- Je kunt de namen van de onderdelen van de microscoop en je kent hun functie;
- Je kunt een microscopisch preparaat maken van de onderdelen van een plant en de verschillende plantenweefsels hierin herkennen;
- Je kunt een microscoop zo gebruiken dat je de details van je preparaat kunt zien;
- Je kunt biologisch correcte tekeningen maken van de bouw van plantenorganen en de verschillende plantenweefsels correct weergeven. Hierbij gebruik je biologische tekenregels;
- Je kunt kenmerken van één- en tweezaadlobbigen en voorbeelden van beide noemen;
- Je kent de bouw van de organen van een plant (bloem, blad, stengel, vrucht, wortel) en de juiste onderdelen bij de juiste groep plaatsen;
- Je kunt de volgende weefsels in de plantorganen herkennen en de functie ervan: Vulweefsels (parenchym, pallisadeparenchym, sponsparenchym), steunweefsel (collenchym, sklerenchym), vaatweefsel (primair- en secundair floeem en xyleem), meristeemweefsel (apicaal en lateraal meristeem). Daarnaast kun je de volgende weefsels herkennen in microscopische preparaten: dekweefsels (epidermis, peridermis) en het endoderm;
- Je weet op welke manieren planten hun stevigheid ontlenen;
- Je kunt uitleggen hoe planten groeien.
Microscoop
Mircoscoop gebruiken
Met behulp van een preparaat kan je onder de microscoop dingen bekijken die je niet met het blote oog kan waarnemen. Een preparaat bestaat uit een voorwerpglas en een dekglaasje. Het grootste en dikste glaasje waar het voorwerp op komt te liggen heet voorwerpglas of objectglas.
Het kleine dunne glaasje dat de vloeistof met het voorwerp erin bedekt, heet het dekglaasje.
Stappenplan preparaat maken
Pak een schoon voorwerpglas.
Doe er een druppel water op.
Leg het voorwerp wat je wilt bekijken in de druppel water.
Doe voorzichtig een dekglaasje er op. Er mogen niet teveel luchtbellen onder zitten.
Als er teveel water op het voorwerp zit, kun je dit weghalen met een stukje filtreerpapier.
Pak de microscoop vast. Eén hand om het statief en één hand onder de voet. Zet hem voor je neer met het statief naar je toe.
Doe de stekker in het stopcontact, zodat de lamp gaat branden.
Controleer of de tafel helemaal omlaag staat door aan de grote schroef te draaien en het kleinste objectief met het rode ringetje moet voor. Dit is de kleinste vergroting
Plaats het preparaat onder de preparaatklem
De draaischijf heet de revolver en bestaat bij de meeste microscopen uit 3 objectieven: Rood (4x vergroot), Geel (10x vergroot), Blauw (40x vergroot). De bovenste lens heet de oculair en vergroot 10x. Samen met het blauwe objectief vergoot de microscoop dus 400x (10x) x (40x) De holle buis waar het licht doorheen gaat het de tubus. Bij het scherpstellen van het beeld draai je aan de grote stelschroef om het preparaat goed in beeld te krijgen en aan de kleine stelschroef om het beeld scherp te stellen.
Met het diafragma onder de microscoop kun je de hoeveelheid licht regelen die door het preparaat gaat.
Begin met scherp stellen bij 40x. Als je scherp beeld hebt ga je door naar 100x en pas als je hier scherp beeld hebt ga je door naar 400x vergroting. Blijf bij de blauwe objectief (40x) altijd van de grote stelschroef af!
Bron: www.bioplek.nl
Bekijk hier de verschillende onderdelen van de microscoop:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Zaadplanten planten zich voort door middel van zaden. De zaden bevinden zich in vruchten. De bloemen van de plant zijn betrokken bij de voortplanting.
De plant bestaat verder uit bladeren, een stengel en wortels. De bladeren zorgen voor fotosynthese. De stengel draagt de bladeren, bloemen en vruchten. De wortels zorgen voor stevigheid en nemen water en mineralen op uit de bodem.
Wortels
De wortels bestaan uit een hoofdwortel, zijwortels en wortelharen. De hoofdwortel is een dikke wortel in het midden. De zijwortels zijn vertakkingen van de hoofdwortel. Sommige opperhuidcellen in de wortel zijn uitgegroeid tot wortelharen. De wortelharen zijn kleine uitsteeksels aan dunne wortels en nemen water en mineralen op uit de grond. Vervolgens stroomt het water en mineralen vanuit de wortels naar de houtvaten in de stengel.
Wortels hebben over het algemeen 3 functies:
- Het vasthouden van de plant in de bodem.
- Opnemen van water en mineralen uit de bodem.
- Opslaan van reservevoedsel.
Stengels
Stengels dragen de bladeren en bloemen. Bij planten zie je knopvorming van eindknoppen, zijknoppen/okselknoppen, bladknoppen en bloemknoppen, die als ze uitlopen nieuwe scheuten en bloemen geven. De eindknop is de knop waar nog een stuk stengel uit kan groeien. De okselknop is de knop in een bladoksel waar een zijstengel uit kan groeien. De lid is het stuk stengel tussen twee knopen.Een knoop is de plaats waar zijstengel uit de hoofdstengel komt.
Bladeren
Bladeren bevatten nerven. Deze nerven zorgen voor aan- en afvoer van water en opgeloste stoffen. In de nerven bevinden zich daarvoor kleine buisjes ofwel vaten. Het blad bestaat uit een bladschijf en een bladsteel. De nerven bestaan uit een hoofdnerf die uitloopt in zijnerven. De hoofdnerf is de belangrijkste aan- en afvoerweg van water met opgeloste stoffen naar en van delen van het blad. De zijnerven vervoeren water en opgeloste stoffen van en naar delen van het blad.Het weefsel tussen de nerven van het blad heet het bladmoes. De cellen van bladmoes bevatten bladgroenkorrels.
In de opperhuid van de bladeren bevinden zich huidmondjes. Door de huidmondjes kan koolstofdioxide de plant in gaan. De koolstofdioxide is nodig voor de fotosynthese. Zuurstof dat ontstaat bij de fotosynthese, kan via de huidmondjes de plant verlaten. Ook water verlaat de plant via de huidmondjes. Het open- en dichtgaan van de huidmondjes wordt geregeld door twee sluitcellen. De sluitcellen kunnen van vorm veranderen en bevatten bladgroenkorrels.
Bloemen
Bloemen dienen voor de voortplanting. Veel bloemen hebben mooie kleuren om insecten aan te trekken.
De bloemen bestaan uit de volgende onderdelen:
Kroonblad: meestal gekleurd blad dat bij veel bloemen dient om insecten aan te lokken.
Stempel: bovenste, vaak plakkerige deel van stamper.
Helmknop: bovenste gedeelte van de helmdraad waar stuifmeel gevormd wordt.
Helmdraad: draad waar de helmknoppen aan vast zitten.
Stijl: deel van de stamper tussen vruchtbeginsel en stempel.
Vruchtbeginsel: onderste deel van de stamper.
Zaadknop: hierin bevindt zich de eicel.
Bloembodem: stuk van de stengel waar het vruchtbeginsel op staat.
Kelkblad: meestal groen, blad dat de knop beschermt. Bloemsteel: stengel waar de bloem aan vast zit.
Veel bloemen bestaan uit een mannelijk deel en een vrouwelijk deel. Het vrouwelijke deel van de bloem is de stamper. De stamper bestaat uit stempel, stijl en vruchtbeginsel. In het vruchtbeginsel zitten zaadbeginsels. In de zaadbeginsels liggen eicellen klaar voor de bevruchting. De eicellen zijn de vrouwelijke geslachtscellen van de bloem. Het zaadbeginsel groeit na bevruchting uit tot een vrucht. De meeldraad is het mannelijke deel van een bloem. De meeldraad bestaat uit een helmknop en een helmdraad. In helmhokjes worden stuifmeelkorrels aangemaakt. Dit zijn de mannelijke voortplantingscellen van de bloem.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De plant heeft verschillende weefsels met verschillende functies. Bij deze verdiepende kennis gaan we een aantal weefsels en hun functies bij langs.
Dekweefsel
Het dekweefsel is een enkele laag opeengepakte cellen en vormt de buitenste laag van de plant.
Het beschermt tegen beschadiging, uitdroging en infecties. Jonge takjes hebben epidermis, als dit gaat verhouten wordt het peridermis.
Vulweefsel
Veel weefsel in een plant bestaat uit cellen die ongeveer dezelfde vorm hebben. Dit weefsel wordt vulweefsel genoemd.In het blad en aan het oppervlak van groene stengels bevat vulweefsel veel bladgroen.In het blad vind je twee typen vulweefsel: palissadeweefsel en sponsweefsel.
Palissadeweefsel zijn bladgroenbevattende langwerpige cellen aan de bovenkant van het blad.
Sponsweefsel zijn bladgroenbevattende cellen aan de onderkant van het blad met veel intercellulaire holten.
Binnen in de stengel en de wortel bevat het vulweefsel geen bladgroen. Het vulweefsel in een wortel is soms een opslagplaats voor zetmeel, zoals bij aardappelen.
Transportweefsel
In een vaatplant worden stoffen vervoerd (getransporteerd) door buisjes.
Er zijn twee soorten buisjes: bastvaten en houtvaten. Bastvaten (Flooëm) vervoeren water en glucose vanaf de bladeren naar alle delen van de plant. Bastvaten bestaan uit levende cellen die water en glucose aan elkaar doorgeven.Houtvaten (Xyleem) vervoeren water en mineralen van de wortels naar de stengel, bladeren en bloemen. Houtvaten zijn holle buisjes van met elkaar verbonden dode cellen met dikke celwanden van hout.
Bastvaten en houtvaten liggen meestal naast elkaar in vaatbundels. Om de vaatbundels heen ligt steunweefsel voor de stevigheid.
De vaten in de wortel bevinden zich in een centrale cilinder. Daaromheen ligt de endodermis. De endodermis is de binnenste laag van de schors en dient als fysiologische barrière tussen de schors en de centrale cilinder. De dicht tegenelkaar liggende cellen bevatten een wasachtige stof (suberine), waardoor de laag cellen voor water ondoordringbare is. Hierdoor kan water slechts in één richting stromen namelijk naar het midden van de wortel waar de centrale cilinder ligt.
Steunweefsel
Steunweefsel bestaat uit collenchymcellen en sklerenchymcellen.
Collenchymcellen geven steun in een jonge stengel, wortel en bladsteel. Dit zijn levende steyncellen die ongelijkt verdekt zijn in de primaire celwand. Dit zorgt voor groeimogelijkheid.
Sclerenchymcellen geven stevigheid en bescherming. Volwassen sklerenchymcellen zijn dood en hebben een sterk verdikte celwand met lignine.
Meristemen
Meristemen maken nieuwe cellen voor de organen van de plant. Er zijn twee soorten meristemen: lateraal meristeem en apicaal meristeem.
Lateraal meristeem geven secundaire groei of diktegroei. Dit komt alleen voor bij houtachtige planten. Bij bomen kun je deze diktegroei terugzien door jaarringen.
De turgordruk is de druk van de celinhoud op de celwand. De celmembraan kan uitzetten, de celwand in principe niet. Turgor wordt veroorzaakt doordat water door osmose de cel in gaat waardoor het celmembraan uitzet. Het effect is enigszins vergelijkbaar met het opblazen van een ballon die zich in een papieren zak bevindt. Turgor is verantwoordelijk voor de stevigheid van planten.
Turgor werkt als volgt: Hoe meer stoffen er in water opgelost zijn, hoe hoger de osmolariteit. Wanneer de osmolariteit binnen de cel groter is dan buiten de cel, is de celinhoud hypertoon en gaat er meer water de cel in dan eruit, wat bijdraagt aan turgor.
Een plant kan langer worden door zijn stengel of wortel te laten groeien. In de worteltoppen en knoppen van een plant bevindt zich daarvoor groeiweefsel. Ook in okselknoppen aan de stengel zit groeiweefsel. Groeiweefsel bestaat uit cellen die zich vermenigvuldigen. Dit heet celdeling.
lantencellen vertonen strekkingsgroei. Onder de stengeltop en boven de worteltop van een plant ligt een zone waar de ongedifferentieerde cellen zich blijven delen. Deze delingszone schuift in de stengel steeds verder naar boven en in de wortel steeds verder naar beneden. De nieuwgevormde cellen net onder of boven de delingszones gaan zich strekken. Ze doen dat door wateropname in de centrale vacuole, die dan ook steeds groter wordt. De primaire celwand is elastisch en kan met de celstrekking meegroeien. Na de strekking kan de plantencel opnieuw cellulose tegen de primaire celwand afzetten. Is de celstrekking voltooid, dan kunnen ook andere stoffen zoals lignine (houtstof) worden afgezet, die de celwand stug en stevig maken. Deze nieuwe laag wordt de secundaire celwand genoemd. Daarmee heeft deze plantencel zijn definitieve vorm bereikt en kan niet meer groeien.
Bij bomen en struiken (houtige gewassen) tref je tussen de bast en het hout een deelweefsel aan dat cambium heet. De cellen in het cambium blijven zich delen. De naar binnen afgezette cellen differentiëren tot hout (o.a. houtvaten) en de naar buiten afgezette cellen vormen de bast (o.a. bastvaten). Een jaarring is het gevormde hout van één jaar (van voorjaar tot najaar).
Sommige weefsels, cellen of celorganellen zijn beter te zien als ze gekleurd zijn. Zoals je bij het kopje "Stevigheid van planten" hebt gelezen, geeft houtstof in celwanden stevigheid aan de plant. Deze houtstof kleurt roze/paars door de kleurstof floroglucine (samenstelling: 10% in alcohol) toe te voegen.
Tijdens dit practicum gaan we een preparaat maken van de stengel van een dicotyle plant: De zonnebloem ( Heliantus annuus L. )
Benodigd materiaal:
- Zonnebloem
- Objectglas
- Dekglaasje
- Mesje
- floroglucineoplossing (samenstelling: 10% in alcohol)
- Zoutzuuroplossing (20%)
- Microscoop
- Labjas
- Pen, papier, potlood
Werkwijze:
1. Trek je labjas aan! De kleuringsoplossing waar je mee gaat werken vlekt in je kleren, dus wees voorzichtig en trek een labjas aan.
2. Pak de microscoop uit de kast op de manier zoals je hebt geleerd bij de filmpjes onder het kopje "microscoop".
3. Maak het preparaat van de stengel van de zonnebloem. Zie de informatie over het maken van een preparaat bij het kopje "Microscoop".
- Snijd een heel dun laagje van de stengel af en leg dit 1 minuut in de floroglucineoplossing op een objectglaasje.
- Leg het laagje van de stengel vervolgens 1 minuut in 20% zoutzuur op een objectglaasje.
- Leg het laagje van de stengel vervolgens op een objectglas en leg daar een dekglaasje overheen.
4. Bekijk het preparaat onder de microscoop. Bij het kopje "Mircoscoop" heb je geleerd hoe je de microscoop instelt en het preparaat scherp in beeld krijgt. Pas deze informatie toe om het preparaat goed te bekijken.
5. Maak een overzichtstekening en een detailtekening van je preparaat. Pas hierbij de tekenregels toe die je hebt gelezen bij het kopje "Tekenregels"
Het arrangement Plantenwerk is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Corine Pol
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2018-11-01 20:41:09
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Onderdelen van de microscoop
Bouw van planten
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.