Economische groei
Economische groei
Onder economische groei verstaan we een toename van de economische activiteit ten opzichte van een eerdere periode.
Vaak wordt het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking gebruikt als indicator voor economische groei. Economische groei wordt dan gelijk gesteld aan welvaartsgroei.
Economische groei kan het gevolg zijn van een toenemende vraag naar goederen en diensten door de gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland. Vindt de economische groei plaats door een toename van de vraag zonder dat de productiecapaciteit wordt uitgebreid dan spreek je van conjuncturele economische groei.
Als een toename van de productiecapaciteit leidt tot economische groei spreek je van structurele economische groei. Vaak wordt technologische ontwikkeling als belangrijkste motor achter structurele economische groei gezien. Met technologische ontwikkeling wordt dan bedoeld het toepassen van nieuwe kennis. Bij economische groei als gevolg van technologische ontwikkeling gaat het dus niet om het inzetten van meer arbeid en/of meer kapitaal, maar om het inzetten van kwalitatief betere arbeid en kwalitatief betere kapitaalgoederen.
Structuurontwikkeling in Nederland
Tweehonderd jaar geleden was in Nederland de landbouw nog de grootste sector. Relatief weinig mensen werkten toen in de industrie of handel.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw is daar snel verandering in gekomen. Als gevolg van het gebruik van nieuwe technieken vond er in de primaire sector een spectaculaire productiestijging plaats, waardoor de werkgelenheid in de landbouw snel afnam. In de secundaire sector nam de werkgelegenheid snel toe. Vooral de zware industrie en de verwerkende industrie van landbouwproducten groeiden snel. Tegenwoordig werkt ongeveer 80% van de beroepsbevolking in de tertaire of quartaire sector.
De structuurontwikkeling ging gepaard met een toename van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking. Verdiende een Nederlander in 1820 omgerekend ongeveer 1200 dollar, in 2004 was dat ruim 20.000 dollar.
Bron: Maddison (1991) en www.cpb.nl
Werkgelegenheidstructuur Nederland 1820 - 2004 |
Jaar |
Landbouw |
Industrie |
Handel en diensten |
1820 |
43 |
25 |
31 |
1850 |
40 |
31 |
29 |
1890 |
35 |
30 |
35 |
1910 |
28 |
35 |
37 |
2004 |
2 |
19 |
79 |
Convergentie of divergentie?
De economische groei verschilt per land of per groep landen. In de tabel zie je dat de westerse economieën de afgelopen 500 jaar veel sterker gegroeid zijn dan de niet-westerse economieën.
Uit de tabel zou je kunnen afleiden dat 'de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armer'.
Maar geldt dat ook voor de toekomst?
Aanhangers van de convergentietheorie betogen dat alle landen zich onafhankelijk van hun beginsituatie in de richting zullen bewegen van eenzelfde inkomensniveau.
De divergentietheorie gaat er van uit dat er ook op lange termijn verschillen zullen zijn tussen rijke en arme landen.
Bron: Maddison (2005:11)
BBP per capita 1500 - 2001 (dollars) |
|
1500 |
1820 |
1870 |
1950 |
2001 |
West-Europa |
771 |
1204 |
1960 |
4579 |
19256 |
VS, Canada, Australië |
400 |
1202 |
2419 |
9268 |
26942 |
Azië (m.u.v. Japan) |
572 |
577 |
550 |
634 |
3256 |
Oost-Europa |
498 |
686 |
941 |
2602 |
5038 |
Afrika |
414 |
420 |
500 |
894 |
1489 |
Wereld |
566 |
667 |
875 |
2111 |
6049 |