Les

Les

Startpagina

Beste student,

Vandaag ga je aan de slag met werkwoordspelling. Saai? Allesbehalve! Aan de hand van filmpjes en een stuk theorie word jij straks een expert op het gebied van d'tjes en t'tjes en schrijf je de mooiste sollicitatiebrieven.

Eerst krijg je uitleg over de theorie, vervolgens krijg je een oefentoets. Deze Wikiwijs sluit je af met een eindtoets, en dit cijfer telt mee voor je rapport. Gauw aan de slag dus!

 

 

Lesstof

Wat je als eerst doet als je wilt weten hoe je een werkwoord vervoegt, is op zoek gaan naar de stam. De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord (de infinitief) -en af te halen, wat overblijft is de stam. Bij sommige werkwoorden gaat dit niet zo soepel, denk aan het werkwoord beloven. Wat er dan overblijft, is belov. Omdat we met z'n allen hebben afgesproken dat er in het Nederlands nooit een -v aan het eind van een lettergreep kan staan, maken we er beloof van.

 

Kijk gauw onder het volgende kopje voor de eerste vorm, de tegenwoordige tijd.

 

Tegenwoordige tijd

De naam zegt het al, een werkwoord in de tegenwoordige tijd geeft aan dat iets nu plaatsvindt. Er zijn drie vormen te onderscheiden: de ik-vorm, de ik-vorm+t en het hele werkwoord.

De ik-vorm gebruik je vanzelfsprekend als 'ik' de hoofdpersoon is, maar ook als het woord 'jij' of 'je' achter het werkwoord staat.

Voorbeelden:

Ik wandel elke avond een rondje door het park.
Word jij ook wel eens gepest?

In veruit de meeste gevallen maak je de ik-vorm door -en weg te halen achter het hele werkwoord. Kijk maar:

Denken - ik denk
Fietsen - ik fiets

Er zijn ook gevallen waarin -en voorafgegaan wordt door twee dezelfde medeklinker, dan verdwijnt er één medeklinker mee. Kijk maar naar de volgende werkwoorden:

Zwemmen - ik zwem
Zetten - ik zet

Soms staat er vóór -en in het werkwoord en lange klinker + een medeklinker, kijk mee naar wat er dan gebeurt:

Maken - ik maak
Huren - ik huur

Hier let je dus op de uitspraak, zonder verdubbeling van de klinker klopt deze namelijk niet meer.

Bij de uitleg over de stam hebben we al gezien dat er bi jde werkwoorden die eindigen op '-ven' of '-zen' ook iets speciaals gebeurt:

Durven - ik durf

In een enkel geval is het voldoende om alleen de -n weg te halen:

Doen - ik doe

 

De ik-vorm+t komt voor in de gevallen waarin de hoofdpersoon 'jij', 'u', 'hij', 'zij' of 'het' is. Bijvoorbeeld in deze gevallen:

U koopt toch elke dag vers brood bij de bakker?
Hij wordt vaak gevraagd om te spreken.

 

Het hele werkwoord komt voor in de alle meervoudsvormen: 'wij', 'jullie' en 'zij'. Voorbeelden:

Wij delen de winst.
Zij wonen al hun hele leven in hun geboortedorp.

 

Verleden tijd

Hier beperken we ons tot de zwakke werkwoorden in de verleden tijd, omdat deze zich aan de regels houden en de sterke werkwoorden daar als het ware lak aan hebben. Hieronder kun je precies zien wat een zwak werkwoord is, en wat een sterk werkwoord is

 

 

In de verleden tijd, dus als iets al voorbij is, volgt er op de stam -te(n) of -de(n). Maar wanneer gebruik je nu welke? Daarvoor kijk je naar

Gemaakt met Padlet

Hieronder enkele voorbeelden:

Maaien - ik maaide, wij maaiden
Werken - ik werkte, wij werkten
Branden - ik brandde, wij brandden
Duwen - ik duwde, wij duwden

Voltooid deelwoord

Wanneer gebruik je nu het voltooid deelwoord? Als je over iets vertelt wat al gebeurd is, én afgerond is, dan gebruik je het voltooid deelwoord. Een voltooid deelwoord ziet er meestal als volgt uit:

ge- + ik-vorm + -d of -t

Als je wilt weten of je voor een -d of -t kiest, kijk je weer naar 't Exkofschip. Zie het kopje over de verleden tijd voor uitleg hierover.

 

 

 

Grappig weetje: zowel geniesd als geniest is goed, want niezen en niezen zijn ook beide goed.

 

Oefentoets

Extra lesstof

Verdiepend

Engelse werkwoorden

 

We komen ze steeds vaker tegen in onze Nederlandse taal: Engelse woorden. Dat betekent dat we ook een oplossing moeten vinden voor de Engelse werkwoorden, want hoe vervoegen we die?

Het uitgangspunt is dat we bij de vervoeging van Engelse werkwoorden de Nederlandse taalregels hanteren. Dat betekent dat ze in de tegenwoordige tijd een -t kunnen krijgen, dat ze in de verleden tijd worden geschreven met -te(n) of -de(n) en dat ze in de voltooide tijd op een -d of een -t eindigen.

Hieronder enkele voorbeeldzinnen:

Wil jij die bestanden zo snel mogelijk naar de directeur faxen?
Zij datet hem al maanden.
Hij racete over de weg en vergat daarbij op het andere verkeer te letten.        

 

 

Remediërend

Hieronder volgt een (korte) herhaling van de stof zoals die hierboven uit is gelegd.      

 

We onderscheiden drie vormen in de werkwoordspelling: de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en het voltooid deelwoord. Wil je wat meer uitleg over de verschillende tijden? Kijk dan naar

In de tegenwoordige tijd kennen we de ik-vorm, de ik-vorm + -t en het hele werkwoord. Wanneer gebruiken we welke vorm?

De ik-vorm: wanneer 'ik' de hoofdpersoon is én wanneer de hoofdpersoon 'jij' achter het werkwoord staat.

De ik-vorm + -t: wanneer de hoofdpersoon 'jij', 'u', 'hij', 'zij', of 'het' is.

Het hele werkwoord: in alle meervoudsvormen ('wij', 'jullie', 'zij').

In de verleden tijd wordt de stam van het werkwoord gevolgd door -te(n) of -de(n). Als je wilt weten of je voor de -t of de -d gaat, pak je 't Exkofschip erbij (zie hiervoor de algemene uitleg).

Het voltooid deelwoord wordt meestal gevormd door ge- + stam + -d of -t. Ook hier kijk je weer naar 't Exkofschip als je wilt weten of je voor een -d of een -t kiest.

Eindtoets