1e stand: De geestelijkheid.
Geestelijken zijn mensen die in de kerk werken of in een klooster zijn ingetreden. In deze stand vind je dus priesters, bisschoppen enz., maar ook monniken en nonnen. Geestelijken hoefden geen belasting te betalen aan de koning. Zij mochten bovendien de koning helpen bij het bestuur van het land. Dat waren dus hun rechten. Het was hun plicht om mensen over God te leren.
2e stand: De adel.
De adel bestaat uit mannen en vrouwen met een speciale titel zoals heer, baron(es) en hertog(in). Als je vader en moeder van adel waren was jij automatisch ook van adel. Andere mensen konden bovendien een adellijke titel kopen bij de koning. Mensen van adel hoefden, net als de geestelijken, geen belasting te betalen en ook zij hielpen de koning bij het besturen van het land.
3e stand: de rest.
Alle mensen die niet bij de eerste of de tweede stand hoorden, zaten automatisch in de derde stand. In die stand zaten dus veel verschillende mensen, van bedelaars tot burgemeesters. Mensen uit de derde stand moesten belasting betalen aan de koning en sommigen (bijvoorbeeld boeren) moesten ook verplicht werken voor de adel. De derde stand had geen speciale rechten.
Opdracht:
Vmbo-tl/Havo:
Kies één stand. Bedenk daar een persoon bij, met naam en beroep. Schrijf een verhaal over ‘een dag uit het leven van’. Dus beschrijf vanaf het moment dat hij/zij wakker wordt tot het moment dat hij/zij gaat slapen. Hoe ziet de dag eruit, hoe is de woonsituatie, wat eten ze, bezittingen. Tekening toevoegen mag. Minimaal 250 woorden.
Beantwoord daarnaast deze vragen:
Havo/Vwo:
Kies één stand. Bedenk daar een persoon bij, met naam en eventueel beroep. Schrijf een verhaal over ‘een dag uit het leven van’. Dus beschrijf vanaf het moment dat hij/zij wakker wordt tot het moment dat hij/zij gaat slapen. Hoe ziet de dag eruit, hoe is de woonsituatie, wat eten ze, bezittingen. Tekening toevoegen mag. Minimaal 250 woorden.
Beantwoord daarnaast deze vragen: