Science Fair

Science Fair

Inleiding

Een mens is van zichzelf nieuwsgierig, hij wil weten hoe de wereld om zich in werkt en in elkaar zit. Hierdoor zitten er telkens weer nieuwe vragen in ons hoofd. In het dagelijks leven beantwoord jij al zelf heel veel vragen door op zoek te gaan naar het antwoord.

Voor deze opdracht ga je onderzoek doen naar een door jou bedacht vraagwstuk. Een onderzoek uitvoeren gebeurt altijd volgens 6 fasen. Elk van deze stappen heeft ook weer een aantal deelfasen. Om elke fase goed te doorlopen vind je hier techniekkaarten met beschrijvingen van elke fase.

Fasen in een onderzoek:
Fase 1: Voorbereiding
Fase 2: Opzetten en uitvoeren van het onderzoek
Fase 3: Verwerken van de gegevens
Fase 4: Formuleren van de conclusie
Fase 5: Evaluatie van het onderzoek
Fase 6: Presentatie van het onderzoek

Fase 1: Voorbereiding

Een goed begin… is het halve werk.

Een goede voorbereiding van het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. De doelstelling: maakt duidelijk wat je met het onderzoek wilt bereiken.
  2. De bronnen: maken duidelijk wat er al bekend is over het onderwerp.
  3. De onderzoeksvraag: maakt duidelijk naar welke uitkomst je op zoek gaat.
  4. De hypothese: voorspelt de uitkomst van het onderzoek, met een onderbouwing
  5. De onderzoeksmethode: beschrijft welke methode je gaat gebruiken voor je onderzoek.
  6. De planning: beschrijft vooraf welke stappen je tijdens het onderzoek gaat zetten.

 

Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag … maakt duidelijk naar welke uitkomst je op zoek gaat.

Elk onderzoek is gebaseerd op het beantwoorden van een vraag, ook wel de onderzoeksvraag genoemd. Om tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag te komen moeten er vaak kleinere vragen worden beantwoord. Deze kleinere vragen zijn de deelvragen. Een deelvraag heeft dezelfde structuur als de onderzoeksvraag.
Elke deelvraag wordt los onderzocht en voor elke deelvraag formuleer je een antwoord. De antwoorden van alle deelvragen samen geven een antwoord op de onderzoeksvraag.

Om goed te kunnen bepalen wat je onderzoeksvraag en deelvragen worden, moet je eerst nadenken over het doel van het onderzoek. Beantwoord daarom eerst de volgende vragen:

  1. Wat is het onderwerp van het onderzoek?
  2. Wat is het doel van het onderzoek?

 

Een onderzoeksvraag of een deelvraag voldoet aan de volgende eisen:

  1. Het is geformuleerd als een vragende zin en eindigt dus met een vraagteken.
  2. De vraag kan niet worden beantwoord met ‘ja’ of ‘nee’.
  3. De vraag begint nooit met ‘waarom’.
  4. De vraag is gekoppeld aan de theorie.
  5. De afhankelijke en onafhankelijke variabele(n) zijn benoemd.
  6. De afhankelijke en onafhankelijke variabele(n) zijn meetbaar.
  7. De vraag is niet suggestief.

 

Hypothese

De hypothese … voorspelt de uitkomst van het onderzoek, met een onderbouwing.

Een hypothese voorspelt de uitkomst van het onderzoek dat je uitvoert. Voordat je begint met het uitvoeren van het onderzoek geef je een antwoord op de onderzoeksvraag en deelvragen op basis van de bronnen die je hebt verzameld. Je geeft eerst antwoord op de deelvragen en aan de hand van deze antwoorden, formuleer je een antwoord op de onderzoeksvraag.

Een goede hypothese voldoet aan de volgende eisen:

  1. De hypothese geeft een antwoord op de onderzoeksvraag.
  2. De hypothese bevat informatie uit bronnen.
  3. In de hypothese staat waarom je denkt dat dit het antwoord is.
  4. In de hypothese staat waar je de informatie vandaan hebt.

 

Onderzoeksmethode

De onderzoeksmethode … beschrijft welke methode je gaat gebruiken voor je onderzoek.

Op basis van je probleemstelling (de doelstelling, onderzoeksvragen en hypothese) kies je een onderzoeksmethode.

Met jouw onderzoek verzamel je gegevens om zo de onderzoeksvraag en deelvragen te beantwoorden. Voor deze opdracht is het de bedoeling dat je een experiment doet of een model gaat bouwen. 

  • Een demonstratiemodel maken doe je door verschillende onderdelen te gebruiken om een schaalmodel te bouwen van jouw onderzoeksobject. Dit hoeft geen functioneel model te zijn, maar er moeten wel beweegbare/demonstreerbare onderdelen in zitten. 
     
  • Een experiment is een zorgvuldige en nauwkeurige meting van een stukje werkelijkheid dat kan worden uitgevoerd om een onderzoeksvraag te beantwoorden. Voorbeelden van experimenten zijn de practica die je bij biologie, natuurkunde en scheikunde doet.

 

Planning

De planning … beschrijft vooraf welke stappen je tijdens het onderzoek gaat zetten.

In de planning wordt de onderzoeksmethode verder uitgewerkt. De planning bevat een onderzoeksplan en een labjournaal.

Het onderzoeksplan beschrijft stap voor stap hoe je het onderzoek gaat uitvoeren.

  • Bij demonstratiemodelbouw beschrijf je in het onderzoeksplan welke bronnen je gaat raadplegen, welke informatie je uit deze bronnen gaat verzamelen en hoe je de informatie overzichtelijk weergeeft en gaat laten zien in je schaalmodel, zodat je de onderzoeksvraag en deelvragen kunt beantwoorden. Ook is er een nette bouwtekening van je model te vinden in je onderzoeksplan. 
  • Bij een experiment beschrijf je in het onderzoeksplan welke materialen je gaat gebruiken bij het onderzoek, hoe de opstelling eruit ziet (dit kan ook met een tekening) en hoe je de opstelling gaat gebruiken om een antwoord te vinden op je onderzoeksvraag en deelvrage

Het labjournaal ga je tijdens het uitvoeren van het onderzoek bijhouden, zodat je achteraf terug kunt kijken wat er tijdens het onderzoek gebeurd is. Omdat je tijdens het uitvoeren van een onderzoek vooral bezig bent met andere zaken dan het goed bijhouden van het labjournaal, maak je bij het maken van de planning alvast de opzet voor je labjournaal. Dan hoef je tijdens het uitvoeren van het onderzoek alleen het labjournaal nog in te vullen. In het labjournaal schrijf je vooraf de onderzoeksvraag en deelvragen, je hypothese en de werkwijze voor je onderzoek. Tijdens de uitvoering van je onderzoek schrijf je in het labjournaal niet alleen wat je allemaal doet, maar ook de zaken die nog niet opgelost zijn, vragen die je nog moet beantwoorden en afspraken die je maakt.

Een planning bevat de volgende onderdelen:

  1. Het onderzoeksplan: beschrijft stap voor stap hoe je het onderzoek gaat uitvoeren.
  2. Het labjournaal: bevat de onderzoeksvraag en deelvragen, de hypothese en de werkwijze voor het onderzoek. In het labjournaal houd je bij wat er tijdens de uitvoering van het onderzoek gebeurt.

Fase 2: Opzetten en uitvoeren van het onderzoek

Voor de uitvoering van het onderzoek maak je gebruik van het onderzoeksplan.

Vaak heb je spullen nodig om het onderzoek uit te voeren, denk hierbij bijvoorbeeld aan de stoffen die je bij scheikunde nodig hebt, of de instrumenten die je bij natuurkunde nodig hebt om bijvoorbeeld de stroomsterkte te meten. Deze spullen ga je eerst verzamelen, zodat je daarna het onderzoek kunt uitvoeren.

Daarna kun je de gegevens verzamelen door het onderzoek uit te voeren volgens de stappen die beschreven staan in het onderzoeksplan. Tijdens de uitvoering van het onderzoek zorg je ervoor dat je het labjournaal goed bijhoudt. Bij elke stap in het onderzoek schrijf je op wat je hebt gedaan en eventueel tegen welke problemen je opgelopen bent en hoe je deze hebt opgelost. Tot slot zorg je er ook voor dat de gegevens die je hebt verzameld opslaat, zodat je hier later mee aan de slag kunt om de onderzoeksvraag en deelvragen te beantwoorden.

 

Bij de uitvoering van het onderzoek houd je rekening met de volgende zaken:

  1. Onderzoek opzetten: je verzamelt alle materialen die je voor de uitvoering nodig hebt.
  2. Labjournaal: je schrijft alles wat er tijdens de uitvoering van het onderzoek gebeurt op in het labjournaal.
  3. Gegevens verzamelen: je verzamelt alle gegevens en slaat deze op een handige plek op.
  4. Onderzoek uitvoeren: je voert het onderzoek uit volgens de stappen in het onderzoeksplan.

Onderzoek opzetten

Voordat je begint met de uitvoering van het onderzoek, verzamel je alle spullen die je nodig hebt bij de uitvoering van het onderzoek.

In het onderzoeksplan staat beschreven hoe je het onderzoek gaat uitvoeren en welke materialen je nodig hebt. Deze materialen ga je nu eerst verzamelen op je werkplek. Om het onderzoek straks goed te laten verlopen zorg je er eerst voor dat je werkplek opgeruimd en schoon is. Hiermee voorkom je dat er later ongelukken gebeuren omdat je bijvoorbeeld struikelt over losliggende tassen.
Als je werkplek schoon is, verzamel je alle materialen die je in het onderzoeksplan hebt staan. Tot slot ga je na dat je weet hoe je alle materialen en instrumenten op een juiste manier gebruikt.

Als je ergens over twijfelt vraag je het na bij de TOA of docent.

 

Bij het opzetten van het onderzoek let je op:
  1. dat je werkplek opgeruimd en schoon is.
  2. dat je alle materialen verzamelt voordat je begint.
  3. dat je weet hoe je alle materialen en instrumenten gebruikt.

 

Labjournaal

Het labjournaal … bevat alles wat er gebeurd is tijdens de uitvoering van het onderzoek.

Een labjournaal is een wetenschappelijk logboek. In het labjournaal houd je nauwkeurig bij wat je tijdens het onderzoek doet. Alle details, ook zaken die misgingen, schrijf je op in het labjournaal.

Het goed bijhouden van een labjournaal is veel werk, maar ook nuttig. Allereerst kun je zelf terugkijken wat je gedaan hebt en wat er eventueel fout gegaan is. Ten tweede heb je met een goed labjournaal het bewijs dat je het onderzoek hebt uitgevoerd en geef je de mogelijkheid aan anderen om het onderzoek te herhalen.

Een goed labjournaal bevat de volgende onderdelen:

  • De datum
  • De namen van de mensen die eraan meewerken
  • De doelstelling van het onderzoek
  • De onderzoeksvraag en de deelvragen
  • De hypothese
  • Het stappenplan voor de uitvoering van het onderzoek
  • De uitvoering van het onderzoek (dit vul je in tijdens het experiment)
  • De resultaten

Elke keer als je iets doet voor het onderzoek schrijf je dit met de datum op in het labjournaal. Voordat je begint met de uitvoering van je onderzoek schrijf je één keer op welke mensen er meewerken aan het onderzoek, wat de doelstelling is, wat de onderzoeksvraag en deelvragen zijn, wat de hypothese is en welk stappenplan je gaat volgen bij de uitvoering van het onderzoek. Daarna beschrijf je tijdens de uitvoering van het onderzoek wat er gebeurt. Als je meerdere dagen over het onderzoek doet, schrijf je elke keer de datum op.

 

Een goed labjournaal bevat de volgende onderdelen:
  1. De datum
  2. De namen van de mensen die eraan meewerken
  3. De doelstelling van het onderzoek
  4. De onderzoeksvraag en de deelvragen van het onderzoek
  5. De hypothese
  6. Het stappenplan voor de uitvoering van het onderzoek
  7. De uitvoering van het onderzoek (alle details, ook zaken die misgingen)
  8. De resultaten

 

Gegevens verzamelen

Als je onderzoek doet, verzamel je gegevens die je later gebruikt om je onderzoeksvraag en deelvragen te beantwoorden. Deze gegevens bestaan niet alleen uit de resultaten die je direct uit je onderzoek haalt, maar ook uit de literatuur die je al eerder hebt opgezocht.

Om later de literatuur weer terug te vinden, zet je ze in een overzichtslijst. Bij bronnen vind je de regels voor het correct noteren van literatuur.

Daarnaast sla je de resultaten van het onderzoek op in een overzichtelijke tabel. Een goede tabel bestaat uit kolommen waarbij je voor elke variabele een aparte kolom maakt.

 

Je slaat alle gegevens die je verzamelt op:
  1. Literatuur zet je in een lijst (zie bronnen).
  2. Van de overige gegevens maak je een tabel.

 

Onderzoek uitvoeren

Bij de uitvoering van het onderzoek maak je gebruik van het onderzoeksplan. In het onderzoeksplan staat stap voor stap beschreven hoe je het onderzoek gaat uitvoeren. Deze stappen ga je nu uitvoeren.

Tijdens het onderzoek ga je een variabele meten. Als je meet kun je meetfouten maken. Meetfouten zijn geen echte fouten zoals bijvoorbeeld spellingsfouten, maar meer een onnauwkeurigheid in je meting. Je kunt verschillende soorten meetonnauwkeurigheden hebben.
Een onnauwkeurigheid kan zijn dat je een meetinstrument niet goed afleest. Je staat er niet goed recht voor, de cijfertjes zijn te klein, etc. Een andere onnauwkeurigheid kan in het meetinstrument zelf zitten. Een liniaal die alleen centimeters aangeeft en geen millimeters is onnauwkeuriger dan een schuifmaat waarop ook tienden van een millimeter afgelezen kunnen worden. Tot slot kunnen er ook meetfouten gemaakt worden omdat je opstelling niet helemaal goed is.
Meetfouten moet je zo klein mogelijk houden. Dit kan bijvoorbeeld door vaker te meten. Als je een meting een paar keer herhaalt, kun je het gemiddelde van je metingen gebruiken met de spreiding. Nauwkeurig werken zorgt ook voor een kleinere meetfout.
Al deze zaken, zoals het vaker meten, de nauwkeurigheid van je instrumenten en de manier van aflezen, schrijf je op in je labjournaal.

Tijdens de uitvoering van het onderzoek houd je rekening met een aantal zaken.
Allereerst werk je veilig. Dit betekent dat je tijdens het onderzoek er altijd voor zorgt dat jij en de omgeving veilig kunnen werken. Onder veilig werken valt ook dat je de instrumenten en materialen alleen gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn.
Daarnaast houdt je tijdens het onderzoek alles in je labjournaal bij. Je beschrijft in het labjournaal bij elke stap in het onderzoek hoe je dit uitvoert en hoe dit gegaan is. Zo kun je later nog een keer terug kijken naar de uitvoering van het onderzoek.
Tot slot zorg je ervoor dat je alle gegevens die je verzamelt op een overzichtelijke manier opslaat, zodat je hier later mee aan de slag kunt.

 

Tijdens de uitvoering van het onderzoek:
  1. werk je veilig.
  2. gebruik je de instrumenten alleen waarvoor ze bedoeld zijn.
  3. schrijf je alles op in het labjournaal wat je tijdens de uitvoering doet.
  4. bewaar je de gegevens op een overzichtelijke manier.

 

Fase 3: Verwerken van de gegevens

Tijdens het doen van onderzoek verzamel je veel gegevens. Deze gegevens kun je vaak niet direct gebruiken om de onderzoeksvraag en deelvragen te beantwoorden. Daarom moet je de gegevens eerst verwerken en analyseren.

 

Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen, moet je het volgende doen:
  1. Verwerking: je verwerkt de gegevens tot overzichtelijke tabellen en grafieken.
  2. Analyse: je maakt een analyse op basis van de tabellen en grafieken.

 

Verwerking

De resultaten ga je gebruiken om de onderzoeksvraag en deelvragen te beantwoorden.

Voor je de onderzoeksvraag kunt beantwoorden moet je eerst kritisch naar je resultaten kijken. Je resultaten zijn vaak tabellen met meetgegevens. Vaak zijn het er heel veel en moet je proberen die gegevens zo makkelijk en duidelijk mogelijk weer te geven. Dit kan door de gegevens te reduceren. Dit betekent niet dat je meteen maar gegevens weglaat, maar je kunt bij heel veel metingen wel een gemiddelde over die metingen uitrekenen. Vaak herhaal je de metingen die je doet een aantal keer om zo de nauwkeurigheid te verhogen. Om dan toch tot een conclusie te komen, bereken je het gemiddelde en de spreiding van de metingen.

Door het gemiddelde te berekenen, maak je de invloed van meetonzekerheden kleiner. Deze meetonzekerheden kunnen in een meting zitten, doordat je bijvoorbeeld het meetinstrument niet goed afleest, de stopwatch iets te laat indrukt, etc. Deze meetonzekerheden moet je ook in de meting verwerking. Dit doe je door de spreiding te berekenen. Met de spreiding kijken we hoe ver je gemeten resultaten gemiddeld af liggen van de gemiddelde waarde. De spreiding geef je aan met de Griekse letter σ (sigma) en kun je uitrekenen met:

\(\sigma = \frac{maximale~waarde - minimale~waarde}{2}\)

Je eindresultaat geef je dan weer als: \(x = \overline{x} \pm \sigma\) (hierbij is \(\overline{x}\) de gemiddelde waarde van je meting).

 

Bij de verwerking van de gegevens zet je alle gegevens in overzichtelijke tabellen en grafieken en bereken je het gemiddelde en de spreiding van je metingen.

De spreiding bereken je met:

\(\sigma = \frac{maximale~waarde - minimale~waarde}{2}\)

Analyse

Als de gegevens verwerkt zijn tot overzichtelijke tabellen en grafieken, moet je de gegevens selecteren die je gaat gebruiken om de onderzoeksvraag en deelvragen te beantwoorden.

Hiervoor ga je terug naar je onderzoeksvraag en deelvragen en bekijk je per vraag welke gegevens je nodig hebt om die vraag te beantwoorden. Je schrijft in je labjournaal per deelvraag op welke resultaten je gaat gebruiken om de vraag te beantwoorden.

Fase 4: Formuleren van de conclusie

Met behulp van de resultaten van het onderzoek formuleer je een conclusie en geef je antwoord op de onderzoeksvraag en deelvragen. Daarnaast vergelijk je de resultaten met de hypothese en geef je aan welke vervolgonderzoeken er kunnen volgen op jouw onderzoek.

 

Bij het formuleren van een goede conclusie let je op de volgende zaken:
  1. Onderzoeksvraag beantwoorden:  je beantwoordt de onderzoeksvraag op basis van de resultaten.
  2. Resultaten en hypothese vergelijken: je vergelijkt de resultaten en hypothese met elkaar.
  3. Conclusie: je beantwoordt de onderzoeksvraag met behulp van de resultaten en de literatuur.

 

Onderzoeksvraag beantwoorden

Het antwoord op de onderzoeksvraag… geeft aan in hoeverre er een verband is tussen de waarden van de onafhankelijke en afhankelijke variabelen uit het onderzoek.

Bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag moet je rekening houden met een aantal zaken. In het antwoord op de onderzoeksvraag benoem je de afhankelijke en onafhankelijke variabelen uit het onderzoek en geef je aan in hoeverre er een verband is tussen de variabelen. Daarnaast is het antwoord op de onderzoeksvraag beter als deze logisch volgt uit de vergelijking tussen je onderzoeksresultaten en je hypothese.

 

Het antwoord op de onderzoeksvraag:
  1. benoemt de afhankelijke en onafhankelijke variabelen uit je onderzoek.
  2. beschrijft het verband tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen van je onderzoek.
  3. is logischer als het antwoord volgt uit de vergelijking tussen je onderzoeksresultaten en je hypothese.

 

Resultaten en hypothese vergelijken

Voordat je bent begonnen met het verzamelen van de gegevens heb je een voorspelling gedaan over de resultaten, op basis van de informatie uit de bronnen. Nu heb je de gegevens verzameld en ga je dit vergelijken met je eerdere voorspelling.
Hiervoor bekijk je de resultaten die je weergegeven hebt in tabellen en grafieken en ga je na in hoeverre deze resultaten overeenkomen met de hypothese. Daarna bekijk je op welke punten de resultaten verschillen van de hypothese. Als er verschillen tussen de hypothese en de resultaten zijn, bedenk je hiervoor mogelijke verklaringen.

 

Bij de vergelijking tussen de resultaten en de hypothese stel je de volgende vragen:
  1. Wat zijn de overeenkomsten tussen de resultaten en de hypothese?
  2. Wat zijn de verschillen tussen de resultaten en de hypothese?
Voor de verschillen tussen de resultaten en de hypothese beantwoord je de volgende vragen:
  1. Zijn de resultaten te verklaren met een nieuwe theorie?
  2. Zijn er onnauwkeurigheden tijdens het meten ontstaan die de verschillen zouden kunnen verklaren?

 

Conclusie

De conclusie … beantwoordt de onderzoeksvraag met behulp van de resultaten en literatuur.

In de conclusie komen alle onderdelen samen. In de conclusie verwijs je naar de onderzoeksresultaten en geef je een vergelijking tussen de onderzoeksresultaten en de hypothese, waarna je de hypothese aanneemt of verwerpt. Verder vergelijk je de onderzoeksresultaten en de bronnen die je hebt gebruikt, waarna je de onderzoeksvraag kunt beantwoorden.

 

Een goede conclusie bevat de volgende onderdelen:
  1. Een verwijzing naar jouw onderzoeksresultaten.
  2. Een vergelijking tussen de hypothese en de onderzoeksresultaten, waarna de hypothese wordt aangenomen of verworpen.
  3. Een vergelijking tussen de onderzoeksresultaten en de bronnen die zijn gebruikt.
  4. Een antwoord op de onderzoeksvraag.

 

Fase 5: Evaluatie van het onderzoek

De evaluatie van het onderzoek … vertelt hoe betrouwbaar je resultaten zijn.

Uit de verzamelde gegevens kun je een conclusie trekken, maar hoe betrouwbaar zijn je resultaten? Bij elk onderzoek evalueer je hoe het onderzoek gegaan is en hoe nauwkeurig de meetresultaten zijn. Dit heet ook wel de discussie.

 

Er zijn drie zaken waarop je moet letten bij de evaluatie:
  1. Nauwkeurigheid van het onderzoek
  2. Betrouwbaarheid van het onderzoek
  3. Validiteit van het onderzoek

 

Nauwkeurigheid

De nauwkeurigheid van het onderzoek … wordt beïnvloed door de manier waarop de waarnemingen en metingen zijn gedaan.

De nauwkeurigheid van de metingen wordt beïnvloed door verschillende factoren.

Allereerst lezen waarnemers verschillende waarden af. Als je bijvoorbeeld de tijd moet bijhouden, is het eindresultaat onder andere afhankelijk van de reactiesnelheid van de waarnemer. Om de invloed van de waarnemer zo klein mogelijk te houden, kun je meerdere waarnemers de meting laten uitvoeren.

Ten tweede is het belangrijk dat je de metingen op een systematische manier uitvoert. Als je heel chaotisch te werk gaat is de kans groot dat je fouten maakt bij het meten.

Tot slot is je meetapparatuur ook belangrijk. Als je heel nauwkeurig een paar milliliter moet afmeten, moet je geen maatcilinder gebruiken waarop alleen 50 ml staat aangegeven. De meetapparatuur die je gebruikt, moet dus voldoende nauwkeurig zijn. Daarnaast moet je meetapparatuur ook het juiste meetbereik hebben. Als je bijvoorbeeld iets wilt wegen dat 1 kg weegt, kun je geen weegschaal gebruiken die maximaal 200 g kan wegen. Bedenk dus vooraf welke meetwaarden je verwacht.

 

Om de nauwkeurigheid van de metingen te vergroten, kun je:
  1. de metingen door meerdere onafhankelijke waarnemers laten uitvoeren.
  2. de metingen op een systematische manier uitvoeren.
  3. controleren of de meetapparatuur in staat is om te meten tussen de minimale en maximale (verwachte) meetwaarde.
  4. meetapparatuur kiezen met een voldoende nauwkeurige meetschaal.
  5. voor iedere meting de meetapparatuur ijken of op nul zetten.

 

Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van het onderzoek … wordt beïnvloed door de reproduceerbaarheid van de resultaten.

De betrouwbaarheid van een onderzoek is erg belangrijk. Als je onderzoek niet betrouwbaar is dan zijn de conclusies die volgen uit je onderzoek niet goed.

Om de betrouwbaarheid van de resultaten en het onderzoek te kunnen controleren, moet het onderzoek herhaalbaar zijn en moeten de resultaten reproduceerbaar zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een onderzoeker zomaar resultaten verzint om zijn theorie te onderbouwen.

 

Om de betrouwbaarheid van je onderzoek te vergroten, kun je:
  1. de invloed van omgevingsvariabelen zo beperkt mogelijk houden.
  2. een controle-experiment uitvoeren om de invloed van andere variabelen te testen.
  3. het experiment herhalen, om de resultaten te vergelijken.
  4. ook een andere onderzoeksmethode gebruiken om de resultaten te vergelijken.
  5. een andere onderzoeker het onderzoek uit laten voeren.

 

Validiteit

De validiteit van het onderzoek … wordt groter als de verschillende onderdelen van het onderzoek samenhangen.

De validiteit van het onderzoek gaat over de echtheid en het waarheidsgehalte van je onderzoek. Je wilt er zeker van zijn dat je hebt gemeten wat je wilt meten en dat je geen systematische fouten hebt gemaakt bij het onderzoek.

Om de validiteit van je onderzoek te beoordelen, bekijk je alle aspecten van je onderzoek nog een keer.  

 

Bij de beoordeling van de validiteit van het onderzoek let je op dat:
  1. in alle onderdelen van het onderzoek wordt uitgegaan van dezelfde afhankelijke en onafhankelijke variabele
  2. de onderzoeksvraag specifiek is.
  3. de hypothese toetsbaar is.
  4. de onderzoeksmethode past bij de onderzoeksvraag.
  5. de resultaten voldoende zijn om een conclusie te kunnen trekken.
  6. de conclusie gebaseerd is op de onderzoeksresultaten.
  7. de onderzoeksvraag volledig beantwoord wordt in de conclusie.

 

Vervolgonderzoek

Als je klaar bent met je onderzoek, betekent dit niet dat er niets meer over dit onderwerp onderzocht kan worden. Voor vervolgonderzoek zijn er twee mogelijkheden. Allereerst kan het mogelijk zijn om het huidige experiment te verbeteren zodat de onzekerheden in de meetresultaten kleiner worden. Daarnaast kan het ook mogelijk zijn dat er nieuwe onderzoeksvragen volgen uit de resultaten, bijvoorbeeld als het resultaat niet (helemaal) klopt met je hypothese.

In de conclusie geef je dan ook suggesties voor vervolgonderzoek, die gedaan kan worden naar aanleiding van jouw onderzoek. Hierbij benoem je eventuele verbeteringen aan het experiment om de volgende keer tot kleinere meetonzekerheden te komen en welke nieuwe onderzoeksvragen er volgen uit jouw onderzoek.

 

Voor vervolgonderzoek beschrijf je:
  1. Welke verbeteringen er gedaan kunnen worden aan het huidige experiment.
  2. Welke nieuwe onderzoeksvragen, en dus vervolgonderzoeken, er volgen uit het huidige onderzoek.

 

Fase 6: Presentatie van het onderzoek

De presentatie van het onderzoek … is een belangrijk onderdeel van onderzoek doen.

Onderzoek doen stopt niet bij het verzamelen van gegevens. Je wilt natuurlijk dat andere mensen jouw resultaten ook lezen en gaan gebruiken voor verder onderzoek. Daarom is een van de belangrijkste zaken bij het doen van onderzoek de presentatie van de resultaten. Om je resultaten te presenteren en een zo groot mogelijk publiek te bereiken, zijn er verschillende mogelijkheden. Je kunt ervoor kiezen om jouw onderzoek te beschrijven in een onderzoeksverslag, zodat andere mensen dit kunnen nalezen. Het voordeel hiervan is dat mensen jouw verslag kunnen lezen en het onderzoek eventueel kunnen herhalen. Daarnaast kun je ook een presentatie houden, met bijvoorbeeld een PowerPoint presentatie of Prezi. Het voordeel hiervan is dat je direct kunt ingaan op vragen van je publiek. Tot slot is het ook mogelijk om van je onderzoek een poster te maken. Zo’n poster wordt dan vaak opgehangen met meerdere posters tegelijk en mensen die geïnteresseerd zijn in jouw onderzoek komen dan langs en kunnen direct vragen stellen.

 

Er zijn drie manieren om je onderzoeksresultaten te presenteren:
  1. Onderzoeksverslag: je doet schriftelijk verslag over het onderzoek.
  2. Presentatie: je doet mondeling verslag over het onderzoek.
  3. Poster: je maakt een poster over het onderzoek.

 

Onderzoeksverslag

Een onderzoeksverslag biedt de mogelijkheid om een grote groep mensen te bereiken.

Een onderzoeksverslag heeft altijd vaste onderdelen en de onderdelen hebben een vaste volgorde.

Op de titelpagina staan:

  • De titel van  je onderzoek/verslag
  • De namen van de groepsleden met de klas
  • De docent
  • De datum waarop het onderzoek is uitgevoerd
  • Het vak
  • Eventueel een afbeelding

De titel moet pakkend zijn, zodat het uitnodigt om het verslag te lezen.

De inhoudsopgave komt na de titelpagina. Een inhoudsopgave kun je met Word gemakkelijk automatisch laten maken. Hiervoor moet je alle kopjes in je verslag een vast format geven. Dit doe je door een kopje te selecteren en dan bij Documentelementen het menu Kop1 te selecteren. Als je dat voor alle kopjes doe en op de plaats waar de inhoudsopgave moet komen, klik je op Invoegen en vervolgens op Inhoudsopgave. Dan komt daar een inhoudsopgave te staan. Een goede inhoudsopgave is eenvoudig en bevat alleen de hoofdstukken met de paginanummers.

De samenvatting schrijf je pas als je de rest van het verslag geschreven hebt. De samenvatting zet je aan het begin van je verslag, omdat de bedoeling van een samenvatting is dat iemand die je verslag in handen krijgt aan het begin kan lezen wat voor onderzoek het is en wat de belangrijkste resultaten zijn. Je beschrijft in de samenvatting dan ook kort je onderzoek met de resultaten. Ook geef je je hypothese en je conclusie. Een samenvatting is zonder de rest van je verslag te lezen en te begrijpen. Een lezer die de samenvatting heeft gelezen, heeft een goed beeld van jullie onderzoek.

In de inleiding vertel je over het waarom van je onderzoek. Wat was de reden dat je dit onderzoek hebt gedaan? De inleiding bevat het theoretisch kader en de probleemstelling van het onderzoek.  In de inleiding verwijs je naar de bronnen die je gebruikt hebt tijdens het onderzoek.

Na de inleiding geef je de hypothese, waarbij je je baseert op de theorie die je beschreven hebt in de inleiding.

Daarna geef je de beschrijving van de onderzoeksmethode en de opzet van je onderzoek. Hierbij beschrijf je de materialen die je gebruikt hebt tijdens het onderzoek in een materiaallijst. Daarnaast geef je een beschrijving van de opstelling. Vaak geef je deze beschrijving aan de hand van een tekening of foto van de opstelling. Tot slot beschrijf je de werkwijze die je gevolgd hebt om het onderzoek uit te voeren. Bij het opzetten van het onderzoek heb je een stappenplan gemaakt. Dit stappenplan is de basis van je werkwijze. Misschien is het stappenplan gaande het onderzoek aangepast, heb je tijdens het onderzoek gemerkt dat de volgorde niet goed werkte of iets dergelijks. Deze veranderingen heb je opgeschreven in je labjournaal en gebruik je nu voor de werkwijze. De werkwijze schrijf je in ‘kookboek vorm’ Dit betekent dat je niet een verhaal schrijft, maar dat je elke stap kort in de gebiedende wijs opschrijft.

De resultaten geef je vaak in de vorm van tabellen en grafieken weer. Alle tabellen en grafieken hebben een eigen nummer, zodat je later kan verwijzen naar een van de tabellen of grafieken, en een titel wat er in de tabel of grafiek wordt weergegeven. Bij elke tabel/grafiek schrijf je commentaar. Let op dat je de juiste grootheden en eenheden gebruikt.

Uit de resultaten volgt de conclusie. De conclusie is gebaseerd op de gegevens die je in je onderzoek hebt verzameld en verwerkt. Je beschrijft de belangrijkste resultaten en vergelijkt deze resultaten met je hypothese. De conclusie geeft een antwoord op de onderzoeksvraag. In dit gedeelte mag je geen nieuwe informatie toevoegen om je conclusie te rechtvaardigen.

Tot slot kijk je nog terug op het onderzoek. Dit doe je in de discussie. In de discussie kijk je terug naar de conclusie. Was de hypothese goed? Klopt de uitkomst van het onderzoek met de verwachtingen die je op grond van de theorie had? Als het niet zo is dan is dit de plaats om te vertellen hoe dat komt. Heb je niet goed gemeten? En wat was daar de oorzaak van? Slechte/verkeerde meetinstrumenten, slordigheid of toch nog wat anders? Op dit soort vragen geef je een antwoord.
Je bespreekt hier ook wat je bij het herhalen van het onderzoek anders/beter zou gaan doen. Eventueel schrijf je op of er op jullie onderzoek een vervolg moet komen om je resultaten verder te verduidelijken.
Zorg dat de discussie een goed lopend verhaal is en geen opsomming.
Je vertelt in de discussie niet hoe de samenwerking is verlopen.

Het volgende onderdeel zijn je bronnen. Onder dit kopje staan alle bronnen die je gebruikt hebt. Bij bronnen vind je de regels voor het noteren van de bronnen.

Een goed onderzoeksverslag is altijd in correct Nederlands geschreven. Let op de zinsbouw en de juiste (werkwoord)spelling. In het verslag gebruik je niet de ik-vorm, wij-vorm of jij-vorm.

Plaatjes, diagrammen en tabellen voegen iets toe aan het verslag en zijn niet voor de ‘fun’ opgenomen. Illustraties, diagrammen en tabellen hebben een nummer en een onderschrift.

Het labjournaal is altijd als bijlage bij het onderzoeksverslag gevoegd.

 

Een goed onderzoeksverslag bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
  1. Titelpagina
  2. Inhoudsopgave
  3. Samenvatting
  4. Inleiding met het theoretisch kader
  5. Hypothese
  6. Materiaallijst en beschrijving van de opstelling
  7. Beschrijving van de werkwijze
  8. Resultaten
  9. Conclusie
  10. Discussie
  11. Bronnen
  12. Taakverdeling
  13. Bijlage met het labjournaal

 

Presentatie

Op de presentatiemiddag presenteer je je onderzoeksresultaten kort en bondig aan de bezoekers. Belangrijk is dat de presentatie niet langer dan 5 minuten duurt. 

Een presentatie is een mondelinge manier om jullie resultaten wereldkundig te maken. Net als bij het onderzoeksverslag gelden er voor een presentatie een aantal regels.

Voordat je begint met het maken van de presentatie ontwerp je eerst de structuur van je presentatie. Bij het ontwerpen van de presentatie houd je rekening met de situatie waarin je gaat presenteren. Bedenk wat de aanleiding en het doel van de presentatie is, aan welk publiek je gaat presenteren en wat je wilt bereiken met je presentatie.
Bij het ontwerp van je presentatiestructuur formuleer je een kernboodschap die leidend is voor je presentatie. Als de toehoorders iets van je presentatie moeten onthouden is dat de kernboodschap.
De kernboodschap is niet het onderwerp van je presentatie, maar een zin die een specifieke uitspraak over het onderwerp bevat:

Niet zo:

Maar zo:

‘Ik wil het hebben over de hartslagfrequentie van mensen’

'Onderzoek heeft aangetoond dat de gemiddelde hartslagfrequentie van proefpersonen toeneemt, naarmate zij langer in de handstand staan.'

‘Ik wil het hebben over een eigenschap van stoffen’

'Voor elke stof neemt de massa recht evenredig toe met het volume.'

‘Ik wil het hebben over de weerstand van apparaten’

'Uit onderzoek is gebleken dat de stroomsterkte door een apparaat toeneemt als de spanning over het apparaat toeneemt.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zorg bij het ontwerpen van je presentatie ervoor dat de kernboodschap en de belangrijkste onderdelen van de onderbouwing van die boodschap al in het begin duidelijk verwoord worden.

De inleiding en afsluiting van een presentatie moeten natuurlijk passen bij de inhoud en het doel van de presentatie.
De inleiding heeft een aantal functies:

  • Jezelf en je onderwerp kort introduceren, zodat het publiek weet wie ze voor zich hebben.
  • Het doel van je presentatie expliciet maken. Wil je het publiek alleen informeren, of wil je dat het publiek meedenkt met het probleem en na afloop mogelijk nieuwe oplossingen aandraagt voor je probleem?
  • De aandacht van het publiek trekken en ze nieuwsgierig maken voor de rest van je presentatie door een relevante anekdote, een grap, een raadsel of een prikkelende opmerking.

Ook de afsluiting heeft een aantal functies:

  • De kernboodschap van je presentatie recapituleren
  • Uitnodigen tot het stellen van vragen. Als er geen vragen uit het publiek komen, kun je ook zelf een kwestie voorleggen aan het publiek om een discussie opgang te brengen.
  • Het publiek bedanken voor hun aandacht.

Probeer bij de inleiding en afsluiting de volgende zinnen te vermijden:

Vermijd deze openingszinnen:

Vermijd deze afsluitingszinnen:

‘Ik heb niet zo veel tijd gehad voor het voorbereiden van deze presentatie, maar …’

‘Ik geloof dat we nu wel zo’n beetje alles behandeld hebben’

‘Eigenlijk heb ik geen verstand van …’

‘Ik ben door mijn spreektijd heen, dus hier houd ik het maar bij’

‘Ik zal het kort houden …’

‘Dat was het’

 

 

 

 

 

 

Tips

  • Laat je publiek tijdens je presentatie zien dat je het zelf een interessant project vond.
  • Kijk je publiek aan tijdens de presentatie
  • Gebruik ondersteunende media, zoals PowerPoint of Prezi, om bij je verhaal plaatjes of stukjes film te laten zien. Houd je presentatie wel overzichtelijk: verlies jezelf niet in alle leuke animaties of verschillende letters.
  • De inleiding kun je ook gebruiken om je stem te testen. Je vraagt dan bijvoorbeeld: ‘Ben ik goed te verstaan?’ Het voordeel hiervan is dat je zelf kan uitproberen hoe ver je stem draagt. Daarnaast loop je geen risico dat mensen je na enkele zinnen onderbreken omdat ze je niet hebben verstaan.
  • Het kan houvast bieden om de inleiding en de afsluiting van je presentatie helemaal uit te schrijven. Dan kun je rustig nadenken over de formulering en loop je bij de inleiding niet het risico dat je niet weet hoe je moet beginnen. Houd de uitgeschreven tekst dan niet bij je tijdens de presentatie, want dan is de verleiding groot om te gaan voorlezen.

Een goede presentatie is:

  1. … goed voorbereid, zowel voor de inhoud als de techniek.
  2. … goed afgestemd op het publiek. Je presenteert anders voor je medeleerlingen dan voor een groep ouders.
  3. … niet saai. Zorg voor interactieve momenten of filmpjes in je presentatie.
  4. … niet te lang.

Een goede presentatie is opgebouwd volgens een vaste structuur:

  1. De inleiding: trekt de aandacht van het publiek en geeft aan wat de kernboodschap is.
  2. De kern: behandelt de kernboodschap, je vertelt hoe het onderzoek is verlopen en welke resultaten je hebt gevonden.
  3. De afsluiting: herhaalt kort de kernboodschap van de presentatie.

Poster

Een posterpresentatie is een laagdrempelige, compacte en sterk visuele presentatievorm die veel wordt gebruikt op congressen. Met een posterpresentatie is het mogelijk om met veel mensen tegelijk je onderzoeksresultaten te presenteren en om eventueel met belangstellenden te bespreken.

Als je niet zelf je verhaal bij de poster vertelt moet je zorgen dat je publiek ook zonder toelichting kan zien wat je onderzocht hebt en wat je belangrijkste resultaten zijn. Let erop dat je poster niet overvol wordt. Hoe meer erop staat hoe minder de mensen geneigd zijn om te lezen.

 

Op een poster staat in ieder geval:
  1. Titel: korte aandachttrekkende titel die de lading dekt.
  2. Auteurs: de namen van de auteurs.
  3. Probleemstelling: heldere omschrijving van de probleemstelling.
  4. Werkwijze: korte, heldere beschrijving van de onderzoeksmethode.
  5. Resultaten: worden weergegeven in tabellen en grafieken, zo nodig voorzien van een toelichting.
  6. Conclusie: korte, heldere conclusie.
  7. Discussie: korte, heldere beschrijving van de belangrijkste discussiepunten.
Zorg verder dat de poster aantrekkelijk is en de aandacht trekt van het publiek dat langskomt.

De poster die je gaat presenteren op de presentatiemiddag maak je in de vorm van een drieluik, dit zorgt ervoor dat de poster uit zichzelf zonder hulp kan blijven staan op je presentatietafel.

Kijk voor de specifieke eisen voor de poster in de Science Fair-handleiding 

  • Het arrangement Science Fair is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2019-03-04 16:24:41
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    van der Weiden, Nathalie. (z.d.).

    Onderzoek leerjaar 3

    https://maken.wikiwijs.nl/89075/Onderzoek_leerjaar_3

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.