- op de goede manier gebruik maken van de microscoop
- een biologische tekening maken
- een preparaat maken
- de onderdelen van een microscoop benoemen
- drie verschillende celonderdelen van zowel een plantaardige cel als een dierlijke cel benoemen.
- uitleggen wat de functies zijn van de celonderdelen
- de verschillende levensverschijnselen benoemen
- het verschil tussen dood, levend en levenloos beschrijven
- organismen onderverdelen in vier rijken door te kijken naar het verschil in cellen.
- beschrijven hoe de cellen van dieren, planten, schimmels en bacteriën zijn opgebouwd.
leerdoelen LOB
- Je kunt vertellen hoe je het vindt om met een microscoop te werken en welke vaardigheden je daar voor nodig hebt.
- Je kunt een aantal beroepen noemen waarbij ze werken met de microscoop.
- Je kunt vertellen waar je op moet letten bij het maken van een poster.
- Je kunt een aantal beroepen noemen waarbij je de vaardigheden nodig hebt die je ook nodig hebt voor het maken van de poster.
Microscoop
Intro
Bekijk het filmpje.
In het filmpje zwemmen diertjes rond die zo klein zijn, dat je ze met het blote oog niet kunt zien.
De diertjes zijn in een druppel water onder de microscoop gelegd en gefilmd.
In deze opdracht staat de microscoop centraal.
Je bestudeert hoe de microscoop in elkaar zit.
Je leert waar de verschillende onderdelen voor gebruikt worden.
Ook bekijk je een paar filmpjes over het werken met de microscoop.
Natuurlijk ga je ook zelf met de microscoop aan de slag.
Je bekijkt hoe een letter uit een krant er onder de microscoop uitziet.
Vooraf
Eindproduct
Je rondt de opdracht af met het maken van een toets.
Als je 4 van de 5 vragen goed hebt beantwoord, dan heb je de opdracht goed gedaan.
Leerdoelen
Na deze opdracht kun je:
de namen en functies van de onderdelen van een microscoop benoemen.
een microscoop gebruiken.
Werkwijze
Je doet de opdracht samen met een klasgenoot.
Voor de opdracht heb je 1 lesuur nodig.
Stap 1
Leer de microscoop kennen
Met een microscoop kun je iets bekijken wat je met het blote oog niet kan zien.
Bestudeer de onderdelen van de microscoop in de Toepassing.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Werken met de microscoop
Op internet vind je verschillende filmpjes waarin wordt uitgelegd hoe je met een microscoop moet werken. Hieronder twee van die filmpjes.
Vraag jezelf af of je nu de belangrijkste dingen weet om veilig met een microscoop te kunnen werken.
Stap 3
Vergroten
Met een microscoop kun je sterk vergroten.
Het preparaat dat er onder ligt zie je soms wel 400x zo groot.
Maar hoe weet je nou hoe sterk de vergroting is?
Daarvoor is er een handige som:
Op het oculair (de bovenste lens), staat een getal van vergroting.
Meestal 10x.
Op de objectieven (de onderste lenzen), staat ook een vergroting.
Bijvoorbeeld 4x, 10x of 40x.
Als je het getal van de bovenste lens en het getal van de onderste lens vermenigvuldigd (keer elkaar doet), dan weet je hoeveel de vergroting is.
Stap 4
Preparaat maken
Hoe ziet een letter uit de krant er onder de microscoop uit?
Hiervoor moet je eerst een preparaat maken van een krantenletter.
Een preparaat bestaat uit twee glaasjes.
Daartussen zit het voorwerp dat je wilt bekijken.
Je kunt zelf zo’n preparaat maken. Dat zie je in onderstaande video.
Maak nu zelf een preparaat. Volg daarbij de volgende stappen:
Doe eerst een druppel water op het objectglas.
Leg met een pincet voorzichtig het voorwerp dat je wilt bekijken in het water op het objectglas.
Pak nu een dekglaasje en een prepareernaald.
Zet het dekglaasje schuin tegen de naald en laat het voorzichtig op het voorwerp zakken.
Doe het rustig. Zo heb je weinig luchtbellen.
Komt er water onder het dekglaasje uit? Houd er dan voorzichtig een vloeipapiertje tegenaan.
Stap 5
Microscopie
Je gaat een krantenletter onder de microscoop bekijken.
Werk met z'n tweeën.
Zorg dat je het preparaat van de krantenletter bij de hand hebt.
Haal de microscoop op.
Leg het preparaat op de voorwerptafel.
Stel scherp met de grote en de kleine schroef.
Bekijk beide hoe de krantenletter er uit ziet.
Beschrijf elkaar wat je ziet.
Stap 6
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.
Laat je score zien aan je docent zodat die dat kan aftekenen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Planten en dieren bestaan uit cellen.
Maar er zijn duidelijke verschillen tussen dierlijke cellen en plantaardige cellen.
Over de verschillen tussen deze cellen gaat deze opdracht.
Kijk naar het volgende filmpje.
Wat denk je: is dit een dierlijke of een plantaardige cel?
In deze opdracht bekijk je dierlijke en plantaardige cellen met een microscoop.
Je leert de onderdelen van een cel kennen.
En je leert hoe cellen samen een weefsel vormen.
Veel succes!
Vooraf
Na deze opdracht kun je:
drie verschillende celonderdelen van zowel een plantaardige als een dierlijke cel benoemen.
uitleggen wat de functies van deze celonderdelen zijn.
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met het maken van:
biologische tekeningen van een plantaardige en een dierlijke cel.
de toets 'Cellen nader bekeken'.
Groepsgrootte
Je werkt de theorie in de kennisbank alleen door.
Tijdens de practica werk je samen met een klasgenoot.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 3 lesuren nodig.
Stap 1
Bouw van een cel
Bestudeer uit de kennisbank biologie het volgende onderdeel:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Voorbereiding practica
Je gaat straks met een microscoop een dierlijke cel bekijken en van die cel ga je een tekening maken.
Gebruik de volgende twee links om je goed voor te bereiden op de practica:
Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.
Stap 3
Practicum waterpest en rode ui
Je gaat twee schematische tekeningen maken van plantencellen en je benoemt de zichtbare onderdelen:
celwand
celmembraan
celkern
celplasma
bladgroenkorrel (chloroplast)
kleurstofkorrel (chromoplast)
vacuole.
Pak uit de materialenbak het werkblad Waterpest en rode ui.
Lees het werkblad inclusief de beoordeling een keer helemaal door.
Zoek de benodigdheden bij elkaar.
Voer het practicum uit, maak de tekeningen in je werkboek.
Klaar?
Vul zelf de beoordeling in en laat de beoordeling invullen door je docent.
Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.
Stap 4
Practicum wangslijmvlies
Je gaat nu een schematische tekening van enkele wangslijmvliescellen maken.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Cel
Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme.
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen, zoals zich voortplanten, zich voeden en reageren.
Protoplasma
De inhoud van een cel, bestaande uit het cytoplasma en de kern.
Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.
Celkern
Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat.
Organel
Onderdeel van een cel met een bepaalde functie.
Celmembraan
Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft.
Kernmembraan
De buitenste laag van het kernplasma.
Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten.
Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.
Plastiden
Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen.
Planten
Organismen waarvan de cellen een celkern hebben en een celwand, meestal met bladgroenkorrels. Er bestaan zowel eencellige (eencellige algen) als meercellige planten. Door bladgroenkorrels doen planten aan fotosynthese. Planten zijn producenten (ze maken voedsel).
Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten.
Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.
Levenskenmerken
Intro
Bekijk het volgende filmpje. In het filmpje zie je twee hondjes.
Eén hond leeft, de ander leeft niet. Wat is eigenlijk het verschil, waardoor we zeggen: Dit leeft en dat leeft niet…. ? Bespreek dit met een klasgenoot.
Benoem minimaal 3 punten die aangeven dat iets leeft.
met eigen woorden vertellen wat elk levenskenmerk inhoudt.
aangeven wanneer iets dood, levend of levenloos is.
bij een levend wezen herkennen welke levenskenmerken
aanwezig zijn.
Stap 1
Levend
Je weet vast wel wat wordt bedoeld met levend en dood.
Maar ken je ook het begrip levenloos?
Iets is levenloos als het nooit heeft geleefd.
Zoals bijvoorbeeld plastic of een stuk metaal.
Kijk naar de afbeelding hiernaast.
Je ziet een vogelverschrikker bij een maïsplant, stenen op de grond en een paar kraaien.
Geef van deze dingen aan of ze levend, dood of levenloos zijn.
Vogelverschrikker: .....
Maïsplant: .....
Stenen: .....
Kraaien: .....
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Levend, dood of levenloos?
Bekijk de acht afbeeldingen in de volgende oefening.
Is wat je ziet levend, dood of levenloos?
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Waarnemen en reageren
Reageren betekent dat een organisme iets doet of dat er in het lichaam van het organisme iets verandert, als er in de omgeving iets verandert.
Je bent dan eerst aan het waarnemen en daarna aan het reageren.
Bekijk het filmpje.
In het filmpje zie je een woestijnhagedis.
De hagedis reageert op een verandering in de omgeving.
Bespreek met een klasgenoot hoe de hagedis reageert op:
het heter worden van het zand.
het geritsel van dode planten.
een bewegend insect.
Noteer de antwoorden in je werkboek.
Stap 5
Voortplanten
Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen.
Sommigen krijgen er heel veel, anderen maar weinig.
Bekijk de videoclips op Schooltv en het filmpje over bacteriegroei.
Op een informatieve poster kun je laten zien wat de belangrijkste delen van de lesstof zijn. Ook kun je weergeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden.
Stap 7
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.
Klik op start om te beginnen. Laat je score door je docent aftekenen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Levenskenmerken/Levensverschijnselen
De kenmerken die levende organismen vertonen, zoals: bewegen, waarnemen, reageren, voortplanten, groeien, ontwikkelen, eten/voeden, ademhalen en uitscheiden.
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen/levenskenmerken.
Dood
Een organisme is dood als het geen levenskenmerken meer vertoont.
Levenloos
Iets dat nooit geleefd heeft, is levenloos.
Levend
Iets dat alle levenskenmerken vertoont.
Levenskenmerken
Een levenskenmerk is een teken van leven in een organisme.
Er zijn negen levenskenmerken:
bewegen
waarnemen
reageren
voortplanten
groeien
ontwikkelen
eten/voeden
ademhalen
uitscheiden
Ordening
kledingkast ordenen
Is jouw kledingkast ook zo netjes?
Maak in je werkboek een tekening van de inhoud van je kledingkast.
Schrijf er ook bij wat waar ligt!
Stap 1
Dieren ordenen.
Van de docent krijg je een knipblad.
Je knipt de dieren uit en plakt de dieren bij elkaar, die volgens jou bij elkaar horen.
Stap 2
Ordening organismen
Het schip 'de Stad Amsterdam' heeft acht maanden lang een bijzondere reis gemaakt.
Dit was dezelfde reis als Charles Darwin lang geleden maakte met zijn schip 'The Beagle'.
In het onderzoek kwamen de onderzoekers veel mensen tegen, maar vooral planten, dieren en micro-organismen.
Kijk maar eens naar de verschillende diersoorten in de video.
Maak tijdens het kijken de volgende vragen.
Op aarde leven dus ontzettend veel verschillende organismen.
Om op te kunnen zoeken hoe ze heten is het handig om ze in te delen in groepen.
Die groepen kun je weer verder verdelen in kleinere groepen, enzovoorts.
In deze opdracht kijk je naar de indeling van organismen over de vier rijken.
Stap 3
Vier rijken
Er zijn miljoenen verschillende organismen.
Om overzicht te houden en alle organismen een naam te kunnen geven is er een ordeningssysteem bedacht. Dat ordeningssysteem begint met de indeling in de vier rijken:
planten - schimmels - dieren - bacteriën
Uitleg over de verschillende rijken krijg je in de volgende video:
Lees nu de informatie over ordening in de kennisbank:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Cel
Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme.
Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen, zoals zich voortplanten, zich voeden en reageren.
Protoplasma
De inhoud van een cel, bestaande uit het cytoplasma en de kern.
Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.
Celkern
Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat.
Organel
Onderdeel van een cel met een bepaalde functie.
Celmembraan
Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft.
Kernmembraan
De buitenste laag van het kernplasma.
Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten.
Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.
Plastiden
Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen.
Naaktslak
Voorbeeld van een weekdier; omdat ze geen huisje hebben en snel uitdrogen kunnen ze alleen leven in een vochtige omgeving.
Koppotigen
Voorbeeld van een weekdier, met acht of tien vangarmen en goed ontwikkelde ogen. Bijvoorbeeld: inktvis (octopus).
Inktvis
Voorbeeld van een weekdier, koppotige, acht armen bevinden zich in een kring rond de mond.
Duizendpoten
Groep van geleedpotigen waarbij aan elk segment poten zitten.
Kreeftachtigen
Groep van geleedpotigen waarbij aan de segmenten tien tot veertien poten zitten. Bijvoorbeeld: krabben, kreeften en garnalen.
Kreeften
Voorbeeld van kreeftachtige met tien poten, waarvan de voorste zijn omgebouwd tot grijpscharen; wel een zichtbare staart.
Krabben
Voorbeeld van kreeftachtige met tien poten, waarvan de voorste zijn omgebouwd tot grijpscharen; geen zichtbare staart.
Garnalen
Voorbeeld van kreeftachtige met tien poten.
Spinachtigen
Groep van geleedpotigen met acht poten, bijvoorbeeld hooiwagens en teken.
Insecten
Groep van geleedpotigen met zes poten, met duidelijk kop, borst en achterlijf. Bijvoorbeeld: libellen, wandelende takken en vliegen.
Zeester
Voorbeeld van een stekelhuidige, met een stervormig lichaam, bestaande uit een centrale schijf en meestal vijf 'armen'
Amfibie
Gewerveld dier, koudbloedig, met een dunne slijmerige huid, legt eieren zonder schaal in het water, haalt als jong adem met kieuwen en huid, haalt als volwassen dier adem met huid en longen.
Vogel
Gewerveld dier, warmbloedig, huid bedekt met veren, legt eieren met een kalkschaal, haalt adem met longen.
Reptiel
Gewerveld dier, koudbloedig, leerachtige huid met schubben, legt eieren met een leerachtige schaal, haalt adem met longen.
Kraakbeenvis
Vis waarvan het skelet uit kraakbeen bestaat, in tegenstelling tot de beenvissen. Kraakbeenvissen zijn o.a. haaien en roggen.
Zoogdieren
Gewerveld dier, warmbloedig, huid bedekt met haren, levendbarend, zoogt de jongen, haalt adem met longen.
Ongewervelden
Dieren zonder wervelkolom of ruggengraat, zoals holtedieren, sponzen, wormen, weekdieren, stekelhuidigen en geleedpotigen.
Verdieping
Intro
Voedselweb en voedselketen
Voedselweb- en voedselketen
Een ecosysteem is het geheel van planten, dieren en het gebied waarin ze wonen.
Hoe een ecosysteem eruitziet wordt bepaald door de levende factoren en niet-levende factoren.
In deze opdracht kijk je naar de voedselrelaties tussen planten en dieren en voedselrelaties tussen dieren onderling.
Je leert hoe je die relaties kunt weergeven in een voedselweb en in een voedselketen.
Kijk maar eens naar de video over de egel.
"De egel staat bovenaan in een voedselweb".
Bespreek de stelling met een klasgenoot. Denken jullie dat deze stelling klopt? Waarom wel of waarom niet? Noteer je antwoord met uitleg in je werkboek.
Vooraf
Aan het eind van de opdracht kun je:
de begrippen voedselketen en voedselweb beschrijven.
de begrippen producenten, consumenten en reducenten beschrijven.
aangeven welke rol producenten, consumenten en reducenten in een voedselketen spelen.
twee voorbeelden van reducenten noemen.
Stap 1
voedselketen
Bij een voedselketen kun je de verschillende stappen benoemen. Alle organismen vervullen zo hun eigen taak en kun je makkelijk onderscheiden. Een voedselketen begint altijd met een producent, een producent is namelijk in staat om zijn eigen voedsel te produceren (maken). De rest van de dieren zijn afhankelijk van de producent en elkaar.
Een voedselketen is een reeks organismen die elkaar consumeren (elkaar opeten). Een voedselketen heeft een start en begint altijd met een producent. Een producent produceert voedsel met behulp van fotosynthese. Een voorbeeld van een producent is bijvoorbeeld een appelboom, de appelboom gebruikt: water, zonlicht, koolstofdioxide en mineralen. Het proces wat optreed heet fotosynthese en de boom maakt hier bladeren en appels mee.
Je hebt verschillende ordes in consumenten. Een consument van de 1e orde eet direct van de producent. Dan heb je nog consumenten van de 2e orde: die eten weer de dieren van de 1e orde. Daarna volgen consumenten van de 3e orde: eten dieren van de 2e orde. En consumenten van de 4e orde eten de 3e orde dieren.
Kijk naar bovenstaande tekening. Geef antwoord op de volgende vragen.
Wie is de producent?
Wie is de consument van de 1e orde?
Wie is de consument van de 2e orde?
Wie is de consument van de 3e orde?
Stap 2
Voedselweb
Een voedselweb lijkt sterk op een voedselketen, er is alleen 1 duidelijk verschil. Een voedselketen is 1 keten van organismen die elkaar consumeren.
Bij een voedselweb zijn er meerdere voedselketens aanwezig die gekoppeld zijn aan elkaar. Dat kan even lastig zijn maar als je het eenmaal begrijpt komt het helemaal goed, kijk even mee naar dit voorbeeld.
Hoe lees je een voedselweb af?
Bij het voorbeeld zie je een voedselweb die start helemaal onderaan met de Eik. Een voedselweb start altijd met een producent in dit geval dus de Eik. Daarna komen de consumenten van de 1e orde dit zijn de dieren die direct voedsel eten van de producent, in dit geval dus van de eik. Dit kunnen de bladeren zijn of de eikeltjes. Daarna volgen de dieren van de 2e, 3e en 4e orde.
Wat is het verschil tussen een voedselketen en een voedselweb?
Stap 3
Kringloop?
Naast voedselketens en een voedselweb kan je ook een voedselkringloop tegen komen, dit is een voedselketen die zichzelf in stand houdt. Hiervoor moeten 3 soorten organismen aanwezig zijn: de producent, de consument en de reducent. De producent zet anorganische* stoffen om in organische* stoffen, de consument eet de producent (organische stoffen blijven organische stoffen). Maar als de consument doodgaat wordt hij opgeruimd door reducenten. Dit zijn schimmels en bacteriën die de consument weer omzetten naar anorganische stoffen zodat die weer opgenomen kunnen worden door de producent.
Beschrijf in je eigen woorden de begrippen: producent, consument en reducent.
* Organische stoffen
Afkomstig van organismen
Grote ingewikkelde moleculen
O.a. koolhydraten, eiwitten, vetten
* Anorganische stoffen
Zowel in organismen voorkomend als de levenloze natuur
Kleine eenvoudige moleculen
O.a. water, CO2, O2, zouten
Stap 4
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel voedselweb en voedselketen.
Maak de volgende oefeningen noteer de goede antwoorden in je werkboek.
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Reducenten staan aan het eind van de voedselketen. Zij leven van dode planten en dieren. Ze ruimen als het ware 'de rotzooi' op.
Reducenten zijn vaak bodemdiertjes. Kijk maar eens naar de video op de site van Schooltv. Zorg dat je na het kijken een omschrijving van een bodemdier kan geven.
Op 4 oktober loopt Freek Vonk door een natuurreservaat in Zimbabwe, en wat is er een hoop te zien daarzo!
DIEREN DIEREN overal.
Freek gaat op onderzoek en vind in het hoge savanne gras een hoop rode vuurmieren die druk bezig zijn de nectar uit de bloemetjes te halen. Een stukje verder ziet Freek een enorme termieten hoop staan, zij zijn op jacht naar allerlei kleine insecten. Verder ziet Freek nog een hoop andere insecten en dieren. Een jagende leeuw die opzoek is naar een lekker maaltje, hij jaagt vooral op grote zoogdieren.
Freek wandelt een stukje verder en ziet een grote poel met allerlei dieren, in het water ziet hij een oostelijke smalbekkikker. Deze kikkersoort eet vooral grote insecten waaronder termieten. Maar de kikkers moeten oppassen want schoenbekooievaars zijn op jacht. Naast de grote waterpoel staat weer dat hoge savanne gras nu ziet Freek dat er ook kleine antilopen in het gras verscholen zitten, deze zijn natuurlijk aan het schuilen voor al de gevaarlijke roofdieren.
Stap 9
Jullie gaan een voedselweb maken met behulp van het verhaal van stap 8.
Alle organismen die je in je voedselweb moet verwerken staan dikgedrukt in de tekst.
Je gaat overleggen met je docent op welke manier je dit voedselweb gaat maken.
Je kunt het digitaal doen ( Popplet, zie filmpje bij stap 10).
Je kunt er ook voor kiezen om dit op papier te doen. Plak de afbeeldingen op een groot papier. Zet de namen van de organismen onder de afbeeldingen.
Verbind de afbeeldingen met pijlen. Zorg dat de pijlen in de juiste richting wijzen!
Waar kies je voor en met wie ga je samenwerken? Noteer dat in je werkboek.
Stap 10
Kennisclip: Hoe maak je een voedselweb?
Stap 11
Maak de toets. Laat je score zien en aftekenen door je docent in je werkboek.
Toets: Toets
Toets: Toets
0%
voordat je deze test je zelf goed kunt maken is het essentieel om eerst alle voorgaande onderdelen goed te bestuderen. Bij meer dan 55% goed heb je de test gehaald.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Voedselweb
Geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap.
Voedselketen
Een keten van eten en gegeten worden, waarbij elk organisme een voedselbron is voor een volgend organisme. Een voedselketen begint altijd met een plant (producent). Bijvoorbeeld: gras → rups → koolmees.
Plaagdier
Een plaagdier is een bepaald soort organisme dat veel voorkomt en zich snel voortplant, waardoor het een bedreiging voor het voortbestaan van andere soorten vormt.
Producenten
Organismen (planten) die zelf voedsel maken; planten maken door fotosynthese suikers (voedsel) van koolstofdioxide, water en zonlicht.
Consumenten
Organismen die andere organismen als voedsel gebruiken.
Reducenten
Reducenten staan aan het eind van de voedselketen en leven van dode planten en dieren.
Dierlijke plankton
Dierlijk plankton bestaat uit kleine diertjes in zee.
Plantaardig plankton
Plantaardig plankton bestaat uit kleine plantjes in zee.
Voedselpiramide
Een grafische afbeelding waarin verschillende organismen van een voedselketen zijn weergegeven, met de producenten (planten) onderaan en predatoren (roofdieren/carnivoren/vleeseters) bovenin. De piramidevorm geeft het verlies van organische stoffen en energie aan in iedere stap van de keten.
LOB
Bij Huis van de toekomst horen, voor MNA, een aantal LOB opdrachten.
1. Maak de opdrachten.
2. Sla ze op in je LOB mapje onder Huis van de toekomst.
3. Print ze uit.
4. Stop de opdrachten in je klapper. De opdrachten heb je nodig bij je LOB-gesprek.
Het arrangement PAX VMBO - Huis van de toekomst is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Caroussellessen Beroepsgericht Produceren iInstalleren en Energie
Vakinhouden voor Mens en Natuur:
- microscopie
- cellen nader bekeken
- levensverschijnselen
- ordening
Caroussellessen Beroepsgericht Produceren iInstalleren en Energie
Vakinhouden voor Mens en Natuur:
- microscopie
- cellen nader bekeken
- levensverschijnselen
- ordening
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Leer de microscoop kennen
Werken met de microscoop
Bouw van een cel
Dierlijke en plantaardige cellen
Cellen nader bekeken
Levend - dood - levenloos -1
Levensverschijnselen
Groeien en ontwikkelen
Levenskenmerken
Ordening
Toets
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.