Plantenwerk

Plantenwerk

Inleiding

https://pixabay.com/nl/plantje-macro-natuur-groeien-408979/
https://pixabay.com/nl/plantje-macro-natuur-groeien-408979/

Als je naar buiten gaat, kom je al gauw allemaal verschillende planten tegen. Maar wat voor soort planten zijn er allemaal? En waar bestaan deze planten uit? Tijdens dit thema zul antwoorden op deze vragen vinden. Aan het einde van het thema kun je een toets maken die bestaat uit vragen die de informatie samenvatten. Op deze manier kun je testen of je al de onderwerpen goed begrepen hebt. Je gaat ook aan de slag met de microscoop, dus hier besteden we eerst aandacht aan.  

Leerdoelen

Aan het einde van deze wikiwijs heb je al heel veel informatie opgedaan omtrent planten. De kennis en vaardigheden die je straks beheerst zijn als volgt;

- Je kent de kenmerken van één- en tweezaadlobbigen en kunt hier voorbeelden van geven.

- Je kent de organen van een plant en de onderdelen waaruit deze organen bestaan (bloem, blad, stengel, wortel, vrucht).

- Je kent de verschillende plantenweefsels, zoals vul-, steun-, vaat- en meristeemweefsel.

- Je weet op welke manier planten hun stevigheid verlenen.

- Je kunt uitleggen hoe planten groeien.

- Je kent de namen en functies van de onderdelen van de microscoop.

- Je kan een preparaat maken.

- Je kan de tekenregels van een biologische tekening toepassen.

- Je weet hoe je met de microscoop moet omgaan en hoe je deze moet instellen.

Microscopie

Onderdelen microscoop

De micoscoop bestaat uit de volgende onderdelen:

 

Statief: De microscoop houd je altijd met één hand vast bij het statief.

Oculair: Lens waardoor je kijkt (vergrot 10x).

Tubus: De buis waar het oculair in zit.

Objectieven: Lenzen die 4x, 10x en 40x vergroten.

Revolver: Schijf die je kunt draaien en waar de objectieven aan vastzitten.

Grote schroef: Grove scherpstelling.

Kleine schroef: Fijne scherpstelling.

Preparaatklemmen: Gebruik je om het preparaat mee vast te zetten.

Lamp: Zorgt ervoor dat er licht door de lenzen valt.

Diafragma: Hiermee regel je de hoeveelheid licht.

 

Als je het gevoel hebt dat je nog wel wat extra oefening kunt gebruiken over de onderdelen van de microscoop, dan kun je hier nog een opdracht over maken. Klik op de link hieronder om de opdracht te maken op de site van biologiepagina. 

https://biologiepagina.nl/Oefeningen/Microscoop/microscoopoefenen.htm

Preparaat maken

Onder de microscoop kun je praparaten bekijken. Door op de link te klikken kom je op de site van bioplek. Hier wordt precies uitgelegd hoe je zelf een preparaat kunt maken.

https://www.bioplek.org/techniekonderbouw/preparaatx.html

Gebruik van de microscoop

Met behulp van een microscoop kun je dingen bekijken die wij met het blote oog niet kunnen waarnemen. Het is erg interessant om met een microscoop te werken, maar doe dat wel op de juiste manier. Als je met de microscoop werkt, is het belangrijk om dat volgens dit stappenplan te doen.

Stap 1: Pak de microscoop met één hand bij het statief vast en één hand onder de voet.

Stap 2: Doe de stekker van de micrsocoop in het stopcontact.

Stap 3: Draai de tafel helemaal omlaag en zet het kleinste objectief voor.

Stap 4: Leg het praparaat tussen de preparaatklemmen.

Stap 5: Doe het lampje aan. Met het diafragma kun je de hoeveelheid licht regelen.

Stap 6: Kijk door het oculair en draai met de grote schroef de tafel omhoog totdat je het beeld   scherp kunt zien.

Stap 7: Door voorzichtig met de kleine schroef te draaien kun je het beeld nog nauwkeuriger scherp stellen.

Stap 8: Als het beeld scherp is, kun je de volgende vergroting ervoor zetten.

Stap 9: Om het beeld scherp te krijgen bij 100x en 400x vergroting hoef je alleen nog maar de kleine schroef te gebruiken.

 

Opruimen

Stap 1: Draai het kleinste objectief voor.

Stap 2: Draai de tafel met de grote schroef helemaal omlaag.

Stap 3: Haal het preparaat uit de praparaatklemmen.

Stap 4: Zorg ervoor dat jet het lampje uitdoet

Stap 5: Haal de stekker uit het stopcontact en zet de microscoop terug in de kast.

 

 

 

Tekenregels

Bestudeer de tekenregels op biologiepagina. Klik op de link hieronder.

https://biologiepagina.nl/tekenregels.htm

Bouw van de organen

Bloem

De bloem bestaat uit de volgende onderdelen: meeldraden (mannelijke voortplantingsorgaan), stamper (vrouwelijke voortplantingsorgaan), kroonbladeren en kelk.

De meeldraden bestaan uit een helmdraad en helmknop. In de helmknop worden de stuifmeelkorrels gemaakt.

De stamper bestaat uit een stempel die de stuifmeelkorrels kan opvangen en een stijl die de stempel en het vruchtbeginsel verbindt. Het vruchtbeginsel bevat één of meerdere zaadbeginsels.

De kroonbladeren zijn vaak gekleurd en kunnen als functie hebben om insecten te lokken.

De kelk is meestal groen en heeft een beschermende functie wanneer de bloem nog in knop zit.

 

Oefen de onderdelen van de bloem door de opdracht te maken op biologiepagina. 

https://biologiepagina.nl/Oefeningen/Bloemen/bouwvandebloem.htm

Vrucht

https://pixabay.com/nl/bij-insect-insecten-bijen-natuur-1623648/
https://pixabay.com/nl/bij-insect-insecten-bijen-natuur-1623648/

Nadat de stuifmeelkorrel door de stijl het vruchtbeginsel heeft bereikt, smelten de kernen van de stuifmeelkorrel en eicel samen. De eicel zit in het zaadbeginsel. Na de bevruchting groeit het zaadbeginsel uit tot zaadje en het vruchtbeginsel tot vrucht.

 

Bekijk de eerste 6 minuten van de video over bevruchting bij planten.

Bevruchting plant

Blad

https://pixabay.com/nl/blad-individueel-linde-lipovina-55859/
https://pixabay.com/nl/blad-individueel-linde-lipovina-55859/

bladeren van planten bestaan uit de volgende onderdelen: hoofdnerf, zijnerven, bladmoes en bladsteel. Het gehele blad noemen wij bladschijf.

De hoofdnerf heeft als functie water en opgeloste stoffen van en naar delen van het blad. De zijnerven zijn vertakkingen van de hoofdnerf en zorgen ervoor dat elk deel van het blad voorzien wordt van water en opgeloste stoffen.

Het bladmoes is het weefsel tussen de nerven. Dit weefsel bevat bladgroenkorrels en zorgt voor fotosynthese. Met behulp van lichtenergie maken bladeren van water en koolstofdioxide glucose en zuurstof.

Het opnemen van koolstofdioxide en het afgeven van zuurstof gebeurt met behulp van huidmondjes die door sluitcellen open en dicht kunnen. De huidmondjes bevinden zich in de opperhuid (buitenste laag cellen) van het blad.

Stengel

De stengel van een plant bestaat uit de volgende onderdelen: eindknoppen, okselknoppen, lid en knoop. De stengel heeft als functie om stoffen te vervoeren via vaatbundels. Aan de stengel zitten de bloemen en bladeren vast. De stengel gaat onder de grond over in de wortel.

Uit de eindknoppen kan een nieuw stuk stengel groeien en uit de okselknop kan een nieuwe zijstengel groeien.

Het deel tussen twee knopen noemen we een lid. Een knoop is de plaats waar een zijstengel aan de hoofdstengel vastzit.

 

Oefen de onderdelen van blad en stengel op biologiepagina.

https://biologiepagina.nl/Oefeningen/Bouwstengelblad/bouwstengelblad.htm

Wortel

https://pixabay.com/nl/wortel-oud-boom-834569/
https://pixabay.com/nl/wortel-oud-boom-834569/

De wortel van zaadplanten bestaat uit de volgende onderdelen: hoofdwortel met zijwortels óf bijwortels i.p.v. hoofd- en zijwortel, wortelharen. De wortel zorgt ervoor dat de plant op zijn plaats blijft. De plant zit stevig verankerd in de grond door de wortels. Daarnaast zorgt de wortel van de plant voor de aanvoer van water en opgeloste mineralen uit de bodem. 

De hoofdwortel vormt de dikke wortel in het midden. Deze wortel kan vertakkingen hebben en die noemen we zijwortels. Er is sprake van bijwortels als er meerdere even dikke wortels aan de stengel zitten.

Wortelharen zitten aan de wortelpunten. De haren zorgen voor een groter worteloppervlak en daardoor kan de wortel nog meer water uit de grond zuigen. 

Bouw van de plant

Als je de onderdelen van de plant nog niet helemaal beheerst, kun je de opdracht 'oefening bouw van de plant' op biologiepagina maken. 

Oefening bouw van een plant

Weefsels

Vulweefsel (parenchym)

In bladeren van planten vindt veel fotosynthese plaats. De bladroenkorrels die dat mogelijk maken, zitten in het vulweefsel. Vulweefsel vult de ruimte tussen weefsels op van stengel, wortel en blad. Bladeren bevatten de vulweefsels sponsweefsel en palissadeweefsel. Sponsweefsel zit aan de onderkant van het blad en bevat tussenruimtes. De intracellulaire holtes zorgen voor snel transport van gassen door het blad. Palissadeweefsel zit aan de bovenkant van het blad en bestaat uit langwerpige cellen.

 

Steunweefsel

Steunweefsel zorgt voor stevigheid van de plant. Ze verlenen vooral stevigheid aan groeiende weefsels in de nieuwe delen van de plant.  Steunweefselcellen hebben dikke celwanden. De verdikking van de celwanden kan om de gehele cel zitten of alleen in de hoeken. Sclerenchym is een type steunweefsel waarvan de celwanden gelijkmatig verdikt zijn. Collenchym bevat cellen met celwanden die op bepaalde plaatsen verdikt zijn.

 

Vaatweefsels

Water en stoffen worden vervoerd door transportweefsel. Transport door de plant wordt mogelijk gemaakt door vaten. Een vaatplant bevat twee soorten vaten: houtvaten (xyleem) en bastvaten (floëem). De vaten liggen vaak naast elkaar in de plant en vormen vaatbundels. Om de vaatbundels liggen de steunweefselcellen die voor de stevigheid zorgen. Houtvaten sterven af in de loop van hun ontwikkeling. Een houtvat is een holle buis en de cellen hebben dikke celwanden. Houtvaten zorgen voor het transport van water en opgeloste mineralen van de wortel naar de andere delen van de plant.

De cellen van bastvaten blijven levend. Bastvaten vervoeren water en glucose (product van fotosynthese) van de bladeren naar de andere delen van de plant. De cellen hebben dunne celwanden en hebben een actieve rol in het transporteren van de stoffen. Het transport kost de plant energie.

 

Dekweefsels

De buitenste laag cellen vormt het dekweefsel. Dekweefsel zorgt voor bescherming tegen uitdroging en beschadiging van de onderliggende lagen. Het dekweefsel wordt ook wel epidermis genoemd. Het periderm vervangt het epidermis tijdens de diktegroei, oftewel secundaire diktegroei (hier gaan we later verder op in).

 

 

 

 

 

 

Microscopie afbeeldingen

Dwarsdoorsnede dicotyle stengel

1= Epidermis

2= Schors

3= Sclerenchym

4= Floëem

5= Xyleem

6= Merg

 

 

 

Dwarsdoorsnede blad

1= Epidermis

2= Palissadeparenchym

3= Sponsparenchym

4= Luchtholte

5= Epidermis

6= Huidmondje

7= Trichoom (uitgroeisel epidermis)

8= Hoofdnerf

9= Houtvaten

10= Bastvaten

11= Sclerenchym

 

Eén- en tweezaadlobbigen

https://www.studiobiologie.nl/KB1/K06_08/uitleg4.html

Bekijk de informatie van de kennisbank.

Bedektzadigen zijn onder te verdelen in éénzaadlobbigen en tweezaadlobbigen. Bedektzadigen zijn planten die gekenmerkt worden door bloemen. De zaden van bedektzadigen zitten in vruchten. Naast bedektzadigen zijn er naaktzadigen. Bij naaktzadigen liggen de zaden onbedekt en dus niet in een vrucht. Denk hierbij aan een dennenappel waarbij de zaadjes bloot liggen tussen de kegelschubben. Wij gaan in dit thema niet verder in op naaktzadigen.

 

Eénzaadlobbigen (monocotylen)

Een grote groep planten behoort tot de éénzaadlobbigen. Eénzaadlobbigen hebben als kenmerk dat elk zaadje één zaadlob heeft. Een zaadlob geeft voedsel door aan het kiemplantje.

 

Je kunt een éénzaadlobbige plant aan meerdere kenmerken herkennen:

- De plant heeft parallelle nerven.

- Geen verschil tussen kelk- en kroonbladeren.

- Alleen bijwortels (geen hoofdwortel).

- Vaatbundels zitten verspreid in de stengel.

- Er vindt geen secundaire diktegroei plaats.

Een aantal voorbeelden van éénzaadlobbigen zijn maïs, orchideeën, lelies en grassen.

 

Tweezaadlobbigen (dicotylen)

Je raadt het misschien al; tweezaadlobbigen hebben per zaadje twee zaadlobben. De zaadlobben vormen na de ontkieming de eerste blaadjes van het kiemplantje. Ook bij de tweezaadlobbige planten geven de zaadlobben voedsel door aan het kiemplantje. Bij sommige tweezaadlobbigen zijn de zaadlobben de voedselreserves.

 

Je kunt een tweezaadlobbige plant ook aan meerdere kenmerken herkennen:

- Bladeren hebben vertakte nerven.

- Duidelijk onderscheid in kelk en kroon.

- Hoofdwortel aanwezig.

- Vaatbundels liggen in een ring.

- Secundaire diktegroei kan plaatsvinden.

Een aantal voorbeelden van tweezaadlobbigen zijn de boon, pinda, boterbloem en het madeliefje.

 

 

 

 

 

 

 

Microscopiepracticum

Je gaat nu zelf de stengels van een éénzaadlobbige/monocotyle en een tweezaadlobbige/dicotyle plant vergelijken onder de microscoop.

Maak van beide preparaten een overzichtstekening. Dit houdt in dat je een schematisch overzicht van je preparaat maakt. Je tekent de weefsels die in je preparaat voorkomen, maar je tekent geen individuele cellen.

 

Stevigheid

Houtvaten

Houtvaten verlenen stevigheid aan de plant. Door de stevige celwanden van de houtvaten spelen ze een belangrijke rol als steunweefsel.

 

Hout (secundair xyleem)

Bij houtige planten (struiken en bomen) vindt er diktegroei plaats. Zoals al behandeld is, wordt er bij de diktegroei hout gevormd. Hout is erg sterk en zorgt dus voor stevigheid.

 

Turgor

Turgor is de spanning tussen celinhoud en celwand. Door een verschil in osmotische waarde tussen de plantencel en de omgeving buiten de cel, kan er water de cel instromen. De cel vult zich en drukt tegen de celwand aan en zorgt voor stevigheid. Osmose is een proces waarbij water zich verplaatst door een membraan van een omgeving met een lage concentratie naar een omgeving met een hoge concentratie opgeloste stoffen. Water zal uit een plantencel stromen als je een plantencel in water legt met veel opgeloste stoffen. De concentratie buiten de plantencel is hoger dan die in de cel. Wanneer je een plantencel in water legt met weinig opgeloste stoffen zal de cel water opnemen en zal er turgor ontstaan. 

Groei

We hebben al een aantal plantenweefsels behandeld, maar bij de lengte- en diktegroei van planten speelt een ander weefsel een rol; meristeemweefsel. Meristeemweefsel dat zorgt voor lengtegroei van de plant noemen we apicaal meristeem. Lateraal meristeem is verantwoordelijk voor de diktegroei. Lengtegroei noemen we primaire groei en diktegroei noemen we secundaire groei.

Primaire groei

Het apicaal meristeem zorgt voor het verlengen van stengel en wortel van de plant. Een cel van het apicaal meristeem deelt zich in twee dochtercellen. Eén cel blijft in het apicaal meristeem en de andere cel specialiseert zich (bijv. vaatweefselcel).

Secundaire groei

Secundaire groei vindt alleen plaats bij houtige planten, want bij diktegroei wordt er hout gevormd. Het lateraal meristeem bestaat uit het vasculair cambium en het kurkcambium. Het vasculaire cambium en het kurkcambium zijn cilinders van delende cellen in stengel en wortel. Het vasculaire cambium voegt lagen secundair xyleem en floëem toe. Secundair xyleem is hout. Het kurkcambium voegt kurk toe. Samen vormen ze het periderm en vervangen ze het epidermis.

Voor een korte samenvatting over diktegroei bij planten kun je op de link hieronder klikken. Bekijk de eerste 1,5 minuut van de video op biologiepagina.

https://biologiepagina.nl/Videobiologie/DiktegroeiPlant.htm

Microscopie afbeeldingen

Primaire groei

1= Jong blad

2= Bladnerf

3= Apicaal meristeem

 

 

 

 

 

 

 

 

Secundaire groei

1= Sclerenchym

2= Floëem

3= Cambium

4= Secundair xyleem

5= Primair xyleem

6= Merg

 

 

Eindopdracht

Al de onderwerpen zijn aan bod gekomen en je beschikt nu over genoeg kennis om de volgende vragen te kunnen beantwoorden. Eventueel kun je voordat je begint aan de oefening onderstaande video bekijken. Hierin wordt nog kort beschreven wat de verschillen zijn tussen éénzaadlobbige en tweezaadlobbige planten. Daarnaast kun je je geheugen nog even opfrissen over de verschillende plantenweefsels en organen.

Bouw & functie plant

Oefening: Samenvattende opdracht

Start