In een enkelvoudige zin, staat één hoofdwerkwoord. Een hoofdwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin. Het is grammaticaal en inhoudelijk onmisbaar.
- Staat er maar één werkwoord in je zin, dan is het eenvoudig. Dat werkwoord is dan je hoofdwerkwoord.
- Staan er meer werkwoorden in een zin, dan ga je voor jezelf na wat het belangrijkste werkwoord is. Zijn er twee werkwoorden, dan is het werkwoord dat jij omschrijft als VD of INF het belangrijkste werkwoord. Je PV is dan het hulpwerkwoord.
Een paar voorbeelden:
- Ik sport elke dag. In deze zin staat slechts één werkwoord, 'sport'. Geen twijfel mogelijk, dat is het hoofdwerkwoord.
- Ik wil elke dag sporten. In deze zin staan twee werkwoorden: 'wil' (PV) en 'sporten' (INF). Je voelt wellicht aan dat 'sporten' het belangrijkste werkwoord is. Mocht je van 'sporten' je PV maken, dan heeft je zin nog voldoende betekenis. Je PV ('wil') is je hulpwerkwoord. Het hulpwerkwoord zorgt er voor dat in je zin een infinitief en/of voltooid deelwoord kan/kunnen staan.
Hulpwerkwoorden kunnen enkel voorkomen in combinatie met een hoofdwerkwoord. Staat er in je zin een INF of een VD, dan is je PV altijd je hulpwerkwoord.