Overzicht van de plant
Zaadplanten planten zich voort door middel van zaden. De zaden bevinden zich in vruchten. De bloemen van de plant zijn betrokken bij de voortplanting.
De plant bestaat verder uit bladeren, een stengel en wortels. De bladeren zorgen voor fotosynthese. De stengel draagt de bladeren, bloemen en vruchten. De wortels zorgen voor stevigheid en nemen water en mineralen op uit de bodem.
Wortels
De wortels bestaan uit een hoofdwortel, zijwortels en wortelharen. De hoofdwortel is een dikke wortel in het midden. De zijwortels zijn vertakkingen van de hoofdwortel. Sommige opperhuidcellen in de wortel zijn uitgegroeid tot wortelharen. De wortelharen zijn kleine uitsteeksels aan dunne wortels en nemen water en mineralen op uit de grond. Vervolgens stroomt het water en mineralen vanuit de wortels naar de houtvaten in de stengel.
Wortels hebben over het algemeen 3 functies:
- Het vasthouden van de plant in de bodem.
- Opnemen van water en mineralen uit de bodem.
- Opslaan van reservevoedsel.
Stengels
Stengels dragen de bladeren en bloemen. Bij planten zie je knopvorming van eindknoppen, zijknoppen/okselknoppen, bladknoppen en bloemknoppen, die als ze uitlopen nieuwe scheuten en bloemen geven. De eindknop is de knop waar nog een stuk stengel uit kan groeien. De okselknop is de knop in een bladoksel waar een zijstengel uit kan groeien. De lid is het stuk stengel tussen twee knopen. Een knoop is de plaats waar zijstengel uit de hoofdstengel komt.
Bladeren
Bladeren bevatten nerven. Deze nerven zorgen voor aan- en afvoer van water en opgeloste stoffen. In de nerven bevinden zich daarvoor kleine buisjes ofwel vaten. Het blad bestaat uit een bladschijf en een bladsteel. De nerven bestaan uit een hoofdnerf die uitloopt in zijnerven. De hoofdnerf is de belangrijkste aan- en afvoerweg van water met opgeloste stoffen naar en van delen van het blad. De zijnerven vervoeren water en opgeloste stoffen van en naar delen van het blad. Het weefsel tussen de nerven van het blad heet het bladmoes. De cellen van bladmoes bevatten bladgroenkorrels.
In de opperhuid van de bladeren bevinden zich huidmondjes. Door de huidmondjes kan koolstofdioxide de plant in gaan. De koolstofdioxide is nodig voor de fotosynthese. Zuurstof dat ontstaat bij de fotosynthese, kan via de huidmondjes de plant verlaten. Ook water verlaat de plant via de huidmondjes. Het open- en dichtgaan van de huidmondjes wordt geregeld door twee sluitcellen. De sluitcellen kunnen van vorm veranderen en bevatten bladgroenkorrels.
Bloemen
Bloemen dienen voor de voortplanting. Veel bloemen hebben mooie kleuren om insecten aan te trekken.
De bloemen bestaan uit de volgende onderdelen:
Kroonblad: meestal gekleurd blad dat bij veel bloemen dient om insecten aan te lokken.
Stempel: bovenste, vaak plakkerige deel van stamper.
Helmknop: bovenste gedeelte van de helmdraad waar stuifmeel gevormd wordt.
Helmdraad: draad waar de helmknoppen aan vast zitten.
Stijl: deel van de stamper tussen vruchtbeginsel en stempel.
Vruchtbeginsel: onderste deel van de stamper.
Zaadknop: hierin bevindt zich de eicel.
Bloembodem: stuk van de stengel waar het vruchtbeginsel op staat.
Kelkblad: meestal groen, blad dat de knop beschermt.
Bloemsteel: stengel waar de bloem aan vast zit.
Veel bloemen bestaan uit een mannelijk deel en een vrouwelijk deel. Het vrouwelijke deel van de bloem is de stamper. De stamper bestaat uit stempel, stijl en vruchtbeginsel. In het vruchtbeginsel zitten zaadbeginsels. In de zaadbeginsels liggen eicellen klaar voor de bevruchting. De eicellen zijn de vrouwelijke geslachtscellen van de bloem. Het zaadbeginsel groeit na bevruchting uit tot een vrucht. De meeldraad is het mannelijke deel van een bloem. De meeldraad
bestaat uit een helmknop en een helmdraad. In helmhokjes worden stuifmeelkorrels aangemaakt. Dit zijn de mannelijke voortplantingscellen van de bloem.
Bron: https://biologiepagina.nl/34mavo/Planten/zaadplanten.htm