- Je kunt de namen van de onderdelen van de microscoop en je kent hun functie;
- Je kunt een microscopisch preparaat maken van de onderdelen van een plant en de verschillende plantenweefsels hierin herkennen;
- Je kunt een microscoop zo gebruiken dat je de details van je preparaat kunt zien;
- Je kunt biologisch correcte tekeningen maken van de bouw van plantenorganen en de verschillende plantenweefsels correct weergeven. Hierbij gebruik je biologische tekenregels;
- Je kunt kenmerken van één- en tweezaadlobbigen en voorbeelden van beide noemen;
- Je kent de bouw van de organen van een plant (bloem, blad, stengel, vrucht, wortel) en de juiste onderdelen bij de juiste groep plaatsen;
- Je kunt de volgende weefsels in de plantorganen herkennen en de functie ervan: Vulweefsels (parenchym, pallisadeparenchym, sponsparenchym), steunweefsel (collenchym, sklerenchym), vaatweefsel (primair- en secundair floeem en xyleem), meristeemweefsel (apicaal en lateraal meristeem). Daarnaast kun je de volgende weefsels herkennen in microscopische preparaten: dekweefsels (epidermis, peridermis) en het endoderm;
- Je weet op welke manieren planten hun stevigheid ontlenen;
- Je kunt uitleggen hoe planten groeien.