Spelling Taalles mavo 1

Spelling Taalles mavo 1

Werkwoordspelling

Welkom bij de taalles werkwoordspelling.

 

Jullie gaan zelfstandig aan het werk met de opdrachten. Je kunt filmpjes bekijken voor de uitleg of bestanden lezen die ik invoeg.

Lees de opdrachten goed en werk rustig in je eigen tempo.

 

Veel succes!

Hoe vind je de persoonsvorm?

Er zijn 3 manieren om de persoonsvorm te vinden.

1. De zin vragend te maken

Als je een vraagzin maakt komt de persoonsvorm vooraan de zin te staan.   

Hij gaat naar Spanje.

Gaat hij naar Spanje?

 

2. De zin in een andere tijd zetten.

Als de zin in de tegenwoordige tijd staat, verander deze naar de verledentijd en andersom.

Ik loop naar de supermarkt.

Ik liep naar de supermarkt.

persoonsvorm: loop

 

3. Het getal van de zin veranderen.

Als de zin in enkelvoud staat, moet je deze in het meervoud zetten.

Mijn vriend gaat voetballen.

Mijn vrienden gaan voetballen.

persoonsvorm: gaat

 

Filmpje: Hoe vind ik de persoonsvorm?

Oefening: Hoe vind ik de persoonsvorm?

Start

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (TT)

Uitleg werkwoordspelling

Het is belangrijk om eerst te bepalen of het werkwoord een pv (persoonsvorm) is. Daarna kijk je of de pv in de tegenwoordige tijd staat of in de verleden tijd.

Tegenwoordige tijd

Als de pv in de tegenwoordige tijd staat zijn er maar drie mogelijkheden:

  • stam
  • stam+t
  • hele werkwoord (stam +en)
ik stam  
jij stam+t  
  stam jij?
hij/zij/het stam+t  
wij/jullie/zij hele werkwoord  

 

Opmerking: Als jij er achter staat dan gebruik je dus alleen de stam!

persoonsvorm TT

persoonsvorm verleden tijd ( VT)

Er zijn werkwoorden waarbij in de verleden tijd de klank verandert:

kijk -> keek                                  geven -> gaf, gaven.

vriezen -> vroor.

Dit noemen we sterke werkwoorden. Bij de meeste werkwoorden verandert de klank niet. Dit zijn zwakke werkwoorden.

Zo schrijf je de persoonsvorm in de verleden tijd van een zwak werkwoord:

enkelvoud = stam + de of te

Ik/jij/hij/zij speelde                   ik/jij/hij/zij raadde

ik/jij/hij/zij werkte                     ik/jij/hij/zij lustte

 

meervoud = stam + den of ten

wij/jullie/zij speelden                  wij/jullie/zij lustten

 

uitleg persoonsvorm verleden tijd

Oefening: oefenen persoonsvorm verleden tijd

Start

voltooid deelwoord

Uitleg voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.

Een voltooid deelwoord eindigt op:

  • -d
  • -t
  • -en

Een zwak werkwoord eindigt op een -d of een -t. Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).

Zie het voorbeeld:

  • Ik heb gerend. (rende)
  • Ik heb gefietst. (fietste)

Je kunt ook 't kofschip gebruiken. Haal de - en van het hele werkwoord af, zit de laatste letter in 't kofschip, dan schrijf je een -t. Zit de laatste letter niet in 't kofschip, dan schrijf je een -d.

Zie het voorbeeld:

Ik heb geren...hele werkwoord rennen, -en eraf = ren. De n zit niet in 't kofschip, dus een d. Gerend.

uitleg filmpje voltooid deelwoord

Oefening: oefenen voltooid deelwoord

Start

oefenen alle vormen door elkaar

Oefening: alle vormen door elkaar

Start

toets werkwoordspelling

Toets:toets werkwoordspelling

extra oefeningen

spelling oefenen
ga naar het onderdeel werkwoordspelling. Kies per onderdeel een oefening uit.

oefenen spelling allerlei

spelling

puzzel