schudde zijn hoofd. Dit zou hij in de toekomst nog vaak doen.” wordt alleen verteld wat je kunt zien én iets over wat nog gaat gebeuren. Dit is typisch een alwetende verteller.

creatief schrijven

schrijf een verhaal van minimaal 1 A4, max. 5 A4 naar aanleiding van een waargebeurd nieuwbericht. Voeg dat nieuwsbericht ook toe aan je verhaal.

Als je meer informatie wil hebben over die gebeurtenis, zoek die dan op en voeg het toe.

Je schrijft fictie; dus je verzint. Je mag zelf invulling geven aan gevoelens, gedachten en details van een gebeurtenis.

stap 1: nieuwsbericht;

1. Zitten er moeilijke woorden in? onderstreep ze en zoek op wat ze betekenen
2. Staat er informatie in waar je niet veel over weet? Zoek op meer uitleg op. (bijvoorbeeld: De Spaanse griep)
 
stap 2; maak een openingsscène. Denk na over manieren om spanning in je verhaal te brengen. Dat betekent dat je iets beschrijft waarbij de lezer aan het denken wordt gezet. Er worden vragen gecreërd. Kies bewust een bijzonder perspectief, een flashback. Denk na over gebruik van tijd en ruimte.
 
stap 3; uitwisseling met de klasgenoot. Beoordeel elkaars werk. Geef elkaar tips.
 
stap 4; schrijf je verhaal af en lever dit in in ELO. Kijk nog even goed naar spelling, zinsbouw etc.

Taalonderzoek: een uitzetting

schrijfopdracht een uiteenzetting. Uitleg en stappenplan hieronder. In je boek staat ook theorie die je kunt gebruiken (zie onderaan de pagina).

 

Opdracht 10 vwo een onderzoek naar taal

 

Lezen en schrijven

De volgende opdracht gaat over taal en taalbeschouwing. Je gaat alleen een onderzoek doen. Dit onderzoek resulteert in een:

  • Een onderzoek naar je onderwerp en een uiteenzetting van minimaal 700 woorden.

Stap 1: kies een onderzoeksonderwerp. Denk aan bijv.: uit het boek H5 taalbeschouwing:

  • Het ontstaan van Nederlands

  • Taalverandering (bijvoorbeeld jongerentaal of dialecten)

  • Etymologie (waar komen woorden vandaan?)

  • invloed andere talen (leenwoorden)

 

of kijk op de website van taalcanon.nl

  • hoe leren kinderen taal?

  • Hebben Chinese kinderen ook dyslexie?

Of denk aan vragen als:

  • Waarom is het zo moeilijk voor computers om taal te begrijpen?

  • Hoe ontstaat taal in je hoofd?

Voor dit onderzoek gebruik je minimaal één achtergrondartikel en ga je één praktisch onderzoek doen (bijv. een interview, of een enquête houden)

onderzoeksonderwerp

Voorbeelden praktisch onderzoek

  • Het ontstaan van Nederlands

Vergelijk enkele woorden oud-Nederlands met modern Nederlands

  • Taalverandering (bijvoorbeeld jongerentaal of dialecten)

Maak een vragenlijst voor een aantal jongeren

  • Etymologie (waar komen woorden vandaan?

Onderzoek een aantal woorden en hun achtergronden.

  • invloed andere talen (leenwoorden)

Maak een vergelijking tussen een aantal woorden in meerdere talen

  • hoe leren kinderen taal?

Maak een proefje die je bij twee of meerdere kleine kinderen uitvoert.

  • Hebben Chinese kinderen ook dyslexie?

 
  • Waarom is het zo moeilijk voor computers om taal te begrijpen?

Test een aantal zinnen bij een spraakherkenningssyteem of interview iemand die werkt met computers

  • Hoe ontstaat taal in je hoofd?

Ontwerp een proefje, die je bij een paar mensen uitvoert.

 

stappenplan

Stap 1 Kies een onderwerp dat je nieuwsgierig maakt en waar je door geïnspireerd raakt.  

Achtergrondartikel:

Stap 1: Zoek/lees  een goed artikel bij je onderwerp (bijvoorbeeld uit je boek of op taalcanon.nl)

Stap 2 Lees het artikel grondig en maak aantekeningen. Let met name op stellingen die jij zelf zou kunnen testen en elementen die je nieuwsgierigheid verder prikkelen. Je gebruikt informatie uit dit artikel in jouw uiteenzetting.

Onderzoek:

Stap 1: Bedenk wat jij wel eens zelf zou willen testen en bedenk hoe je dat het beste kan doen. Je kan je eigen taalgebruik bijhouden en bespreken met een taaldagboek of opnames; je kan zelf een experiment opzetten met proefpersonen; je kan taalgebruik in bepaalde media of in bepaalde situaties bekijken; je kan een interview afnemen met ervaringsdeskundigen; je kan een enquête opstellen en laten invullen door proefpersonen; je kan filmpjes van het fenomeen zoeken en bespreken; etc. Wat is je vraagstelling en wat is je hypothese?

Stap 2: Lever je onderzoeksplan en een schrijfplan voor je uiteenzetting in bij je docent. Die zal je opbouwende kritiek geven waarmee je verder kan. Pas je onderzoeksplan eventueel aan en ga aan de slag.

Stap 3: Voer je onderzoek uit en verzamel je resultaten op een overzichtelijke manier. Resultaten van enquêtes en proefjes zet je in een document dat je later bij je uiteenzetting als bijlage gebruikt.

Stap 4: Analyseer je resultaten. Wat kan je concluderen? Is je vraag hiermee beantwoord of niet? Heb je een eenduidig antwoord of niet? Was er iets aan je onderzoek wat misschien beter had gekund? Wat voegt jouw onderzoekje toe aan het artikel dat je gelezen hebt?

De uiteenzetting:

stap 1: Onderzoek wat de eisen zijn aan een uiteenzetting. Kijk in je boek op blz.

stap 2: als het goed is, heb je al een plan ingeleverd bij de leerkracht. Als je plan akkoord is, ga je de uiteenzetting zelf schrijven. Let op de volgende zaken:

  1. opbouw:    

    1. inleiding (helder, pakkend, informatie en uitdagend)

    2. duidelijke alinea’s met verschillende deelonderwerpen.

    3. slot (samenvattend/concluderend)

  2. inhoud:

    1. een goede ordening. bijvoorbeeld:

  • introductie/uitleg onderwerp

  • uitleg onderzoek

  • achtergrondinformatie (artikel dat je gelezen hebt) Verwijs duidelijk in je verhaal naar het artikel door bijvoorbeeld de schrijver of de bron te benoemen. (bijvoorbeeld: In de Trouw (4 juni 2018)  staat dat jongerentaal …..etc.)

  • resultaten onderzoek

  • conclusie/slot

  •  
  1. opmaak:

    1. heldere, pakkende titel en goede kopjes

    2. links uitgelijnd, lettergrootte 11 of 12. Zinnen laten doorlopen in een alinea (en niet steeds op een nieuwe regel beginnen.

 

Bestudeer ook de bijbehorende theorie uit je lesboek:

[1]  blz. 162 over tekstdoelen en tekstsoorten; uitleg geven.

[48] blz. 219 voorbereiding en schrijfplan

[134 - 135] blz. 292-293; het doen van een onderzoek.

beoordelingsformulier uiteenzetting

 

beoordeling schrijfopdracht  10 vwo

Naam leerling:                                                                

klas:  

                         

Inhoud;

Duidelijke structuur: inleiding/kern/slot

Goede opbouw

Duidelijke bron verwerkt (min. 1)

Interessant beschreven onderwerp

M / v / rv / g / zg

opmerkingen:

Presentatie;

Aantrekkelijke kop + inleiding

Slot is passend/prikkelend

Heldere verdeling/ leest prettig

Kopjes

illustratie

   

Technische presentatie:

Zinsbouw

Spelling

Woordgebruik passend/niet te moeilijk/te makkelijk

Niet te veel spreektaal

Publieksgericht

   

Totaal:

Tops:

 

Tips;


 
   

duo's opdracht taalonderzoek

 

Sophie

Ella

Loek

Koen

Suze

Marjon

Sarah

Marte

Jona

Teun

Marre    + Nina

Anna

Hasse

Maurits

Noor

Tanne

Famke

Donna

Joel

Lianne

Powerpoints online lessen

  • Het arrangement Nederlands 10e klas havo/vwo is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Esther Dikkers Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2020-06-04 14:16:17
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    test type lezer
    https://niveautest.15-18.jeugdbibliotheek.nl
    Link
    lezen voor de lijst
    https://15-18.jeugdbibliotheek.nl/lezen/lezen-voor-de-lijst/lezen-voor-de-lijst.html
    Link
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.