Ziektebeelden

Ziektebeelden

Introductie

Welkom bij het vak ziektebeelden!

In deze Wiki vinden jullie alle informatie omtrent het vak. Je vindt hier onder andere: de planning van het vak, de PowerPoints van de lessen, lesmateriaal en informatie over de toetsing en eindopdracht.

In het vak ziektebeelden leren jullie over verschillende acute- en chronische ziektebeelden en hoe je ze kunt herkennen. Daarnaast leren jullie de basiskennis over verschillende soorten medicatie.

Eén van de vaardigheden die jullie als aankomende beroepsbeoefenaars moeten kunnen is 'gedragspartronen herkennen van de meest voorkomende ziektebeelden en beperkingen'. In de begeleiding en ondersteuning van jullie cliënten maken jullie gebruik van de kennis die jullie bezitten (bijvoorbeeld over ziektebeelden) en combineren jullie dit met begeleidings- en interventietechnieken. Jullie hebben dus ook een signalerende functie. Het is hierbij van belang dat jullie tijdig kunnen ingrijpen en de ondersteuning kunnen bieden die nodig is.

Voor vragen kunnen jullie terecht bij Inez of Reina.

Heel veel plezier en succes!

Organisatie en planning

Hieronder vinden jullie de planning van het vak ziektebeelden. Daarnaast vinden jullie hier de PowerPoints en overige lesmaterialen per les. Voor vragen of onduidelijkheden kun je terecht bij de docenten.

Download de planning:

Boek: Ontwikkeling en omgeving, Angerenstein (VW) Thema 3 en 11

 

Planning:

Week 47

  • Theorie: 3.1 en 3.2
  • Maken opdracht: 4 en 7 (deel 1)

Week 48

  • Theorie: 3.3.1 tot en met 3.3.5
  • Maken opdracht: 5 en 8

Week 49

  • Theorie: 3.3.6 tot en met 3.3.10
  • Maken opdracht: 7 (deel 2)

Week 50

  • Theorie: 3.4 en 3.5
  • Maken opdracht: 7 (deel 3) en 9

Week 51

  • Theorie: 11.1
  • Geen opdracht i.v.m. kerstviering

 

Week 52 en 1 Kerstvakantie

 

Week 2

  • Theorie: 11.2
  • Maken opdracht: 3 en 4

Week 3

  • Theorie: 11.3
  • Maken opdracht: 6

Week 4

  • Theorie: 11.4 en 11.5
  • Maken opdracht: 7
  • Je levert aan het einde van week 4 (vrijdag 25 januari vóór 18:00 uur) alle opdrachten die je hebt gemaakt in een Word document in bij Inez en Reina (i.vdvelde@noorderpoort.nl en r.alserda@noorderpoort.nl). Let op: zo lang je het niet hebt ingeleverd krijg je ook geen beoordeling op je eindopdracht.

Week 5

Week 6

  • Bufferweek
  • Wanneer je verslag met een onvoldoende is beoordeelt heb je deze week om de eindopdracht te verbeteren. Je levert de eindopdracht uiterlijk donderdag 7 februari vóór 18:00 uur in bij Inez en Reina (i.vdvelde@noorderpoort.nl en r.alserda@noorderpoort.nl).

Les 1

Hieronder vind je de PowerPoint van les 1 en de theorie die in deze les is besproken.

Theorie les 1

Een stoornis is een afwijking in je lichaam of geest (hersenen). Voorbeelden van een stoornis zijn autisme of dementie.

Een beperking is het verminderd functioneren door gevolgen van ziekte of aandoening. Bijvoorbeeld dat je een beperkt of geen zichtsvermogen hebt door blindheid of dat je lichamelijk minder goed kan functioneren door een bepaalde ziekte.

Een acute ziekte treedt plotseling op maar kan ook snel weer verdwijnen. Voorbeelden hiervan zijn: verkoudheid, griep, allergische reactie etc. Een chronische ziekte ontstaat geleidelijk en kan langdurig klachten geven. Het kan voor het leven zijn, maar dat hoeft niet. Voorbeelden hiervan zijn: kanker, astma, reuma en epilepsie.

Acute ziekten:

Verkoudheid wordt veroorzaakt door virus en is besmettelijk. De symptomen zijn: hoofdpijn, loopneus, zere keel en hoesten. De gevolgen zijn: je lichaam verzwakt en het kan leiden tot infecties aan de luchtwegen. Meestal verdwijnt een verkoudheid na 7 dagen. Houdt het aan? Dan is er mogelijk sprake van griep of een allergische reactie.

Griep wordt ook veroorzaakt door een virus en is zeer besmettelijk. De symptomen zijn: verkoudheid, koorts en spierpijn. De gevolgen zijn: je lichaam verzwakt en er is kans op complicaties. Het advies voor kwetsbare mensen is het nemen van een preventieve griepprik.

Een allergie is een overgevoelige reactie van het lichaam. De symptomen zijn: roodheid, zwelling, pijn en jeuk. Het is een reactie op een allergeen. Dit is  de stof/prikkel die de overgevoeligheid veroorzaakt. Bijvoorbeeld: stuifmeel, chemische stoffen (medicijnen) of bepaalde voeding.

Een voorbeeld is hooikoorts. Dit wordt veroorzaakt door stuifmeel. De neusslijmvliezen zwellen op en er is een irritatie aan de ogen. Histamine kan worden gebruikt om de gevoeligheid voor het allergeen te verminderen.

Hieronder vindt je een schema met verschillende soa’s, de oorzaak, symptomen en behandeling:

 

Een veelvoorkomende neurologische (in de hersenen/zenuwen) aandoening is Cerebraal Vasculair Accident (CVA). Dit wordt veroorzaakt door bloedingen of stolsels die ontstaan in de bloedvaten. Het komt door slechte vaten, te dik bloed of te hoge bloeddruk. Hierdoor ontstaat hersenbeschadiging. CVA is een verzamelnaam voor een herseninfarct, hersenbloeding en een TIA.

De  nieren, blaas en urinebuis zijn onderdeel van de uitscheidingsorganen. De nieren hebben de volgende functies: het uitscheiden afvalstoffen en het produceren hormonen voor vochtbalans. Wanneer de nieren niet functioneren hopen afvalstoffen zich op dit kan overlijden tot gevolg hebben. Slecht werkende nieren zorgen voor een afwijking in je urine (kan getest worden). Je lichaam raakt ‘vergiftigd’ en is vermoeid en verzwakt. Wanneer je nieren niet goed werken kun je kiezen voor een nierdialyse. Hierbij wordt je bloed gespoeld. Daarnaast kan het zijn dat je een nieuwe nier nodig hebt en moet er een niertransplantatie plaatsvinden.

Aanvullende informatie en filmpjes:

Allergische reactie

Soa

Les 2

Hieronder vind je de PowerPoint van les 2 en de theorie die in deze les is besproken.

Theorie les 2

Motorische aandoeningen zijn aandoening aan het bewegingsapparaat, bijvoorbeeld aan de botten, gewrichten, kraakbeen, pezen of spieren. De aansturing wordt gedaan door zenuwen. Wanneer de aandoening in de zenuwen zit wordt er gesproken van een neuromusculaire aandoening. Voorbeelden van motorische aandoeningen zijn: reuma, artrose, osteoporose, spieratrofie, spasme en amputatie.

Reuma: een aandoening in de gewrichten/pezen/spieren. Het zorgt voor pijnlijke, stijve, gezwollen gewrichten. Acute artritis is acute pijn in een gewricht of een gewrichtsontsteking. Dit kun je ook krijgen als je jong bent.

Artrose: een vorm van reuma. Er is minder kraakbeen in het lichaam aanwezig. De gewrichten raken geïrriteerd en gezwollen.

Osteoporose: de botten ontkalken, worden broos en botten kunnen eerder breken. Bij een ernstige vorm van osteoporose kun je alleen maar op bed liggen.

Spieratrofie: de spieren nemen in volume af en worden zwakker. Oorzaken kunnen zijn: langdurige inactiviteit of ziekten.

Spasme: een ongecontroleerde samentrekkingen van spieren. Dit is pijnlijk en hinderlijk voor de persoon. Het ontstaat bij het ontbreken van remming van de spieren. Het is een hersenafwijking de hersenen regelen namelijk de remming.

Amputatie: operatief verwijderen van een ledemaat (of delen daarvan). Hiervoor kan worden gekozen wanneer een ledemaat afsterft, bijvoorbeeld na een ongeluk. Je kunt hiervoor in de plaats een kunstarm of -been krijgen.

Zintuigelijke aandoeningen zijn aandoeningen waarbij de zintuigen beperkt of niet werken. Voorbeelden hiervan zijn blindheid en doofheid.

Blindheid: we spreken van blind wanneer het gezichtsvermogen < 30%. Het kan aangeboren zijn. Blindheid is erfelijk. Het kan ook niet-aangeboren zijn. Oorzaken van niet-aangeboren blindheid kunnen zijn: een aandoeningen in de hersenen of ouderdom. Als je blind bent kun je gebruik maken van een blindenstok of een blindegeleidehond.

Doofheid: hier spreken we van wanneer je niets hoort. Het kan zowel aangeboren als niet-aangeboren zijn. Wanneer het aangeboren is heeft de persoon hoogstwaarschijnlijk ook niet goed leren praten. We spreken van slechthorend wanneer iemand gedeeltelijk hoort. Een gehoorapparaat en een implantaat kunnen worden gebruikt bij slechthorendheid.

Neurologische aandoeningen zijn aandoeningen van het zenuwstelsel. Hierbij behoren de hersenen, het ruggenmerg en de uitlopers van zenuwen. Voorbeelden van neurologische aandoeningen zijn: spina bifida, multiple sclerose (MS), ziekte van Parkinson, epilepsie en dwarslaesie.

Spina bifida: ook wel open rug, is een aandoening van het ruggenmerg (wervelkolom). Het ontstaat in de eerste vier weken van de zwangerschap. Eén of meerdere wervels ontwikkelen zich niet goed en sluiten niet volledig. De gevolgen zijn ernstige verlamming en gevoelloosheid. Ook kunnen mensen met spina bifida een waterhoofd hebben.

Multiple sclerose (MS): is een aandoening van het centrale zenuwstelsel (hersenen, oogzenuwen en ruggenmerg). Het wordt veroorzaakt door ontstekingen waardoor zenuwen niet goed functioneren. Gevolgen zijn onder andere: vermoeidheid, verminderd gezichtsvermogen, krachtverlies, gevoelsstoornissen en minder controle over urineblaas.

Ziekte van Parkinson: problemen bij aansturing bewegingsapparaat. Het ontstaat door het afsterven van hersencellen die dopamine produceren. Dopamine is een stof die zorgt voor prikkeloverdracht. Symptomen zijn: trillen, afname controle bewegingen, moeilijk kunnen stoppen/starten, stijf worden, verstoring houding en evenwicht.

Epilepsie ontstaat door een plotselinge/tijdelijke verstoring prikkeloverdracht in de hersenen. Epileptische aanvallen zijn tijdelijke verandering en/of verlies van het bewustzijn. Hierbij verlies je de controle over je spieren.

Dwarslaesie: een breuk of beschadiging van de wervelkolom. De zenuwbanen beschadigen/vallen uit. De oorzaken kunnen zijn: een ongeval, infectie of tumor. Het kan verlamming tot gevolg hebben.

Een verstandelijke beperking geeft aan dat iemand beperkt is in leren, denken en communiceren. Je hebt verschillende niveaus:

IQ 70 – 85          Moeilijk lerend

IQ 50 – 70          Licht verstandelijk beperkt

IQ 35 – 50          Matig verstandelijk beperkt

IQ 20 – 35          Ernstig verstandelijk beperkt

IQ < 20                Diep verstandelijk beperkt

Voorbeelden van verstandelijke beperkingen zijn: het syndroom van Down, fragiele X-syndroom, Prader Willi-syndroom en Rett-syndroom.

Syndroom van Down: is aangeboren en is het gevolg van een extra chromosoom. De ernst van de verstandelijke beperking kan verschillen. De lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van iemand met het syndroom van Down verloopt langzamer. Vaak gaat het gepaard met gezondheidsproblemen.

Fragiele X-syndroom: is een zeldzame erfelijke aandoening. Het is het gevolg van een mutatie van het X-chromosoom. Het kenmerkt zich door een verstandelijke beperking. De gedragskenmerken lijken op autisme. Verder is er sprake van een lage spierspanning en verloopt de ontwikkeling van de  fijne en grove motoriek langzamer.

Prader Willi-syndroom (PWS): is aangeboren en het gevolg van het ontbreken van een stukje DNA. Vaak is iemand met dit syndroom ook verstandelijk beperkt. Bij pasgeboren kinderen is er sprake van geen/weinig eetlust. Naarmate het kind ouder wordt ontwikkeld zich juist een ontembare eetlust met vaak obesitas als gevolg. Mensen met dit syndroom zijn korter in lengte en de geslachtsorganen zijn onderontwikkeld. Daarnaast zijn er sprake van leer- en gedragsproblemen door verstandelijke beperking.

Rett-syndroom: een aangeboren ontwikkelingsstoornis. Het syndroom is zeldzaam en komt vrijwel alleen bij meisjes voor. Bij dit syndroom is er sprake van een onderontwikkeld zenuwstelsel. Daarnaast kenmerkt het zich door een vertraagde ontwikkeling, het verlies van motorische en communicatieve vaardigheden en een onregelmatige ademhaling. Stabielere periodes, scoliose en epilepsie wisselen elkaar af.

Aangeboren en niet-aangeboren hersenletsel

Aangeboren ontstaat rond of kort na de geboorte door bijvoorbeeld zuurstofgebrek of een infectie. Niet-aangeboren ontstaat (ver) na de geboorte. Het kan ontstaan door een hersenbloeding, hersentumor, een ongeval of zuurstoftekort. De klachten hangen af van het getroffen gebied. Vaak ziet men ook een verandering in gedrag.

Infantiele encefalopathie is een aangeboren hersenfunctiestoornis. Er is een stoornis van de houding en beweging. Het wordt veroorzaakt door letsel van de jonge hersenen. Vaak is er ook schade aan het intellect, karakter, spraak, gehoor en de ogen. De oorzaken kunnen zijn: infecties, zuurstoftekort bij geboorte, medicatie tijdens zwangerschap, hersentumor etc. Bij mensen met deze aandoeningen is het van belang om de gezonde hersencellen zoveel mogelijk te benutten.

Aanvullende informatie en filmpjes:

Leven met niet aangeboren hersenletsel

Reuma

Les 3

Hieronder vind je de PowerPoint van les 3 en de theorie die in deze les is besproken.

Theorie les 3

Aandoeningen van de luchtwegen

Astma is een aanhoudende ontsteking van de longen. Minder lucht kan de longen in en uit door verkrampte luchtwegen. De symptomen zijn: moeilijk ademen, benauwd, moe, piepende ademhaling en minder uithoudingsvermogen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen allergische astma (reactie op een allergeen), niet-allergische astma (niet specifiek, bijvoorbeeld weersomstandigheden) en inspanningsastma (wanneer je gaat sporten).

Bronchitis is een ontsteking van de grotere luchtwegen (tussen luchtpijp en longblaasjes). Er is zowel een acute (na verkoudheid/griep) als chronische vorm (chronische bronchitis). De symptomen zijn: hoesten, benauwd, moeilijk ademhalen, kriebel, veel slijm en een bloedsmaak. De oorzaken kunnen zijn: bacteriën, virussen of allergenen.

COPD is een chronische luchtwegaandoening. De longen zijn chronisch aangetast en functioneren altijd beperkt. Andere klachten zijn: chronische bronchitis en longemfyseem (longblaasjes gaan stuk).

Diabetes wordt ook wel suikerziekte genoemd. Het lichaam breekt suikers niet af waardoor het suikergehalte in het bloed te hoog blijft. Het lichaam maakt hierbij te weinig insuline aan, de stof die de suikers in je bloed afbreekt. De klachten zijn onder andere: dorst, veel plassen, moe en gewichtsverlies. Bij een (langdurig) veel te hoge bloedsuikerspiegel kun je in coma raken. Daarnaast is er ook kans op: afwijkingen aan ogen, hart, nieren en zenuwen, hoge bloeddruk etc. De behandeling is met insuline via tabletten/injecties. Je hebt diabetes type 1 en type 2.

  • Type 1: je lichaam (alvleesklier) produceert geen insuline meer.
  • Type 2: je lichaamscellen worden minder gevoelig voor insuline (weinig lichaamsbeweging en overwicht vergroten de kans op type 2)

 

Hepatitis is een infectieziekte van de lever. Je kunt het krijgen door lichaamsvocht (seksueel contact) of contact met besmet bloed (medische ingreep). Het is daarom belangrijk dat welzijnswerkers zich inenten. De meest bekende vormen zijn hepatitis B en C.

  • Hepatitis B: kenmerkt zich door moe zijn, koorts, pijn aan spieren/gewrichten, huidafwijkingen, pijn in onderbuik, blijvende schade aan lever als je je niet laat behandelen etc.
  • Hepatitis C: zelfde als B, maar ernstigere/vaak blijvende vorm. Deze vorm moet worden behandeld met medicijnen.

 

HIV en aids

HIV is een virus dat zich verspreidt via: bloed, sperma, voorvocht, vaginaal vocht en moedermelk. Het wordt behandelt met HIV-remmers. Wanneer je HIV niet goed behandeld kan het uiteindelijk overgaan in aids. Aids is een ernstige aantasting aan het afweersysteem. Het kan niet genezen worden. Wel is er medicatie die het proces remt. Wanneer je aids niet behandeld krijg je symptomen als: diarree, koorts, vermagering, moe en eventueel kanker. Je immuunsysteem begeeft het en het heeft overlijden tot gevolg.

Kanker is een ongeremde deling van kwaadaardige lichaamscellen. De normale reactie van het lichaam bij een ongeremde deling is het reparatie-gen. Bij kanker werkt dit reparatie-gen niet. Een opeenhoping van cellen noemen we een tumor. We spreken van kwaadaardig wanneer het ook in de omliggende organen kan groeien. Een goedaardige tumor blijft op één plek.

Leukemie, ook wel bloedkanker, is een vorm van kanker waarbij de witte bloedcellen ongeremd delen. De witte bloedcellen spelen een grote rol bij immuunsysteem. Je hebt verschillende soorten leukemie, waaronder acute leukemie en chronische leukemie. Bij acute leukemie worden de witte bloedcellen niet ‘volwassen’. Bij chronische leukemie hebben de ‘volwassen’ witte bloedcellen niet hun normale eigenschappen en kunnen daardoor niet goed functioneren.

 

Aanvullende informatie en filmpjes:

Kanker

HIV en aids

Diabetes type 1 en 2

Les 4

Hieronder vind je de PowerPoint van les 4 en de theorie die in deze les is besproken.

Theorie les 4

In het boek (Ontwikkeling en omgeving, thema 3) worden verschillende kinderziekten behandeld (bof, kinkhoest, mazelen, rodehond, roodvonk, waterpokken, vijfde ziekte en zesde ziekte). Kijk in je boek voor een uitgebreide uitleg.

Hersenvliesontsteking, ook wel meningitis, wordt veroorzaakt door virussen, bacteriën of schimmels. Het is een ontsteking van de beschermende laag van de hersenen. Het is zeer risicovol en gevaarlijk. Het gaat vanzelf over en er kan antibiotica worden voorgeschreven.

De symptomen verschillen per leeftijd:

  • Zuigeling: o.a. gebolde fontanellen, pijnlijke armen en benen, traag reageren op prikkels etc.
  • Volwassen: o.a. stijfheid in nek, koorts, bewustzijnsverlies etc.

Het inentingsprogramma is een planning van vaccinaties voor kinderen. Een vaccin zorgt voor antistoffen. Deze antistoffen zorgen ervoor dat je niet ziek wordt. In dit vaccin zitten eigenlijk ziekteverwekkers, maar dan in een heel kleine mate of de cellen zijn dood. Hierdoor maakt je lichaam antistoffen tegen de ziekte aan. Vaccinatie is een keuze. Een ouder kan ervoor kiezen om zijn of haar kind niet in te enten.

De ziekte van Huntington is een erfelijke ziekte die delen van de hersenen aantast. De eerste verschijnselen treden op tussen 35-45 jaar. Iemand met de ziekte van Huntington wordt slechts rond de 60 jaar oud. Er zijn geen medicijn voor het remmen en genezen van de ziekte. De ziekte van Huntington kent een moeilijk proces. De veranderingen zijn op zowel fysiek als mentaal gebied. Anderen herkennen je niet meer, je persoonlijkheid verandert. Daarnaast heb je veel zorg nodig. Hieronder wordt in een tabel het lichamelijk en psychologisch verloop van de ziekte van Huntington weergegeven:

Aanvullende informatie en filmpjes:

Kinderziekten

Ziekte van Huntington

Les 5

Hieronder vind je de PowerPoint van les 5 en de theorie die in deze les is besproken.

Theorie les 5

Wetten en regels

Nederland kent verschillende wetten en regels rondom medicatie. Allereerst is er de geneesmiddelenwet. Deze wet geeft aan welke medicatie als officieel geneesmiddel wordt gerekend. Daarnaast kijkt de wet naar de rol van de arts en de apotheker hierin.

Een andere wet rondom medicatie is de BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg). De naam zegt het al; deze wet is gericht op de individuele beroepsbeoefenaren, met name in de zorg. Mantelzorgers zijn uitgezonderd op de BIG. Uiteindelijk blijft wel de arts en niet de mantelzorger verantwoordelijk voor de patiënt. De wet maakt een onderscheid tussen voorbehouden handelingen en risicovolle handelingen. Voorbehouden handelingen zijn handelingen die uitsluitend door in de wet genoemde beroepen mogen worden uitgevoerd. Risicovolle handelingen zijn andere handelingen die schade kunnen toebrengen aan de patiënt.

Tot slot is er de kwaliteitswet zorginstellingen. Deze wet stelt dat medewerkers deskundig moeten zijn en een hoge kwaliteit van zorg kunnen leveren. Medicijngebruik brengt risico’s met zich mee en daarom is het van belang dat medewerkers hier zorgvuldig mee om kunnen gaan.

Een medicatiebeleid is het geheel aan regelingen, handelingen en protocollen op het gebied van medicatie van een instelling. Hierin staat bijvoorbeeld: wie er welke verantwoordelijkheden hebben, hoe medicijnen worden besteld, hoe ze moeten worden bewaard, hoe ze moeten worden toegediend etc. Hierin is ook opgenomen of medewerkers moeten worden bijgeschoold en of ze een  bekwaamheidsverklaring nodig hebben voor bepaalde handelingen. Als welzijnswerker kun je in het medicatiebeleid van een instelling kijken of jij bepaalde handelingen mag verrichten.

Een medicatieprotecol kan door een organisatie worden opgesteld wanneer de organisatie niet onder de genoemde wetten valt. Een organisatie kan er dan voor kiezen om een eigen protocol te ontwikkelen. In de praktijk gebeurd dit echter nog niet altijd.

Soorten medicatie

  • Reguliere medicijnen: deze zijn goedgekeurd door de Geneesmiddelenwet
  • Homeopathische middelen: dit zijn verdunningen van synthetische of natuurlijke stoffen
  • Fytotherapeutische middelen: dit zijn 100% plantaardige middelen
  • Zelfzorgmiddelen: deze zijn zonder recept verkrijgbaar bij bijvoorbeeld de drogist, apotheek of supermarkt. Er is altijd een bijsluiter voor vragen over gebruik aanwezig. Is een medicijn niet erkend als geneesmiddel? Dan valt het vaak onder de zelfzorgmiddelen.

Indelingen van medicatie:

Aanvullende informatie en filmpjes:

Medicijngebruik

Hieronder kun je een voorbeeld van een medicatiebeleid downloaden:

Les 6

Hieronder vind je de PowerPoint van les 6 en de theorie die in deze les is besproken.

Theorie les 6

De bijsluiter

  • Is een foldertje met informatie.
  • Het bijvoegen van een bijsluiter is verplicht en vaak ook op internet te vinden.
  • Hierin lees je o.a.: de naam, dosis, werkzame stof, wanneer gebruiken, waarschuwingen, bijwerkingen etc.
  • Als welzijnswerker/pedagogische medewerker is het van belang dat je de bijsluiter doorneemt met cliënt.

De werking van medicijnen en het combineren

  • Iedereen reageert anders op medicijnen
  • Inregelen: een lagere dosis langzaam verhogen, daarna definitieve dosis vaststellen door de arts
  • Je kunt niet zomaar stoppen met een medicijn, dit moet je afbouwen.
  • Antibiotica wordt ook altijd afgemaakt.
  • Niet alles kan gecombineerd. Dit is te vinden in de bijsluiter. Je kunt ook je arts of apotheker hiernaar vragen.
  • Het combineren van medicatie kan medicijnen versterken of verzwakken. Daarnaast kan het de werking te niet doen.

Bijwerkingen en neveneffecten kunnen optreden bij het gebruik van medicijnen. Ze worden gezien als ongewenst en onprettig. Je hoeft niet altijd last te hebben van bijwerkingen. Ze verdwijnen vaak na een tijdje weer. De bijsluiter, arts of apotheker vertelt je over de bijwerkingen die een medicijn kan hebben. Je kunt ook een allergische reactie hebben op een medicijn, bijvoorbeeld: flauwvallen, ademnood, huiduitslag etc. daarnaast zijn er nog ongewenste neveneffecten zoals:

  • Resistentie: de ziekteverwekkers verzetten zich tegen het medicijn.
  • Vergiftiging: je lichaam neemt de werkzame stof niet op en raakt deze ook niet kwijt.
  • Gewenning: je raakt gewend en hebt steeds een hogere dosis nodig.
  • Verslaving: lichamelijk en geestelijk afhankelijk van een medicijn.

Bewaren

Bewaarcondities zijn de omstandigheden waaronder je het medicijn moet bewaren. Deze vindt je op het etiket of in de bijsluiter. De algemene bewaarcondities zijn: bewaren bij kamertemperatuur, niet in het zonlicht, afgesloten en buiten bereik van kinderen. Soms moet je medicijnen gekoeld bewaren. dit kan in de koelkast. Wanneer je medicijnen in een instelling bewaard zijn er vaak aanvullende bewaarcondities, zoals in een afgesloten ruimte waar niet iedereen zomaar bij kan. Let ook altijd goed op de bewaartermijn, elk medicijn heeft namelijk een houdbaarheidsdatum.

Les 7

Hieronder vind je de PowerPoint van les 7 en de theorie die in deze les is besproken.

Theorie les 7

De meest voorkomende fouten bij het innemen, geven en toedienen van medicijnen zijn:

  • Medicijn aan de verkeerde persoon geven
  • Verkeerde dosis
  • Verkeerd medicijn
  • Verkeerd tijdstip
  • Verkeerde toedieningswijze
  • Niet volgens protocol

De regel van vijf helpt je om te zorgen voor medicijnveiligheid. De vijf regels zijn:

  • De juiste persoon
  • Het juiste medicijn
  • De juiste dosis
  • Het juiste tijdstip
  • De juiste toedieningsvorm

Overige tips met betrekking tot medicatieveiligheid zijn: niet afgeleid raken, volg het protocol/de procedure, ken het medicijn, zorg dat de administratie op orde is, meld fouten en bespreek problemen.

Bij het melden van fouten of incidenten moet je vaak een formulier invullen of je registreert dit in de computer.

Gebruiksproblemen kunnen voorkomen wanneer je medicijnen gebruikt en bewaard. Voorbeelden zijn:

  • Slordig bewaren
  • Houdbaarheidsdatum verlopen
  • Alcoholgebruik i.c.m. medicijngebruik
  • Vergeten medicatie opnieuw te bestellen
  • Etc.

Jij kunt dit signaleren/op de juiste manier handelen door:

  • Te observeren
  • Te communiceren
  • Met tact te handelen

Veiligheid achter de voordeur is een landelijk project met verschillende modules m.b.t. medicatieveiligheid. Dit project heeft onder andere een checklist ‘gebruiksproblemen medicatie’ ontworpen. Daarnaast zijn er ook formulieren en kaders voor gesprekken met cliënten beschikbaar.

Les 8

Link naar de documentaire:

https://www.npo3.nl/je-zal-het-maar-hebben/15-01-2019/BV_101391006

Link naar het evaluatieformulier van het vak ziektebeelden. Deze kan je nog invullen wanneer je dit nog niet in de les hebt gedaan (eenmaal invullen p.p.):

https://www.survio.com/survey/d/S7K2B1Y5O6N7U2T6L

 

Test je kennis!

Wil je je kennis over ziektebeelden testen? Dat kan met onderstaande quiz! De quiz bestaat uit 10 vragen over thema 3.

Succes!

Toetsing

Voor het vak ziektebeelden is een eindopdracht opgesteld. De eindopdracht en omschrijving vinden jullie hieronder. Daarnaast heb ik een beoordelingsmodel opgesteld. In dit beoordelingsmodel vinden jullie de verschillende onderdelen waarop ik jullie verslagen ga beoordelen. Hier staat duidelijk in wat als onvoldoende, voldoende en goed wordt beoordeeld. 

Tip: bekijk met behulp van het beoordelingsmodel of je alle onderdelen in het verslag hebt. 

 

Ziektebeelden eindopdracht:

Je maakt een verslag over een ziekte/beperking (uit thema 3) en over medicatie(gebruik) (thema 11). Dit koppel je aan jouw (toekomstige) stagepraktijk. Je kijkt in hoeverre je hiermee te maken kan krijgen en wat je kunt doen. Let op: dit betekent dat MZ en PW verschillende verslagen krijgen, denk dus goed na over de doelgroep waarmee je te maken hebt.

In het verslag behandel je in ieder geval de volgende punten:

Vragen te beantwoorden bij thema 3:

  • Je vertelt wat over de gekozen ziekte/beperking (wat is het, wat zijn de symptomen, wat zijn de gevolgen, hoe wordt het behandeld)
  • Je geeft aan hoe je dit terug kan zien komen in je stagepraktijk (of later wanneer je aan het werk bent). In wat voor situatie kom je dit tegen?
  • Je laat zien hoe je reageert; wat doe je? Hoe handel je? Hoe ga je er mee om? Waar moet je op letten?

Vragen te beantwoorden bij thema 11:

  • Je vertelt wat over medicatie(gebruik) op stage (of later wanneer je aan het werk bent) waar je mee te maken kunt krijgen. Neem bijvoorbeeld 1 of 2 soorten medicatie om toe te lichten (leg uit wat de medicatie is, wat voor soort, welke bijwerkingen het heeft).
  • Geef aan hoe jij handelt, denk hierbij aan de wet- en regelgeving over medicatie en wat doe je om fouten te voorkomen?

 

Je verslag bevat:

  • Een voorblad met gegevens (naam, klas, docent, datum)
  • Een inhoudsopgave
  • Een inleiding: hierin vertel je kort wat over jou (toekomstige) stage/baan die je als uitgangspunt neemt
  • Hoofdstuk over de gekozen ziekte/beperking (zie vragen te beantwoorden bij thema 3)
  • Hoofdstuk over medicatie(gebruik) (zie vragen te beantwoorden bij thema 11)
  • Eventueel een bronnenlijst
  • Eventueel bijlagen

 

Deadline: maandag 28 januari vóór 18:00 uur

Herkansing deadline: donderdag 7 februari vóór 18:00 uur

Succes!

 

Hieronder kun je de opdracht en het beoordelingsmodel downloaden:

Hieronder heb ik voor jullie een voorbeeld uitgewerkt van plagiaat en een voorbeeld waarbij een bron is gebruikt en de tekst in eigen woorden is gezet (geen plagiaat):

Op de site volksgezondheidszorg.info is een lijst te vinden met meerdere ziektebeelden. Hier kunnen jullie inspiratie uit opdoen:

https://www.volksgezondheidenzorg.info/selectie-van-ziekten

Verantwoording

Hieronder is de verantwoording van het leerarrangement te vinden:

  • Het arrangement Ziektebeelden is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Team Welzijn Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2019-01-31 10:22:34
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.