M.E.G.A klas 8

M.E.G.A klas 8

Inleiding

Welkom bij de MEGA lessen in de 8e klas!

Op deze website vinden jullie al het lesmateriaal(theorie en opdrachten) die je in de lessen nodig hebt. Deze website is dus ter vervanging van de boeken die je normaal gewend bent.

Tijdens de eerste paar weken gaan we de geschiedenis bekijken van tijdvak 4. Tijdvak 4 gaat over de tweede helft van de Middeleeuwen.
De Middeleeuwen duurden van het jaar 500 tot het jaar 1500. In tijdvak 4 bespreken we de periode van het jaar 1000 tot het jaar 1500. Dit gedeelte van de Middeleeuwen verdelen we ook wel onder in de Hoge Middeleeuwen en de Late Middeleeuwen. De Hoge Middeleeuwen duurden van het jaar 1000 tot het jaar 1300 en de Late Middeleeuwen van het jaar 1300 tot het jaar 1500.

Week 1: Ontwikkeling landbouw

Theorie

De vroege middeleeuwen vormen een tijdperk waarin de rol van de steden beperkt was. Ongeveer vanaf het jaar 1000 ging dat veranderen. De bevolking groeide en er werden steden gebouwd waar handel werd gedreven.

De opkomst van handel en de bouw van nieuwe steden veranderde de samenleving. Nieuwe ontwikkelingen in de landbouw maakten het succes van de opkomende steden mogelijk.

Ontwikkelingen in de landbouw hebben in de geschiedenis vaak grote gevolgen gehad. In de vroege middeleeuwen was het nog lastig om voldoende voedsel te produceren zodat alle mensen te eten hadden. Een misoogst kon gemakkelijk leidden tot een hongersnood of ondervoeding.
In de late middeleeuwen, ongeveer vanaf het jaar 1000, veranderde er veel in de landbouw.
Door betere landbouwtechnieken werden de oogsten groter.
Overschotten in de landbouw leverden nieuwe mogelijkheden voor de handel.

Rond het jaar 1000 waren praktisch alle mensen werkzaam in de landbouw of daar direct van afhankelijk. Mensen werkten als horige in dienst van een landheer of waren boer met een klein stukje grond dat van de heer werd gepacht.

Na het jaar 1000 werden in Europa steeds meer woeste gronden omgezet in landbouwgebied. Moerassen werden drooggemaakt en bossen gekapt. Dit noem je ontginningen.

Het gebruik van de ijzeren (rister-)ploeg (in plaats van de houten ploeg) en van het paard als trekdier boden nieuwe mogelijkheden.

Boeren waren inmiddels overgegaan op het drieslagstelsel.
Het risico van hongersnood door misoogsten werd zo kleiner.
Door de ontginningen kon er meer grond worden bewerkt en de productie van voedselgewassen nam sterk toe. Omdat er grotere oogsten mogelijk waren, konden ook meer monden worden gevoed. Een sterke bevolkingsgroei was het gevolg. Zelfs met een groeiende bevolking was er sprake van overschotten aan landbouwproducten.

Deze overschotten werden verhandeld in een dorp of stad, die soms dienst deed als lokale markt, maar soms ook uitgroeide tot een handelscentrum.

Een groot probleem in de vroege middeleeuwen waren de misoogsten. Als een oogst mislukte waren honger en sterfte het gevolg.

Met het drieslagstelsel werd dat risico een stuk kleiner. Boeren verdeelden hun grond in drie stukken. Ze teelden meerdere gewassen en lieten telkens één stuk grond braak liggen.


Deze methode voorkwam een snelle uitputting van de grond. En door meer gewassen te telen was de kans kleiner dat de gehele oogst zou mislukken.
Deze afwisseling van gewassen noem je wisselbouw.

Opdracht

Opdracht Domeinstelsel

Teken het domeinstelsel. Wat er sowieso op moet staan:

  • Vroonland
  • Molen
  • Hoevenland
  • Hoeve
  • Hof
  • Kerk
  • Weidegrond

Gebruik verschillende kleuren om de aparte gebouwen en velden aan te geven. Maak een legenda met de kleuren en het bijbehorende begrip.

Week 2: Opkomst steden

Theorie

Middeleeuwse steden: wanneer is het nu echt een stad?

Gedurende de tweede helft van de Middeleeuwen kwamen Europese steden tot bloei. Voor velen was dat een eerste kennismaking met het stadse leven. De middeleeuwse stad was echter bij lange na niet zo groot en dichtbevolkt als steden in andere landen en tijden. Vandaar dat men zich extra kan afvragen aan welke voorwaarden een plaats moest voldoen om als stad te tellen. Daarbij blijken handel en nijverheid en de uitgifte van stadsrechten door de heer een belangrijke rol te spelen.


De volgende kenmerken bepalen of er in de middeleeuwse tijd sprake was van een stad:

  1. In een stad wonen altijd beduidend meer mensen dan in een dorp. Wel kan het naar tijd en plaats verschillen hoe de verhoudingen precies liggen.
  2. Een stad is veel dichter bebouwd dan een dorp. Lange tijd werd de bebouwing bovendien afgeschermd van de omringende landerijen door een stadsmuur of ander verdedigingswerk.
  3. De stedelijke bevolking vindt zijn bestaansmiddelen voornamelijk in handel, nijverheid en diensten en slechts in beperkte mate in landbouw.
  4. Steden bezitten een aparte juridische status, bijvoorbeeld in de vorm van stadsrechten. Hierdoor zijn ze tot op zekere hoogte onafhankelijk van bestuurlijke en juridische instellingen die elders gangbaar zijn.

Kenmerken van middeleeuwse steden

In principe zijn de bovengenoemde kenmerken ook op middeleeuwse steden van toepassing. Toch is daarmee het hele verhaal nog niet verteld. De doorsnee middeleeuwse stad was relatief gezien namelijk maar klein, waardoor het moeilijk blijft om te bepalen welke plaats zich nu een stad mag noemen.

Milaan en Venetië waren tijdens de late Middeleeuwen de enige plaatsen in Europa met meer dan 100.000 inwoners. Een stad als Parijs had er waarschijnlijk zo'n 80.000.
Andere steden hadden er minder nog. Gent zou later uitgroeien tot de grootste stad van Europa, maar toen waren de Middeleeuwen eigenlijk al voorbij.
De gemiddelde middeleeuwse stad had zo'n 5.000 inwoners. In onze tijd is dat het inwoneraantal horende bij een gemiddeld dorp.
Toch waren zo een kleine plaatsten wel degelijk een stad te noemen. We leggen nu de kenmerken van een stad verder uit.

Handelsnederzetting of markt

Een stad was in principe altijd een centrum van handel voor de omgeving, meestal in de vorm van één of meerdere markten. De stad bezat hierdoor ook veel economische macht in de omgeving.
Een dergelijke handelsnederzetting kon om verschillende redenen zijn ontstaan. Meestal ging het natuurlijk om het ruilen en doorverkopen van landbouwproducten.

Hetzelfde gold voor jaarmarkten. Een jaarmarkt was een grote, jaarlijks terugkerende, markt. Deze werden sinds de 12de eeuw meestal in een stad georganiseerd, maar dat hoefde niet.

Economische bedrijvigheid

De mate van economische bedrijvigheid op het gebied van handel en nijverheid telt als een belangrijk onderscheid tussen stad en platteland. Het gaat daarbij niet om de aan- of afwezigheid van bedrijvigheid, maar meer om de hoeveelheid waarop beiden plaatsvinden.

Bij middeleeuwse plaatsen is het extra zaak hier op te letten. Dat komt omdat er in de middeleeuwse stad nog behoorlijk wat landbouw voorkwam, terwijl er op het platteland ook redelijk
wat bedrijvigheid plaatsvond. Stadsbewoners verbouwden
vaak nog gewassen, zij het meestal op kleine schaal voor persoonlijk gebruik. Boeren klusten er op hun beurt in de avonduren en de winter bij met bepaalde vormen van nijverheid.
Waar het om gaat is te bepalen welke vorm van bedrijvigheid er het belangrijkst was. In een stad zijn handel en nijverheid duidelijk op grote schaal aanwezig.

Inwoneraantal

Ondanks het feit dat een middeleeuwse stad meestal van bescheiden omvang was, had deze nog altijd flink meer inwoners dan een dorp. De vraag zou dan zijn vanaf hoeveel inwoners er sprake is van een stad. Helaas blijkt het moeilijk om hiervoor een grens te trekken.

Hoe kun je dan wel bepalen of een plaats genoeg inwoners heeft? De beste mogelijkheid hiertoe hangt nauw samen met het bestaan van een stadswal. Een stadsmuur of andere versterking heeft namelijk weinig zin als er niet genoeg mensen zijn om te verdedigen. Dus als er een stadsmuur is, wil dat vaak zeggen dat de stad een groter inwoneraantal heeft.

Stadsmuren

De stadswallen laten het onderscheid tussen stad en platteland zien.
Ze vormden een tastbare scheiding. Meestal bestond de wal uit een muur, maar bij kleine plaatsen kon er ook sprake zijn van een houten balken.
Bij de poorten in de muur vond bovendien een toegangscontrole tot de stad plaats.
Er zijn niet veel tijden en plaatsen in de geschiedenis te vinden waarbij de omwalling van steden zo'n belangrijke rol speelde als in de Middeleeuwen.
Het maakte de steden doorgaans tot strak afgeschermde eilandjes.

Het verdedigen van de stad met behulp van een stadsmuur was niet alleen een kwestie van inwoneraantal, maar ook van juridische toestemming. Het was een recht dat door stadsrechten aan de bewoners was verleend door de plaatselijke heer. Daarom is een ommuurde plaats eigenlijk altijd een stad.

Stadsrechten

Stadsrechten waren privileges die de leenheer van de streek verleende aan de inwoners van een nederzetting, waardoor die een aantal zaken zelf konden regelen zonder daarvoor direct afhankelijk te zijn van de heer. De stadsrechten werden vastgelegd in een speciale oorkonde.
Stadsrechten werden in principe nooit verleend aan een dorp. Een plaats moest groot genoeg zijn om de zelfstandigheid ook waar te kunnen maken.

In dit kader hebben historici vaak geopperd dat iedere plaats met stadsrechten dus zonder meer als een middeleeuwse stad mag tellen. Dat blijkt in de praktijk echter toch niet te kloppen, zeker niet in de Lage Landen.

Opdracht

Opdracht gilden

 

 

 

 

 

 

Doel van de opdracht
Je gaat met je groepje een gilde oprichten, net zoals in de middeleeuwen. Van de docent krijg je een gilde met een beroep toegewezen. Hieronder staat wat je allemaal moet bedenken voor je gilde. De bronnen staan op de achterkant.

 

Hoe ga je dit vormgeven?
De taken mag je verdelen, maar je kunt ook alles samen bedenken. Je maakt over het gilde een mini-poster (A3). Hierop zet je de naam, het logo en de regels van het gilde. Dus alles wat hieronder staat. Vergeet niet jullie eigen namen erop te zetten!

Bedenk:

  1. De naam van het gilde
    Veel gilden in de middeleeuwen hadden een beschermheilige, waarnaar ze vernoemd werden. Tegenwoordig kent bijna niemand meer namen van heiligen. Daarom mogen jullie je gilde naar een bekende persoon vernoemen, die iets te maken heeft met jullie gilde.
  2. Een afbeelding of logo voor het gilde
    Gilden in de middeleeuwen hadden vaak een eigen afbeelding, zoals op de penning bron 1 (voorbeeld). Bedenk een herkenbaar logo voor jullie gilde, waaraan iedereen duidelijk kan zien welk gilde het is.
  3. Regels voor het gilde (minimaal 5 regels, maximaal 15 regels)
    Als mensen samenwerken in een organisatie zijn er ook bepaalde regels nodig. Gilden stelden ook regels op. Zo zorgden ze ervoor dat iedereen eerlijk betaald werd voor zijn werk. En de regels beschermen de gildeleden tegen uitbuiting. Daarnaast waren er nog regels om de groep te versterken, bijvoorbeeld de verplichte aanwezigheid bij een feest. In bron 2 staan er nog meer voorbeelden van regels.

 

Bron 1

Enkele bepalingen uit de gildebrief van het Nijmeegse schoenmakersgilde uit 1523:

 

  • De ambachtsbroeders zijn verplicht de begrafenis van een broeder bij te wonen met de kovel (een met zilver beslagen muts) op het hoofd.
  • De gildebroeders moeten het feest van St. Chrispijn (hun beschermheilige) bijwonen.
  • Het is verboden een knecht te huren die bij een andere meester zijn contract niet is nagekomen.
  • De leerjongens hebben een leertijd van twee jaar. Pas daarna kunnen zij gaan verdienen.
  • De werktijd loopt van ’s morgens vijf uur tot ’s avonds acht uur. Langer werken is verboden.
  • De meesterproef (examen om lid te worden van de gilde) is verplicht.
  • Weduwen van schoenmakers blijven leden van het ambacht.

 

 

Gilden:

*Bakkersgilde
*Slagersgilde
*Weversgilde
*Schoenmakersgilde
*Schildersgilde
*Timmermansgilde
*Smedengilde
*Zeepmakersgilde
*Kuipersgilde
*Chirurgijnsgilde

Week 3: Markten en steden

Theorie

Markten in de Middeleeuwen

In een Middeleeuwse stad werd per week zo ongeveer 2 á 3 keer een markt gehouden.
De ambachtslieden in de stad regelden alles voor de markt, de plaats, de tijd, en wie er hun goederen mochten verkopen. Op de markt konden ambachtslieden spullen ruilen en verkopen. De dorpelingen konden er ook hun inkopen doen, die kochten meestal graan, vee, brandhout, eieren, linnen, wijn en melk van de boeren buiten de stad.

 

De boeren kochten ook spullen op de markt die zij op het platteland niet konden kopen, goederen zoals bier, brood, kaarsen en wapens. De meeste spullen die je in de Middeleeuwen op de markt kocht werden in grote aantallen verkocht, graan werd bijvoorbeeld verkocht per schepel, dat staat voor 28 liter. Wijn kon je slechts enkel per anker kopen wat maar liefst 40 liter betekende. Gelukkig was er meestal ook de mogelijkheid om slechts 1 liter wijn te kopen, dat heette een mengel. Brandhout werd meestal per centenaar verkocht, dit staat gelijk aan 50 kilo. Kaas werd ook op de markt verkocht, maar hoe groot de kazen ook waren, ze werden altijd gesneden verkocht.

Als iemand in de Middeleeuwen een misdaad had begaan werd de straf meestal vergeleken met de overtreding of de misdaad zelf. Wanneer bijvoorbeeld een koopman oude wijn verkocht, moest hij de resterende wijn zelf opdrinken. Wat hij niet kon opdrinken werd over hem leeggegoten zodat hij nieuwe kleren moest gaan kopen. Het was niet toegestaan te handelen op de markt in de Middeleeuwen voordat de marktbel was gegaan, deze bel stond meestal op het marktplein en gaf het signaal voor de start van de markt.

Week 4: Staatsvorming

Theorie

De standenmaatschappij

De mensen leefden in een voornamelijk agrarische samenleving. Dit houdt in dat men vooral leefden van wat zij zelf maakten. Zoals boeren. Het grootste deel van de inwoners werkten op het land.
De dorpen bestonden uit meerdere gezinnen. De verschillen tussen de mensen waren groot.
Er ontstond een standenmaatschappij.
Een verdeling tussen de mensen. Bovenaan stond natuurlijk de koning. Daaronder kwam de geestelijkheid, dit waren de mensen van de kerk. Hieronder stond de adel en helemaal onderaan stonden de burgers.

In deze middeleeuwse samenleving speelt de stand
een belangrijke rol.
Bij geboorte werd bepaald tot welke stand je hoorde, want als je ouders bijvoorbeeld van adel waren, dan werd je zelf ook van adel. De edelen probeerden in deze tijd steeds meer land te verkrijgen. Dit deden ze door erom te vechten of door met iemand te trouwen die ook land bezat. De edelen lieten de boeren voor zich op het land werken. Een deel van de opbrengst werd dan verkocht op de markt. Omdat er op kastelen van alles nodig was, ontstonden er allerlei beroepen/ambachten.

De handelswerklieden en kooplieden gingen in de buurt van markten wonen. Zo ontstonden er steden. Vanaf 1000 werden de steden steeds belangrijker De scheepvaart en de handel namen toe en hierdoor groeiden de steden. De handel maakten de steden rijk. Dat bracht macht die ze gebruikten om zich tegen de adel te verzetten. De adel en geestelijkheid verkochten allerlei rechten, want ook zij hadden geld nodig. Tot in de 15e eeuw de macht van de steden groter werd dan die van de adel en de geestelijkheid. In de steden kregen de kooplui en ambachtslieden burgerrecht

Staatsvorming en centralisatie wil zeggen dat koningen en vorsten er in slaagden om een centraal bestuur in te stellen. Weliswaar hadden koningen ook in de vroege middeleeuwen macht over grote aaneengesloten gebieden, maar tegelijkertijd was hun macht versnipperd.

Het bestuur van de delen lag in handen van hertogen, graven en andere leenheren die 'koning' speelden op hun eigen territorium. De koningen die steeds meer geld nodig hadden voor leger, oorlogsvoering en de financiering van de hofcultuur, waren gedwongen om het bestuurlijke systeem grondig te herzien. Een koning die meer belastingopbrengsten wilde, moest het bestuur centraal regelen.

Deze ontwikkeling ging tegen de belangen van de adel in. De centralisatie van het bestuur gebeurde in praktisch alle landen. Er waren in Europa enkele vorstenhuizen die de macht hadden. Leden van deze vorstenhuizen kregen via familiebanden en huwelijkspolitiek gebieden in handen. Soms was het na de dood van een koning niet duidelijk wie hem mocht opvolgen.

Koninkrijk Engeland

In Engeland had de koning de macht over de rechtspraak en ambtenaren. De adel had daardoor weinig te vertellen over de rechtspraak en de inning van belastingen. De koning gebruikte veel geld voor zijn oorlog met Frankrijk.

Duitse rijk

Een keizer stond aan het hoofd van het Heilige Roomse Rijk of Duitse rijk. Toch had de keizer niet veel macht. Duitsland was eigenlijk een verzameling losse staatjes.

Koninkrijk Frankrijk

Franse koningen versterkten hun macht door hogere belastingen en het instellen van een huurleger. Ambtenaren waren nodig voor bestuur en toezicht op de belastingheffing. Deze nieuwe maatregelen beperkten de macht van de adel. Vanaf 1337 was Frankrijk meer dan 100 jaar in oorlog met Engeland (tot 1453). De Engelse koning Edward III meende recht te hebben op de Franse troon omdat zijn moeder familie was van de in 1328 gestorven Franse koning.

Opdracht

Standenmaatschappij

Informatie

1e stand: De geestelijkheid.

Geestelijken zijn mensen die in de kerk werken of in een klooster zijn ingetreden. In deze stand vind je dus priesters, bisschoppen enz., maar ook monniken en nonnen. Geestelijken hoefden geen belasting te betalen aan de koning. Zij mochten bovendien de koning helpen bij het bestuur van het land. Dat waren dus hun rechten. Het was hun plicht om mensen over God te leren.

2e stand: De adel.

De adel bestaat uit mannen en vrouwen met een speciale titel zoals heer, baron(es) en hertog(in). Als je vader en moeder van adel waren was jij automatisch ook van adel. Andere mensen konden bovendien een adellijke titel kopen bij de koning. Mensen van adel hoefden, net als de geestelijken, geen belasting te betalen en ook zij hielpen de koning bij het besturen van het land.

3e stand: de rest.

Alle mensen die niet bij de eerste of de tweede stand hoorden, zaten automatisch in de derde stand. In die stand zaten dus veel verschillende mensen, van bedelaars tot burgemeesters. Mensen uit de derde stand moesten belasting betalen aan de koning en sommigen (bijvoorbeeld boeren) moesten ook verplicht werken voor de adel. De derde stand had geen speciale rechten.

Opdracht:

Vmbo-tl/Havo:

Kies één stand. Bedenk daar een persoon bij, met naam en beroep. Schrijf een verhaal over ‘een dag uit het leven van’. Dus beschrijf vanaf het moment dat hij/zij wakker wordt tot het moment dat hij/zij gaat slapen. Hoe ziet de dag eruit, hoe is de woonsituatie, wat eten ze, bezittingen. Tekening toevoegen mag. Minimaal 250 woorden.

Beantwoord daarnaast deze vragen:

  1. Schrijf de naam en het beroep van de persoon op.
  2. Schrijf de stand op waar de persoon bij hoorde.
  3. Schrijf op of je denkt dat de persoon rijk of arm was en leg uit waarom je dat denkt?

Havo/Vwo:

Kies één stand. Bedenk daar een persoon bij, met naam en eventueel beroep. Schrijf een verhaal over ‘een dag uit het leven van’. Dus beschrijf vanaf het moment dat hij/zij wakker wordt tot het moment dat hij/zij gaat slapen. Hoe ziet de dag eruit, hoe is de woonsituatie, wat eten ze, bezittingen. Tekening toevoegen mag. Minimaal 250 woorden.

Beantwoord daarnaast deze vragen:

  1. Schrijf op of je denkt dat de persoon rijk of arm was. En waaruit blijkt dit?
  2. Schrijf op welke plichten de persoon had door de stand waartoe hij/zij behoorde.
  3. Schrijf op welke rechten de persoon had door de stand waartoe hij/zij behoorde.
  4. Schrijf op of je denkt dat de persoon veel of weinig macht had en waarom denk je dat?
  • Het arrangement M.E.G.A klas 8 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Giscard Delnoije
    Laatst gewijzigd
    2018-09-18 14:55:34
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    De eerste steden - Ontwikkeling van een middeleeuwse stad
    https://schooltv.nl/index.php?id=6&tx_ntrmedia_pi1%5BmediaObject%5D=4343&cHash=a53b7d01d165c93451d5a132d21a6b40
    Video
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.