NWG of WWG?

NWG of WWG?

Stap 1 - Zoek de pv

Als je een zin ontleedt, dan zoek je allereerst de PV. Je vindt die onder meer door de ja/nee-vraag te stellen. De PV staat dan vooraan in die ja/nee-vraag.

Daarnaast kan je de pv van tijd laten veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

En tenslotte kan je de pv ook van getal laten veranderen. Als je je onderwerp van het enkelvoud naar het meervoud verandert, wijzigt ook je pv.

 

Oefening:Duid de pv van deze zinnen aan.

Stap 2 - Zoek het onderwerp in de zin.

Het onderwerp geeft aan over wie of waarover in de zin iets gezegd wordt, wie er iets is of doet en kan je vinden door de vraag 'Wie of wat + PV' te stellen.

Maar om zeker te zijn van je antwoord, kan je je antwoord op volgende manieren controleren:

- In een goede Nederlandse (hoofd)zin staan onderwerp en PV naast elkaar.

- Je onderwerp is het tweede zinsdeel na je PV in een goede ja/nee-vraag.

- Als je de pv van getal verandert (enkelvoud/meervoud), moet het onderwerp mee veranderen.

Oefening:Duid het onderwerp in de zin aan.

Stap 3 - NWG of WWG?

Hulpwerkwoord of hoofdwerkwoord?

In een enkelvoudige zin, staat één hoofdwerkwoord. Een hoofdwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin. Het is grammaticaal en inhoudelijk onmisbaar.

- Staat er maar één werkwoord in je zin, dan is het eenvoudig. Dat werkwoord is dan je hoofdwerkwoord.

- Staan er meer werkwoorden in een zin, dan ga je voor jezelf na wat het belangrijkste werkwoord is. Zijn er twee werkwoorden, dan is het werkwoord dat jij omschrijft als VD of INF het belangrijkste werkwoord. Je PV is dan het hulpwerkwoord.

Een paar voorbeelden:

- Ik sport elke dag. In deze zin staat slechts één werkwoord, 'sport'. Geen twijfel mogelijk, dat is het hoofdwerkwoord.

- Ik wil elke dag sporten. In deze zin staan twee werkwoorden: 'wil' (PV) en 'sporten' (INF). Je voelt wellicht aan dat 'sporten' het belangrijkste werkwoord is. Mocht je van 'sporten' je PV maken, dan heeft je zin nog voldoende betekenis. Je PV ('wil') is je hulpwerkwoord. Het hulpwerkwoord zorgt er voor dat in je zin een infinitief en/of voltooid deelwoord kan/kunnen staan.

Hulpwerkwoorden kunnen enkel voorkomen in combinatie met een hoofdwerkwoord. Staat er in je zin een INF of een VD, dan is je PV altijd je hulpwerkwoord.

 

Oefening:Duid het hoofdwerkwoord in de zinnen aan.

Zelfstandig werkwoord (ZWW) of koppelwerkwoord (KWW)?

Nu je van een werkwoord kan bepalen of het een hoofd- of hulpwerkwoord is, kan je de volgende stap zetten. Die stap heeft enkel met de hoofdwerkwoorden te maken, want die hoofdwerkwoorden kan je indelen in twee soorten: het zelfstandig werkwoord en het koppelwerkwoord.

- Een zelfstandig werkwoord drukt een ACTIE uit. Je weet wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. Je begrijpt van een zelfstandig werkwoord meteen de betekenis en in combinatie met je onderwerp creëer je een volwaardige zin.

- Een koppelwerkwoord drukt een TOESTAND uit. Het werkwoord geeft je weinig of geen inhoudelijke informatie. Als je het combineert met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord krijg je voldoende betekenis. Er zijn slecht een beperkt aantal koppelwerkwoorden. Een deel van die koppelwerkwoorden kan je makkelijk onthouden met het ezelsbruggetje 'ZWaBBeLS' (Zijn / Worden / Blijken / Blijven / Lijken / Schijnen). De andere meest gebruikte koppelwerkwoorden zijn voorkomen en heten.

TIP: Als je hoofdwerkwoord geen koppelwerkwoord is, is het sowieso een zelfstandig werkwoord.

Oefening:Zijn de gemarkeerde hoofdwerkwoorden koppelwerkwoorden of zelfstandige werkwoorden. Vul aan met KWW (koppelwerkwoord) of ZWW (zelfstandig werkwoord).

WWG of NWG?

Als je alle stappen succesvol hebt doorlopen, is het volgende kinderspel.

- Als je hoofdwerkwoord een zelfstandig werkwoord is, dan heb je een werkwoordelijk gezegde.

- Als je hoofdwerkwoord een koppelwerkwoord is, dan heb je een naamwoordelijk gezegde.

Oefening: Is dit een zin met een WWG of een NWG?

Start