Fictie korte verhalen

Fictie korte verhalen

Theorie fictie

Fictie – non-fictie

Alle verhalen (boek, film of tv-serie) zijn fictie of non-fictie.

Realistisch – niet-realistisch

De termen realistisch en niet-realistisch kunnen alleen bij fictie gebruikt worden.

Realistische fictie - Een verhaal dat in het echt zou kunnen gebeuren.

Voorbeeld:

De laatste meters kijk ik expres niet op mijn sporthorloge. Ik weet zeker dat ik mijn persoonlijke record ga verbreken. Nu staat dat op 39.21 voor de tien kilometer. Niet gek voor een jongen die een jaar geleden meer dood dan levend was. Die als een ouwe zak op de bank lag en al moest hijgen als hij van de bank naar de trap liep. Die niet mee kon doen met alle feesten en chill-avonden met vrienden en leuke meiden. Maar kijk me nu. Drie keer per week trainen voor de Stadsrun en over twee maanden de halve marathon.

Uit: Annemarie van den Brink, Buiten adem. (Plotify)

Niet-realistische fictie - Een verhaal dat in het echt onmogelijk zou kunnen gebeuren.

Voorbeeld:

Het enorme dier vloog in de richting waarin Freek en Robin liepen en Nick besloot op te staan en zijn veilige, onzichtbare positie te verlaten. Lopend in de richting van de weg, klaar om over te steken, zag hij hoe de gele auto plotseling rood werd. Nick kon zijn ogen niet geloven. Hij bleef staan en keek verbijsterd naar het voertuig. Voorzichtig legde hij zijn hand op het metaal. Het voelde koud, maar hij voelde ook nog iets anders. Alsof de auto zachtjes vibreerde, het leek alsof de auto leefde. Geschrokken trok hij zijn hand terug. Het was onmogelijk, dit kon niet. Een auto die van kleur veranderde en vibreerde, bestond niet. Net als die vogel die helemaal niet op een vogel lijkt. Opeens was het vliegende dier weer in zijn gedachten en Nick keek in de richting waarin Freek en Robin waren gelopen. Ze waren al een stuk verder, maar hoog boven hun hoofd vloog nog steeds de vogel die geen vogel was.

Uit: Natasza Tardio, De eerste maandag van de maand.

Maak de opdracht die je via deze link vindt: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/fictie-of-non-fictie/

Theorie gebeurtenissen

Een verhaal bestaat uit een aantal gebeurtenissen. Er kunnen dingen gebeuren waardoor de personages in het verhaal in actie (moeten) komen. De gebeurtenissen hangen nauw samen met spanning en de tijd die nodig zijn om het verhaal te vertellen. Tot slot is het belangrijk wie het verhaal vertelt, dus bij wie het perspectief ligt.

Verhaallijn

Een verhaallijn is een aantal gebeurtenissen dat met elkaar samenhangt. De gebeurtenissen in een verhaallijn zijn verbonden met een of meer personages. Als die gebeurtenis en de personages veranderen, ontstaat er een nieuwe verhaallijn. Een verhaal kan uit meer verhaallijnen bestaan. Dat is meestal het geval bij lange verhalen. De verschillende verhaallijnen kunnen bijvoorbeeld ook in verschillende tijden spelen.

Ook in films, soapseries en (klassieke) muziekstukken zitten verhaallijnen.

 

Plot

De plot van een verhaal hangt heel erg samen met de tijd (zie Theorie tijd). De plot van een verhaal is namelijk een aantal gebeurtenissen die de schrijver expres zo achter elkaar heeft gezet. De volgorde van de gebeurtenissen in een verhaal houden verband met elkaar: de ene gebeurtenis zorgt weer voor een nieuwe gebeurtenis. De plot bestaat dus uit de verschillende verhaallijnen die door de auteur heel bewust in die volgorde gezet zijn. De schrijver kan spelen met de tijd (flashback, vooruitwijzing of tijdsprong). Je moet dan als lezer zelf de chronologische volgorde, de juiste tijdsvolgorde van de gebeurtenissen, bepalen. 

 

 

 

Theorie opbouw van een verhaal

Opbouw

In een goed verhaal hangen alle gebeurtenissen met elkaar samen. In elk verhaal kun je een structuur ontdekken, de opbouw van een verhaal. Veel schrijvers spelen met de structuur, de manier waarop het verhaal in elkaar zit. Zo vertelt een schrijver de gebeurtenissen bijna nooit in precies de goede (chronologische) volgorde. Hij gaat bijvoorbeeld – op een heel spannend moment – ineens over op een andere verhaallijn, of hij maakt een tijdsprong, vooruit of achteruit. Door de gebeurtenissen in een andere volgorde te vertellen, maakt de schrijver het verhaal spannend.

Ook de volgende zaken hebben te maken met de opbouw:

  • Is het verhaal ingedeeld in delen of in hoofdstukken?

  • Hebben de hoofdstukken een titel?

  • Heeft het verhaal naast de titel een ondertitel, een proloog en/of epiloog?

Titel en ondertitel

De titel is de naam van het verhaal en de ondertitel geeft extra uitleg over de titel. Je kunt proberen de titel te verklaren. Je beantwoordt dan de vraag: Is er een verband tussen de titel en het verhaal? De titel kan letterlijk of figuurlijk bedoeld zijn.


Proloog

Een proloog is een inleiding op het verhaal, of vertelt wat vooraf is gegaan aan het verhaal.

Epiloog

Een epiloog kan vertellen wat er daarna met de personages is gebeurd, of nader uitleg geven over het verhaal.

 

 

Theorie tijd

De gebeurtenissen in een verhaal worden niet altijd in chronologische volgorde verteld. Met een tijdsprong kan de verteller de chronologie van het verhaal doorbreken en terug of vooruitgaan in de tijd. De verteller kan met een terugblik of flashback naar vroegere gebeurtenissen verwijzen. Een terugblik is een korte verwijzing naar iets wat eerder gebeurd is. Het verhaal wordt daarmee niet onderbroken. Dat is wel het geval met een flashback: een ingelast deel over de voorgeschiedenis van het personage. Dat kan spanning opwekken, of het karakter van het personage verklaren.

Een verwijzing naar de toekomst, een vooruitwijzing of flash forward kan ook de spanning verhogen. Met een flash forward geeft de verteller van het verhaal kort, in een paar zinnen, een blik in de toekomst.

Verteltijd en vertelde tijd

De periode of het verloop van de tijd van alle gebeurtenissen in het verhaal bij elkaar noem je de vertelde tijd, de tijd die in het verhaal voorbijgaat. De verteltijd is de tijd die je als lezer nodig hebt om een verhaal te lezen. De vertelde tijd kan een periode omvatten die langer is dan de tijd die je als lezer nodig hebt om het verhaal te lezen. Zo kan de vertelde tijd bijvoorbeeld een periode van tien jaar beschrijven, terwijl de verteltijd slechts twee uur bedraagt.

Bij een vertraging wordt een gebeurtenis heel uitgebreid beschreven. Hierdoor wordt een verhaal spannend gemaakt. Die vertraging is meestal een belangrijke ontwikkeling in het verhaal. De verteltijd is dan soms langer dan de vertelde tijd. Door versnelling of verdichting wordt een minder belangrijke gebeurtenis kort verteld. De vertelde tijd is dan juist groter dan de verteltijd.

 

 

Uitleg over Tijd

Toets: Opdracht bij Tijd

Start

Theorie spanning en ruimte

Een schrijver van een verhaal past allerlei technieken toe om jou als lezer te sturen. Een daarvan is spanning opbouwen door de lezer te beïnvloeden. Je verwacht bepaalde informatie van de verteller. De schrijver kan die informatie bewust achterhouden en zorgt daarmee voor een open plek: een fragment dat bij jou vragen oproept. Dat kan bijvoorbeeld doordat informatie ontbreekt of verzwegen wordt, of door het (onverklaarbare) gedrag van personages. Sommige open plekken kun je in de loop van het verhaal invullen, maar er zijn ook open plekken die oningevuld blijven. Dan is er sprake van een open einde.

Verschillende technieken om spanning op te bouwen:

Naast open plekken kan een schrijver nog meer technieken toepassen om de spanning op te bouwen in een verhaal. Een van de technieken om spanning op te bouwen is vertragen. De schrijver gaat uitvoerig in op een gebeurtenis, bijvoorbeeld tien pagina’s om twee minuten te beschrijven. Jij blijft geboeid doorlezen, omdat je wilt weten hoe het afloopt. Door niet meteen alle informatie te geven, houdt de schrijver de aandacht van de lezer vast.

Met een cliffhanger kan de schrijver het verhaal op een spannend moment afbreken. Door het vervolg uit te stellen op het moment dat de ontknoping verteld lijkt te worden, gaat het verhaal over naar een andere gebeurtenis, naar een andere verhaallijn of naar een voorval uit het verleden, een terugblik of flashback. Deze techniek wordt ook vaak bij soaps en films toegepast.

Door het verhaal een onverwachte wending te laten maken – er gebeurt iets onverwachts en verrassends – kunnen jouw vermoedens over het vervolg totaal veranderen.

 

Actiespanning en psychologische spanning

Er zijn twee soorten spanning: actiespanning en psychologische spanning.

Actiespanning

Bij actiespanning wordt het verhaal spannend door wat er direct gebeurt. Zo kan de hoofdpersoon bijvoorbeeld bedreigd worden. Om aan te kondigen dat er actiespanning gaat komen, kan de schrijver het verhaal vertragen. De schrijver geeft een beetje informatie, maar niet alles. Hij houdt jouw aandacht vast door je nog even in het onzekere te laten. In films wordt daar dan vaak dreigende muziek onder gezet. Je voelt dat er iets gaat gebeuren.

Voorbeeld: Het geheime wapen van Gerard van Gemert.

‘Ik sta vrij’, riep Emma. En om haar woorden kracht bij te ze en, stak ze haar hand in de lucht. Sem had de bal aan zijn voet aan de zijkant van het veld, vlakbij de achterlijn. Hij hoorde Emma roepen en keek waar ze precies stond. Hij zag zijn vriendinnetje zwaaiend en roepend het strafschopgebied in komen rennen. Met zijn rechtervoet gaf hij de bal voor. De voorzet was precies op maat en Emma duwde haar hoofd tegen de bal. Deze sloeg tegen het net en Thijs, de doelman, was kansloos.

 

Psychologische spanning

Bij psychologische spanning gaat het om de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon. Het gaat om de angst voor wat er zou kunnen gebeuren. Het hoeft dus niet echt te gebeuren. Vaak gaat psychologische spanning over in actiespanning.

Voorbeeld: Kijk niet achterom van Jennefer Mellink.

Buiten klettert regen tegen het raam. Luna staat op en loopt erop af. Ze schuif het gordijn iets opzij en kijkt naar de wrede uitspattingen van Moeder Natuur. Ze zucht. Plotseling schrikt ze op. Wat was dat achter de struiken? Schichtig kijkt ze van links naar rechts. Donkere schimmen dansen over het grasveld, maar het zijn de schaduwen van wild bewegende takken, gedreven door de wind. Er is verder niets te zien. Niets dat anders is dan normaal. Luna ziet dat de schemering al inzet en huivert. Ze sluit met een ruk het gordijn weer en trekt een sprintje naar haar bed. Ze kruipt onder de dekens, alsof ze daar volkomen veilig is. Haar lijf rilt, maar niet van de kou.

Ruimte

Spanning ontstaat ook door de personages in een gevaarlijke situatie of ruimte (omgeving), te plaatsen.

Voorbeeld: Voor vrienden door het vuur van Buddy Tegenbosch.

De kerkklok slaat één maal: half twaalf. Lotte draait de steen in haar handpalm. Wat nou als ze te vroeg zijn? ‘Dat is toevallig,’ zegt ze als ze de rode bakstenen muur ziet. Takken van wilgen hangen eroverheen, op sommige plekken raken ze de grond.

Simon kijkt om. ‘Wat is toevallig?’ ‘Mijn opa ligt hierachter.’ ‘Hoezo? Jij komt hier toch niet vandaan?’ ‘Ik niet, nee, maar mijn opa en oma wel. We zijn hier naartoe verhuisd, om op eh ... oma te kunnen passen nu ze alleen is.’ Ze moet opletten dat ze zich niet verspreekt.

‘O,’ reageert Simon. ‘De mijne zit gewoon in het bejaardentehuis.’ ‘Stil,’ zegt Maikel op bevelende toon. ‘We zijn er.’ Ze staan voor een ijzeren poort. Begraafplaats de Roosten leest Lotte op het bordje ernaast. ‘En nu?’ vraagt ze. Ze probeert brutaal te klinken. ‘Klimmen natuurlijk. Jij eerst. We zijn hier voor jou,’ antwoordt Maikel. Zonder te aarzelen pakt Lotte de spijlen vast. Koud. Ze trekt zich omhoog, zet een voet op de klink, zwaait haar benen een voor een over het hekwerk en laat zich vallen. ‘Easy!’ roept ze gesmoord. Maikel is er ook zo overheen. Simon niet, met veel moeite hijst hij zijn logge lijf over de poort en met een kreun landt hij naast Lotte. Lotte kijkt om zich heen. Bleke grafstenen weerkaatsen het zilvergrijze maanlicht. Ze huivert. Snel wrijft ze in haar handen om zichzelf een houding te geven. ‘En nu?’ vraagt ze weer. ‘Nu gaan we een goed graf uitzoeken, daar krijg je opdracht,’ antwoordt Maikel.

Theorie personages

De personages staan centraal in een verhaal en zetten door hun acties de gebeurtenissen in gang. Zij vormen de kern van een verhaal en zorgen ervoor dat jij je kunt inleven in het verhaal. Hoe dichter het verhaal bij jouw eigen belevingswereld ligt, hoe makkelijker je je kunt verplaatsen in een personage.

Innerlijk en uiterlijk

Een personage heeft net als echte mensen bepaalde karaktereigenschappen. Een personage is bijvoorbeeld heldhaftig, of juist een lafaard, een dromer, gewelddadig, onzeker, (on)betrouwbaar, autoritair, enz. Met de karaktereigenschappen wordt dus het innerlijk beschreven van het personage. Het uiterlijk van een personage beschrijft hoe hij of zij eruitziet: bijvoorbeeld kleding, haar en lengte.

Hoofdpersoon en bijpersoon

Personages hebben verschillende rollen in een verhaal. De hoofdpersoon is betrokken bij de belangrijkste gebeurtenissen in het verhaal. Door die gebeurtenissen kan de hoofdpersoon een ontwikkeling doormaken, tot een inzicht komen.

De hoofdpersoon heeft een bepaald doel. Andere personages in het verhaal, de bijpersonen, kunnen hem daarbij helpen of juist tegenwerken.

De hoofdpersoon van een roman of verhaal wordt vaak de held(in) genoemd: iemand die zelf de loop van de gebeurtenissen (mede) bepaalt, ook al is het geen held in de eigenlijke, bloeddorstige zin van het woord. De hoofdpersoon kan ook een antiheld(in) zijn, dan wordt de hoofdpersoon bepaald door zijn omgeving.

Er zijn drie mogelijkheden wat betreft het karakter van de personages:

  • rond karakter (round character)
  • vlak karakter (flat character)
  • type

Een type is een personage waarvan ofwel slechts één karaktertrek is gegeven ofwel de karaktertrekken tot karikatuur zijn gemaakt. In sprookjes komen bijvoorbeeld voortdurend typen voor (de boze stiefmoeder, de heks, de mooie prinses). Hoe eenvoudiger de lectuur is, hoe meer er van typen gebruik wordt gemaakt.

Een vlak karakter is een personage waarvan we weinig weten, meestal omdat het een bijfiguur is. De schrijver geeft hoogstens wat globale karaktertrekken, omdat meer voor het verhaal niet nodig is.

Een rond karakter daarentegen is een personage dat we door en door lijken te kennen als het boek uit is. Zijn goede en slechte kanten komen aan de orde, zijn gewoonten en liefhebberijen, zijn opvattingen en gevoelens. Om een rond karakter te scheppen is een uitgebreide handeling nodig, vandaar dat in korte verhalen de personages meestal tamelijk vlak zijn.

NB: In sommige analyses wordt alleen een onderscheid gemaakt tussen karakters en typen. Onder een karakter wordt dan verstaan een verhaalfiguur waarvan het innerlijk (gedachten en gevoelens) wordt beschreven en die bovendien in de loop van het verhaal een zekere ontwikkeling doormaakt. Terwijl de lezer typen slechts oppervlakkig aan de buitenkant leert kennen. Zo’n personage maakt geen ontwikkeling door. Vaak worden een aantal kenmerken sterk overdreven.

Karakters zijn veelzijdiger en minder voorspelbaar dan typen en laten zich daardoor niet in een paar woorden kenschetsen. Het zijn een klein beetje ‘echte’ mensen.

 

Theorie perspectief

Een schrijver geeft zijn personages vorm door de rollen die ze krijgen in het verhaal: hoofdpersoon of bijpersoon. Het belangrijkste personage (de hoofdpersoon) wordt meer uitgewerkt. Je komt als lezer veel over de hoofdpersoon te weten en minder over een bijpersoon. Zo kan een schrijver, net als een schilder, met perspectief werken. Dat is de manier waarop je dingen waarneemt. Een verhaal wordt door de schrijver op een bepaalde manier verteld: door een verteller of een vertelinstantie. De verteller of vertelinstantie is een onderdeel van de verhaaltekst. Er zijn verschillende vertelinstanties. Om erachter te komen welke verteller of vertelinstantie gebruikt is, moet je jezelf het volgende afvragen:

Is de vertelinstantie merkbaar aanwezig in het verhaal óf is de verteller een personage in het verhaal?

Alwetende verteller

Een alwetende verteller is merkbaar aanwezig in het verhaal. Deze verteller spreekt de lezer soms rechtsreeks aan en geeft commentaar op de gebeurtenissen. De verteller staat buiten het verhaal en treedt als een soort gids op die jou als lezer meeneemt. Hij is geen personage en maakt dus zelf geen deel uit van het verhaal. De alwetende verteller weet wat alle personages denken en voelen en wat er gaat gebeuren of gebeurd is in het verleden. Omdat deze verteller alles weet, vandaar de term alwetend, is hij daarmee ook betrouwbaar. Een andere naam voor alwetende verteller is auctoriale verteller of vertelinstantie.

Personale verteller

De personale verteller is niet merkbaar aanwezig in het verhaal: hij geeft geen commentaar en richt zich niet tot de lezer. De personale verteller kruipt als het ware in een personage en vertelt de gebeurtenissen vanuit dat personage. Je krijgt als lezer dus alleen informatie via dit personage en leert hem of haar zo goed kennen.

Het is ook mogelijk dat je meer personages volgt. Dan is er sprake van een meervoudige personale verteller. Het perspectief wisselt dus. Doordat jij alle personages volgt, weet je vaak al meer dan de personages afzonderlijk, je hebt dus een informatievoorsprong.

Ik-verteller

De ik-verteller is een personage in het verhaal: de ik-figuur. De ik-verteller is merkbaar aanwezig in het verhaal en vertelt wat hij beleeft of ervaart. Je volgt de gebeurtenissen door de ogen van de ik-verteller: wat hij denkt, voelt, meemaakt. De andere personages leer je alleen kennen door wat de ik-verteller daarover meedeelt. De informatie die de ik-verteller geeft, kan daardoor gekleurd en dus onbetrouwbaar zijn. Een ik-verteller kan net als echte mensen manipuleren, liegen of informatie achterhouden. De informatie die jij dus hebt als lezer is daardoor subjectief en het is aan jou om te beoordelen of de ik-verteller wel te vertrouwen is.

Opdracht 1 - J. Bernlef

Hersenschimmen van J. Bernlef
Heb je het boek Hersenschimmen gelezen?
Nee, lees dan het leesverslag Hersenschimmen van Margot te Riele van scholieren.com.

Bekijk ook de onderstaande videofragmenten:


Beantwoord nu de vragen.

  1. In Hersenschimmen wordt voornamelijk gebruikgemaakt van één perspectief.
    Wat is het perspectief? Vind je dat een goede keuze?
    Onderbouw je keuze met voor- en nadelen.
  2. Hoe verandert dat perspectief in de loop van het verhaal?
    Geef minimaal drie citaten die jouw antwoord ondersteunen.
  3. Wat voor een proces wordt beschreven en wat heeft dat met taal te maken?
    Hoelang duurt het proces dat beschreven wordt en is dat aannemelijk?
  4. Het verhaal speelt tijdens een winter in Amerika.
    Wat heeft dat voor effect op Maarten? Geef voorbeelden.
  5. Het perspectief in dit boek is onbetrouwbaar.
    Vind je het een goede keuze van de schrijver om dit perspectief te kiezen?
    Geef aan waarom wel of waarom niet.

Opdracht 2 - Thea Beckman

Perspectief
Bepaal het perspectief in het volgende fragment.

Thea Beckman - Kruistocht in spijkerbroek
Hij zag hoe de man verwonderd naar zijn trui en spijkerbroek keek. Nu pas drong het tot Dolf door dat de ander nog maar een jongeman was. Hij had lange donkere haren, mooie bruine ogen en een gebruinde huid. Hij was gekleed in een groen overkleed met een leren riem om zijn middel, waaraan een schede met een korte dolk hing. Verder droeg hij bruine laarzen en naast hem lag een hoed - eigenlijk een hoog, groen dopje. Dolf vond dat hij er heel hip uitzag, als een wat vreemd uitgedoste student van de Amsterdamse universiteit.

Ze waren klaar met eten. Ezelman keek Dolf recht aan, wees toen op zijn eigen borst.
‘Leonardo,’ stelde hij zich voor. ‘Leonardo Fibonacci - da Pisa.’
‘Pisa?’ stamelde Dolf verwonderd. Hij was bang dat hij het niet goed had verstaan. Maar de ander knikte. Dolf voelde dat nu van hem ook werd verwacht dat hij zich voorstelde. Je geboorteplaats hoorde daar blijkbaar meteen bij. Dus zei hij, wijzend op zichzelf: ‘Rudolf Wega - van Amstelveen.’

Tegelijkertijd besefte hij dat hij nu wel moeilijkheden met de taal zou krijgen. Hij kende geen Frans, laat staan Frankisch! En in Latijn was hij ook geen licht ...

Bekijk ook het filmfragment.

Opdracht 3 - Boudewijn Büch

Perspectief
Bepaal het perspectief in de volgende citaten.

Boudewijn Büch - De kleine blonde dood
Citaat 1: Als ik langs Artis fiets moet ik aan hem denken. (blz. 21)

Citaat 2: Bij de halteplaats Voorschoten/Aerdenhout moest ik denken aan dat huis aan de Voorschotense Voorstraat waar ik voor het eerst met een jongen een bed deelde en, uiteraard, aan mijn woonplaats Wassenaar. (blz. 22)

Citaat 3: ‘Ik heb veel vlaggen zien wapperen. Heel veel en dat waren allemaal vlaggen waaronder vreselijke dingen zijn gebeurd.’ (blz. 33)

Citaat 4: Een paar jaar na Micky’s dood stapte ik voor het eerst rond in het Stille-Zuidzeegebied. Ik moest-alweer-vaak aan hem denken. Hoe zou hij dat gevonden hebben? Ik zag vreemdsoortige dieren en mensen waarvan ik dacht: dit is toch hoogst eigenaardig! (blz. 25)

Bekijk ook het filmfragment:

 

Antwoorden

Opdracht 1

J. Bernlef - Hersenschimmen

  1. In Hersenschimmen wordt gebruik gemaakt van het ik-perspectief.
    Voordeel: De schrijver kan ons een beter beeld geven van wat dement worden voor de hoofdpersoon (Maarten) betekent.
    Nadeel: Tegen het eind wordt het verhaal wel erg onsamenhangend waardoor het moeilijker te volgen is.
  2. Aan het eind van het verhaal spreekt Maarten in de hij-, jij- en soms zelfs ook in de het-vorm over zichzelf. Dit maakt de verwarring/vervreemding alleen maar groter.
    Citaten moeten het bovenstaande ondersteunen.
  3. De hoofdpersoon wordt dement en dat zorgt ervoor dat hij woorden niet meer kent en onsamenhangend formuleert. Dat proces duurt in het boek maar ongeveer twee weken en dat is wel erg kort. In werkelijkheid duurt dat langer.
  4. Het is winter en er ligt sneeuw. Daardoor is veel bedekt en moeilijk herkenbaar. Dat zorgt voor verwarring en eenzaamheid.
    De voorbeelden moeten zijn eenzaamheid/isolement ondersteunen.
  5. Goed: Het isolement van een dement persoon wordt daardoor duidelijker.
    Slecht: Je kan het verhaal daardoor moeilijker volgen.


Opdracht 2


Thea Beckman - Kruistocht in spijkerbroek
Er is sprake van een hij/zij perspectief. Er is een hij-figuur door wiens ogen je de gebeurtenissen meemaakt: Hij zag hoe de man …. Hij was bang dat hij het niet goed verstaan had ….

Opdracht 3

 

Boudewijn Büch - De kleine blonde dood
Ik-perspectief: er is sprake van een ik-verteller die in ‘De kleine blonde dood’ Boudewijn Büch heet: Als ik langs Artis fiets …. Bij de halteplaats Voorschoten/Aerdenhout moest ik denken aan ….

 

  • Het arrangement Fictie korte verhalen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Caro Buitink Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2018-11-24 14:17:18
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    In deze Wikiwijs vind je theorie en opdrachten bij het onderdeel 'Fictie - Korte verhalen' voor leerjaar 3.
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Bronnen

    Bron Type
    https://www.youtube.com/watch?v=u8_MMo-cxTs
    https://www.youtube.com/watch?v=u8_MMo-cxTs
    Video
    Uitleg over Tijd
    https://www.youtube.com/watch?v=GX80KSB-TOE&t=27s
    Video

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Buitink, Caro. (z.d.).

    Fictie - Perspectief v3 - kopie 1

    https://maken.wikiwijs.nl/134531/Fictie___Perspectief_v3___kopie_1

    Buitink, Caro. (z.d.).

    Fictie - Perspectief v3 - kopie 2

    https://maken.wikiwijs.nl/135100/Fictie___Perspectief_v3___kopie_2

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Opdracht bij Tijd

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.