Collectieve sector
Rijk, provincie en gemeente
Een samenleving kan niet zonder regels en niet zonder controle op naleven van die regels. In Nederland worden die regels opgesteld door de overheid.
De overheid vormt samen met de instelling die de sociale verzekeringen (AOW, WW, etc.) uitvoeren de collectieve sector of publieke sector.
Er zijn in Nederland drie overheden:
- het Rijk: de landelijke overheid in Den Haag.
De Nederlandse regering bestaat uit de koning(in) en de ministers. De minister-president is de voorzitter van de ministerraad. Het parlement (de Eerste en de Tweede Kamer) controleert het beleid van de ministers. Wie er in Tweede Kamer zit, wordt bepaald door verkiezingen. Iedere vier jaar mogen inwoners van 18 jaar en ouder hun stem uitbrengen op de politieke partij die hun voorkeur heeft.
- de provincie.
Nederland is opgedeeld in 12 provincies. De provincies worden bestuurd door de Provinciale Staten. De commissaris van de koningin is de voorzitter van de Provinciale Staten. Wie er in de Provinciale Staten zitten, wordt bepaald door verkiezingen.
- de gemeenten.
Per 1 januari 2018 zijn er 380 gemeenten in Nederland. Een gemeente kan een stad zijn of bestaan uit meerdere steden/dorpen. Een gemeente wordt bestuurd door de burgemeester en wethouders. Het beleid wordt gecontroleerd door de gemeenteraad, die is gekozen door de bevolking van de gemeente.
Marktmechanisme en budgetmechanisme
Net als particuliere bedrijven is de overheid een productiehuishouding. De overheid produceert goederen en diensten die voorzien in de behoeften van de burgers.
Toch is er een groot verschil tussen overheid en bedrijven in de particuliere sector. Overheidsproducten hoeven niet kostendekkend te zijn. De doelstellingen van de overheid worden bepaald door het belang van de gemeenschap.
Bij een particulier bedrijf wordt altijd gelet op de winstgevendheid. Een activiteit die niet minstens kostendekkend is, zal door een particulier bedrijf direct op of korte termijn worden beëindigd. In de particuliere sector staat het marktmechanisme centraal: de markt bepaalt welke goederen in welke hoeveelheden worden geproduceerd.
Ook bij de overheid moet worden gekozen hoe de schaarse middelen worden ingezet. De afweging vindt plaats in de Tweede Kamer, de Provinciale Staten of in de gemeenteraad. Tussen partijen worden afspraken gemaakt over de hoogte van de uitgaven aan verschillende activiteiten van de overheid. Deze besluitvorming wordt het budgetmechanisme genoemd.
Drie funcies van de overheid
Als in een land de invloed van de overheid zeer groot is, spreek je van een planeconomie. Er is sprake van een markteconomie als de overheid nauwelijks invloed heeft op de economie. In Nederland is er sprake van een gemengde economie: de overheid speelt een belangrijke rol, maar een groot deel van de productie wordt overgelaten aan de particuliere sector.
De collectieve sector vervult in onze samenleving drie functies:
- allocatiefunctie.
De overheid heeft invloed op de inzet van productiemiddelen. De overheid kan zelf goederen produceren en de productie van bepaalde goederen bevorderen of afremmen.
- stabilisatiefunctie.
De overheid zorgt voor een evenwichtige groei van de productie en een goede benutting van de beschikbare productiemiddelen. De overheid probeert de conjunctuurbeweging minder hevig te maken.
- verdelingsfunctie.
Door ons progressieve belastingsysteem en door het beleid van de overheid met betrekking tot sociale uitkeringen oefent de overheid invloed uit op de verdeling van de inkomens.
Overheidsproducten
De overheid produceert net als een particuliere onderneming goederen en diensten. De goederen en diensten die de overheid produceert, kun je onderverdelen in:
- Collectieve goederen.
Overheidsproducten waarvan iedereen gebruik maakt en die niet te splitsen zijn in individueel leverbare eenheden, zijn collectieve goederen. Het is niet mogelijk een prijs per eenheid vast te stellen en de gebruiker te laten betalen naar de mate van zijn gebruik. Voorbeelden van collectieve goederen zijn: politie, dijken, een schoon leefmilieu, enz.
- Individuele goederen.
Bij individuele goederen is het wel mogelijk de individuele gebruiker te laten betalen voor het product. De producten zouden ook door een particulier bedrijf geproduceerd kunnen worden. Voorbeelden van individuele producten die deels door de overheid worden geproduceerd, zijn: paspoort, museumbezoek, vuilophaaldienst, onderwijs, wegen, etc.
Een reden dat de overheid kiest voor het produceren van sommige individuele producten kan zijn dat de overheid er van uit gaat dat het gebruik van deze producten een positief effect heeft op de maatschappij als geheel. Denk bijvoorbeeld aan onderwijs: goed opgeleide mensen zijn belangrijk voor onze kenniseconomie.
Externe effecten
Externe effecten zijn effecten die met de productie en consumptie van goederen samenhangen en die de welvaartspositie van individuen beïnvloeden. Externe effecten kunnen zowel positief als negatief zijn.
Een voorbeeld van een positief extern effect: als je naast een school woont, zijn er 's avonds en in het weekend voldoende parkeerplaatsen, die je kunt gebruiken zonder er voor te betalen.
De negatieve gevolgen van de productie en consumptie op het milieu, zoals lucht- en bodemvervuiling, zijn voorbeelden van negatieve externe effecten.
De kosten van de externe effecten worden niet in het prijsmechanisme verwerkt. De kosten van negatieve externe effecten zijn maatschappelijke kosten; de overheid betaalt deze kosten uit de belastingopbrengsten.