N&T Thema 6: Hoe planten en dieren overleven

N&T Thema 6: Hoe planten en dieren overleven

Thema 6: Hoe planten en dieren overleven

Intro

Overal op de wereld, van de diepste, donkerste diepzee tot aan giftige meren en de koudste poolstreken, zijn levende organismen te vinden. In het vorige thema heb je geleerd dat planten, dieren, schimmels en bacteriën in een ecosysteem afhankelijk zijn van de omgeving en van elkaar.

In dit thema maak je kennis met de vindingrijkheid van de natuur. Je leert op welke manieren verschillende soorten planten en dieren in de loop van de tijd zijn aangepast aan de omgeving waarin ze leven. Het is bijvoorbeeld geen toeval dat een waterlelie in een sloot in Amstelveen er anders uitziet dan een cactus in de woestijn. De vorm van (de onderdelen van) een organisme hangt dus samen met het ecosysteem waar een soort leeft. Alles is gericht op overleven. Je hebt hier al een voorbeeld van gezien bij het thema over ecologie. Maar er zijn nog veel meer voorbeelden!


VORM hoort bij FUNCTIE

Om op welke plek dan ook te kunnen overleven moet een orgamisme het volgende met zijn 'lichaam' kunnen doen:

  • zich Voeden
  • zich Verdedigen (tegen invloeden vanuit de levende én vanuit de niet-levende natuur)
  • zich Voortplanten

Voor deze functies heeft elke organisme onderdelen met een bepaalde vorm.

Een paar voorbeelden:

 

 

 

 


De grote hoektanden van een LEEUW helpen het dier om een prooi te doden en te verslepen.
Functie: Voeden

 

 

 

 

 

 

 

Een BRANDNETEL heeft brandharen waarmee hij zich verdedigt tegen planteneters. Functie: Verdediging tegen vijanden.

 

 

 

 

 


Een KAMEEL heeft vetbulten op zijn rug waarin hij water vasthoudt. Zo 'verdedigt' hij zich tegen watertekort in de woestijn. Functie: Verdediging tegen omgeving.

Zo ongeveer ziet een bij de bloemen in een grasveld.

 

 

 

 

 

Bij veel PLANTEN zorgen bijen en andere insecten voor de bestuiving. De vorm en kleur van de BLOEMEN zijn er bij die planten op gericht de bijen aan te trekken. Functie: Voortplanting!

Kijken met een ontwerpersbril
Bij élk onderdeel van een organisme kan je de vraag stellen hoe het is aangepast aan de omgeving waarin het organisme leeft. Met een ontwerpersbril stel je de volgende deelvragen:

  • Hoe ziet het eruit?
  • Waarom zo en niet anders?
  • Waar dient het voor?

Als je deze ontwerpersvragen bij het doornemen van deze digitale route steeds in het achterhoofd houdt, helpt dat je de lesstof te begrijpen.


Waarom leer je over aanpassingen bij planten en dieren?

Rond 1850 publiceerde de bekende bioloog Charles Darwin zijn evolutietheorie, waarmee hij kon verklaren hoe het kan dat er zoveel verschillende vormen van leven bestaan op aarde. Deze evolutietheorie is een heel belangrijke basis voor veel van de biologische kennis die in de afgelopen twee eeuwen is ontwikkeld. Over evolutie leer je op een later moment. Een deel van de basiskennis die je nodig hebt om evolutie te kunnen begrijpen, over specifieke aanpassingen van soorten organismen aan hun omgeving, leer je in dit thema.

 

Opdrachten en Eindproducten

In dit lesmateriaal vind je de volgende onderdelen. Lees alles eerst eens door, zodat je weet waar je naar toe werkt: een plant of dier ontwerpen. Kijk goed welke onderdelen horen bij welk niveau.

Intro - lees dit onderdeel VOORAF goed door

A. Aanpassingen bij dieren

B. Aanpassingen bij planten

C. Narratiefopdracht "Ontwerp" een plant of een dier 

D. Afronding - checken en terugkijken

Bij elk onderdeel staat wat de leerdoelen zijn. Aan het einde van elk deelthema vind je een diagnostische toets of een ander soort opdracht. Lees hier goed wat er van je wordt verwacht en wat je moet inleveren.

Veel plezier!

A. Aanpassingen bij dieren

Intro

Boswachter Hanne neemt je in haar vlog mee naar het Eemmeer en vertelt hoe het kan dat eenden geen bevroren poten krijgen als ze op het ijs lopen. Bekijk het filmpje!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Op allerlei manieren zijn dieren aangepast aan de omgeving waarin zij leven, zodat ze kunnen overleven en zich kunnen voortplanten.
Over aanpassingen bij DIEREN gaat dit onderdeel van de digitale route.

Veel plezier!

Opdracht-beoordeling

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_thema6_onderdeel_A". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 6 helemaal is afgerond. 

Leerdoelen

Na dit onderdeel kan je:

  • beschrijven hoe dieren zijn aangepast aan de omgeving waarin zij leven.
  • voorbeelden noemen van aanpassingen van dieren aan het leven in water, op het land en aan het voedsel dat zij eten.
  • in je eigen woorden beschrijven waarom het nodig is dat dieren ademhalen.
  • uitleggen op welke verschillende manieren dieren ademhalen.
  • vertellen welke overlevingsstrategieën dieren hebben om zich te beschermen tegen vijanden en tegen abiotische factoren.

Werkwijze

Groepsgrootte

Je werkt de stappen alleen door.
Soms overleg je wel met een klasgeoot.

Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je dit onderdeel in ongeveer 2 uur afronden.

 

Stap1 WATER en LAND, een wereld van verschil

Lees de informatie hieronder goed door, doe ideeën op over je eigen ontwerp en maak de oefening.

Organismen die in het water leven, hebben een totaal andere omgeving dan organismen op het land. Een aantal verschillen tussen land en water merk je zelf als je gaat zwemmen:

  1. Op het land trekt de zwaartekracht je naar de grond. In het water is er een druk omhoog, die ervoor zorgt dat je in het water kunt drijven.
  2. In het water is er altijd voldoende vocht aanwezig. Op het land kan water een beperkende factor zijn.
  3. In het water  kan je minder makkelijk bewegen: de weerstand van water is groter dan de weerstand van lucht.


VORM VAN HET LICHAAM
Bij dieren die in het water leven, is hun lichaam zo aangepast dat ze zich snel en soepel kunnen voortbewegen. Zij hebben een gestroomlijnd lichaam.

Zo kan een olifant best zwemmen, maar hij komt toch niet zo snel vooruit als een zeekoe, die een vergelijkbaar gewicht heeft.


ADEMHALING

Bijna alle organismen hebben zuurstof nodig om te kunnen overleven. Zuurstof zorgt ervoor dat glucose uit het voedsel in de cellen kan verbranden, waardoor energie vrijkomt.

Zij halen die zuurstof uit de lucht óf uit het water. Zowel in lucht als in water komt zuurstof voor. Ongeveer 21% van de lucht bestaat uit zuurstof, in water is dat percentage veel kleiner. Bij dieren zie je verschillende 'oplossingen' om zuurstof op te nemen in de vorm van verschillende typen ademhalingsorganen.

Insecten

Insecten ademen door hele kleine gaatjes in hun lichaam. Deze gaatjes zijn verbonden met een netwerk van buisjes die tracheeën heten.
Al deze tracheeën samen vormen het tracheeënstelsel van een insect. Rond de tracheeën bevindt zich de lichaamsvloeistof van een insect.
Deze lichaamsvloeistof neemt de zuurstof op uit de tracheeën. De lichaamsvloeistof wordt in beweging gehouden door meerdere harten. Daardoor komt de zuurstof met de lichaamsvloeistof bij alle cellen van het insect.

Trachee:
buisjes die zuurstof door het lichaam vervoeren.

Stigma:
gaatjes in het lichaam waardoor lucht naar binnen kan.

Lichaamvloeistof:
neemt zuurstof op uit de tracheeën en transporteert het naar alle cellen in het lichaam.

Voorbeelden:

 

 

 

 

 


Een deel van de insecten die in het water leven, halen hun zuurstof uit de lucht. Een ruggenzemmer bijvoorbeeld zwemt steeds naar boven om een 'hap' lucht te halen, maar dan wel met zijn achterlijf ...

 

 

 

 

 

 



Een rattenstaartlarve is de larve van een zweefvlieg. De larve heeft een adembuis die hij boven het water steekt om zuurstof op te halen.

 

 

 

 


 

Een haftenlarve heeft (trachee)kieuwen aan de zijkant van zijn achterlijf. Deze larven halen hun zuurstof dus uit het water. Ze zijn daarom afhankelijk van een goede waterkwaliteit.


Vissen

Vissen halen zuurstof uit het water met behulp van kieuwen.
De meeste vissen laten het water langs hun kieuwen stromen door hun kieuwdeksels te bewegen. Dit zorgt voor een voortdurende waterstroom door de kieuwen. De kieuwen halen de zuurstof uit het water en geven het door aan het bloed. Bekijk het onderstaande filmpje:

 

 

 

 

 

 

 



Amfibieën

Kikkers en salamanders hebben drie manieren om aan zuurstof te komen. Dit verandert bij sommige dieren zelfs tijdens één levenscyclus.

Ademhaling bij amfibieën kan:

  • via de huid
  • via kieuwen
  • via longen

Jonge amfibieën, zoals kikkervisjes, ademen vooral met de huid van hun grote staart. Door de heel dunne huid kan zuurstof rechtstreeks naar het bloed.
Behalve huidademhaling hebben kikkervisjes ook kieuwen.

Bij jonge kikkervisjes bevinden de kieuwen zich buiten het lichaam.
Als ze groeien, worden de kieuwen bedekt.

 

Volwassen kikkers hebben geen kieuwen meer. Zij hebben longen en ademen ook door hun huid. Zij leven in en om het water, waardoor ze die dunne huid vochtig kunnen houden. Zo drogen ze niet uit.

Volwassen kikkers hebben geen kieuwen meer.
Bij salamanders (ook amfibieën) bevinden de kieuwen zich bij de larven én bij volwassen dieren buiten het lichaam. Veel salamandersoorten nemen zuurstof op via zowel de huid als de kieuwen.




De olm is een soort salamander die behalve kieuwen ook longen heeft.
Deze salamandersoort neemt dus op drie manieren zuurstof op: met de huid, met kieuwen en met longen!


 

Reptielen

Reptielen hebben een dikke huid. Daardoor kunnen ze niet via de huid ademhalen. Omdat reptielen meestal op het land leven, hebben ze ook niet veel aan kieuwen. Reptielen nemen zuurstof op met hun longen.

Vogels

Vogels verbruiken veel energie en dus ook zuurstof bij het vliegen. Vogels hebben longen die in verbinding staan met luchtzakken. De luchtzakken staan weer in verbinding met de holtes in de botten. Sommige vogelsoorten hebben wel negen luchtzakken. Door de ademhaling met luchtzakken stroomt er voortdurend lucht door de longen.

Zoogdieren

Ook de meeste zoogdieren zijn landdieren. Zij hebben longen waarmee ze ademhalen.

 

 

 

 

 

 

Als je alles hierboven goed bestudeerd hebt, kan je de oefening maken:

Oefening:WATER-LAND

Stap2 Verschillende poten

In het onderstaande filmpje wordt uitgelegd hoe de vorm van dierenpoten is aangepast aan de functie die deze poten hebben. Beantwoord in de volgende stap de vragen over het filmpje.

 

Stap 3 Verschillende poten - verwerking

Dit was de quiz over de manier waarop de vorm van de poten van dieren zijn aangepast aan de functie die ze hebben.

De kernonderdelen waar we naar gekeken hebben zijn:
- Zoolgangers
- Teengangers
- Top- of hoefgangers
- Ondergronden waarop dieren leven
- Aanpassingen van de poten aan de omgeving

Dit is nog geen (diagnostische) toets. De vragen en antwoorden kan je gebruiken om van te leren. Je hoeft van deze stap niets in te leveren.

Wil je extra uitdaging? Doe dan ook de onderstaande oefening.

Topteenzoolganger

Stap 4 Verschillende eters

Het gebit en het spijsverteringskanaal van een mens ziet er anders uit dan het gebit en het spijsverteringskanaal van een konijn.
En het gebit en spijsverteringskanaal van een leeuw ziet er weer anders uit.

Waarom?
Dat komt omdat een mens, een konijn en een leeuw verschillende eters zijn. Wat precies het verschil is, staat centraal in deze stap.

Eten en verteren
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel 'Eten en verteren':

KB: Verschillende eters

Zorg dat je goed weet wat een herbivoor, omnivoor en een
carnivoor is. Zorg dat je ook voorbeelden kent. Gebruik de onderstaande oefeningen om te kijken of je alles begrepen en onthouden hebt.

Oefening:Verschillende eters

Gebitten van zoogdieren

Snavels en voedsel

Stap5 Overlevingsstrategieën

Bestudeer in de Kennisbank het onderdeel 'Overlevingsstrategieën'.
In deze module staan verschillende eigenschappen die dieren hebben om zich te beschermen tegen vijanden centaal. Ook leer je over eigenschappen van dieren om moeilijke perioden, zoals de winter, door te komen.

KB: Overlevingsstrategieën

En lees op de site ScienceSpace over een slakkensoort die algen voor hem aan het werk zet en een vis met antivries in zijn lijf. Over vindingrijkheid gesproken ...

Stap6 Toets

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_thema6_onderdeel_A". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 6 helemaal is afgerond.

Toets: Aanpassingen bij dieren

Start

Begrippenlijst

Verteren
Het afbreken van voedsel tot kleine door het lichaam opneembare deeltjes.
 
Verteringsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor de spijsvertering. Spijsverteringsorganen zijn o.a. de maag, alvleesklier, dunne darm en dikke darm.
Herbivoren
Planteneters; eten alleen plantaardig voedsel. Bijvoorbeeld: konijn, koe, gans, bladluis.
Carnivoren
Vleeseters; eten alleen dierlijk voedsel (o.a. vlees, vis en insecten). Bijvoorbeeld: kat, wolf, mol, egel, haai, spin.
Omnivoren
Alleseters; eten zowel plantaardig als dierlijk voedsel. Bijvoorbeeld: varken, mens, kakkerlak.
 
Vorm poten
Poten van een vogel zijn aangepast (adaptatie) aan hun leefomgeving. Bijvoorbeeld: reiger met lange poten om door ondiep water te waden en eend met zwemvliezen om goed te kunnen zwemmen.
Vorm van lichaam
Vorm van het lichaam is aangepast (adaptatie) aan de functie. Bijvoorbeeld: een gestroomlijnd lichaam van dieren die in het water leven en/of jagen, zoals de dolfijn en pinguïn, om goed te kunnen zwemmen.
Vorm snavel
Bek van een vogel is aangepast (adaptatie) aan het voedsel dat de vogels eten. Bijvoorbeeld: haakvormige snavel bij roofvogels en kegelvormige snavel bij zaadetende vogels.
 
Vorm kiezen
Kiezen zijn aangepast (adaptatie) aan het voedsel dat de dieren eten: herbivoren hebben plooikiezen, carnivoren hebben knipkiezen en omnivoren hebben knobbelkiezen.
 
Lengte van spijsverteringsstelsel
Lengte van het spijsverteringsstelsel, ook wel darmkanaal , is aangepast (adaptatie) aan voedsel dat de dieren eten: herbivoren hebben een lang darmkanaal om planten te kunnen verteren en carnivoren hebben aan een korter darmkanaal voldoende.
Insectivoren
Insecteneters

B. Aanpassingen bij planten

Intro

Elke plant heeft een aantal dingen nodig om te overleven. Hij moet water en mineralen opnemen uit de bodem en koolstofdioxide uit de lucht. Ook heeft hij voldoende licht nodig voor de fotosynthese.

In woestijnen en andere droge gebieden is weinig water. Het gevaar voor uitdroging is groot. In moerassen is juist weer heel veel water, maar zit er weinig zuurstof in de bodem. Soms is er weinig licht, bijvoorbeeld in een donker bos. De planten die op zulke plaatsen groeien, hebben speciale aanpassingen om te overleven. Daarover gaat dit onderdeel. 


                    

Opdracht-beoordeling

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_thema6_onderdeel_B". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 6 helemaal is afgerond.

Leerdoelen

Na dit onderdeel kan je beschrijven hoe planten zijn aangepast aan hun omgeving:

  • in droge gebieden
  • in natte gebieden
  • in gebieden met weinig licht

Werkwijze

Groepsgrootte

Je werkt de stappen alleen door.
Soms overleg je wel met een klasgeoot.

Tijd
Als je goed geconcentreerd werkt, kan je dit onderdeel in 1 uur afronden

Stap 1 Aanpassingen in droge gebieden: Bladeren en wortels

Een blad neemt koolstofdioxide op voor de fotosynthese door huidmondjes. Huidmondjes zijn kleine openingen aan de onderkant van de bladeren. Er verdampt ook water via de huidmondjes.

In droge gebieden hebben planten vaak minder en kleinere huidmondjes, waardoor ze minder water verdampen.


Huidmondjes: hierdoor kunnen gassen zoals zuurstof en koolstofdioxide het blad in- en uitgaan.

Sluitcellen: regelen het open- en dichtgaan van de huidmondjes.

In een woestijn duurt het soms maanden voor er regen valt.
Vetplanten kunnen zo’n droge periode overleven doordat ze water opslaan in hun bladeren.
Vetplanten hebben ook weinig en kleine huidmondjes.



Cactussen slaan water op in hun stengels. Zij hebben geen bladeren en verdampen dus minder water. Er zitten wel huidmondjes in de stengel om koolstofdioxide op te nemen.

 

Een (vaat)plant heeft wortels om water en mineralen op te nemen uit de bodem. Het water gebruikt de plant voor de fotosynthese.
Via het water worden ook stoffen zoals suikers en mineralen van de wortels naar de bladeren en omgekeerd vervoerd.

Om in droge gebieden te kunnen leven hebben de wortels verschillende aanpassingen. Vaak hebben planten in droge gebieden heel veel wortels die een groot oppervlak innemen. Bij sommige bomen is het wortelstelsel even groot als de boom zelf!

Als het grondwater diep zit, zijn de wortels heel lang.
Deze acacia in Afrika kan een wortel laten groeien van 60 meter!

Stap 2 Aanpassingen in natte gebieden

Moerasplanten staan hun hele leven met hun wortels in de modder. Wortels hebben zuurstof nodig. In modder is weinig zuurstof. Moerasplanten hebben daarom luchtkanalen die zuurstof naar de wortels kunnen brengen.

 

Maak nu de volgende oefening:

Oefenen met aanpassingen van planten

Stap 3 Aanpassing aan weinig licht

Om te groeien maakt een plant zijn eigen voeding met behulp van fotosynthese. Voor de fotosynthese is licht nodig. In de schaduw van een boom of andere grote plant krijgt een plant vaak niet voldoende licht. Sommige planten passen zich aan door sneller te gaan groeien. Maar als het licht niet op tijd bereikt wordt, gaan ze dood.

Klimplanten trekken zich op aan andere planten (gastheren) of bijvoorbeeld muren. Dat kost minder energie dan zelfstandig groeien. Klimplanten kunnen dan ook heel snel groeien. Als ze boven hun gastheer uitkomen ‘stelen’ ze het licht. De gastheer gaat vaak dood. De klimop en de haagwinde zijn bekende klimplanten.

Stap 4 Aanpassingen bij planten - voorbeelden

Het onderstaande filmpje laat een paar voorbeelden zien van planten die op een vindingrijke manier ervoor zorgen dat ze overleven.

De vragen in de toets (in de volgende stap) gaan over dit filmpje en over de rest van de lesstof.

 

Stap 5 Toets

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_thema6_onderdeel_B". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 6 helemaal is afgerond.

Toets:Aanpassingen bij planten

Begrippenlijst

Begrippenlijst

 

Huidmondjes
Opening in bladeren waardoor gassen (zuurstof, koolstofdioxide, waterdamp) in en uit de plant kunnen gaan.
Wortel
Ondergronds deel van een plant met de functies: water en mineralen uit de bodem opnemen, reservestoffen opslaan en de plant vastzetten in de grond.
Zuurstof
Molecuul bestaat uit twee zuurstof atomen; gas dat ontstaat bij fotosynthese in planten en nodig is voor verbranding.
Luchtkanalen
Luchtkanalen brengen zuurstof naar de wortels, omdat er in moeras weinig zuurstof is. Op deze manier wordt het verkrijgen van zuurstof makkelijker voor de plant.
Fotosynthese
Proces waarbij water en koolstofdioxide met behulp van zonlicht worden omgezet in suikers (glucose). Dit gebeurt in planten (bladgroenkorrels).
Licht
Licht is een kiemingsfactor en kan bij een tekort de groei van een plant dus ook beperken.
Klimplanten
Klimplanten zijn planten die zich optrekken aan muren of andere planten, waardoor ze meer energie overhouden om te groeien. Dat verklaart de hoge groeisnelheid van klimplanten.
Hechtwortels
Wortels die in staat zijn zich te hechten aan dood materiaal.

 

C. Leven tot in het extreme

Juist als de omstandigheden extremer worden, zie je de meest bijzondere aanpassingen bij organismen. Als er in de omgeving van organismen een tekort of een teveel is aan basisvoorwaarden als licht, water, zuurstof of warmte, blijkt de vindingrijkheid van de natuur.

Om te kunnen overleven in extreme omstandigheden hebben soorten zich moeten aanpassen. Zij hebben zich gespecialiseerd.

Via de onderstaande links vind je informatie over bijzonder gedrag en andere slimme aanpassingen van levensvormen in extreme situaties.

Lees de informatie goed door en gebruik deze voor zover mogelijk bij de narratiefopdracht.

»Leven tot in het extreme

»Leven zonder licht

»Leven met weinig zuurstof

»Leven in extreme hitte

»Leven met weinig water

»Leven in extreme kou

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toets onderdeel C

Opdracht

Als afronding van deze deelopdracht maak je een toets.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je minimaal 80% van de antwoorden goed hebt. Als je nog te veel foute antwoorden hebt, doe je de toets opnieuw.

Heb je een voldoende, sla dan je bewijs van deelname met je resultaat op als pdf-document en geef het een logische naam,  bv. Toetsresultaat_thema6_onderdeel_C". Lever dit document in EN bewaar het goed totdat de beoordeling van thema 6 helemaal is afgerond.

Aftekenen bij de expert of de TOA

Laat de screenshots van de gemaakte toetsen van onderdeel A+B+C door de expert of de TOA aftekenen. Er hoeft niets via de mail of Classroom te worden ingeleverd.

Toets: Toets "Leven tot in het extreme"

Start

D. Narratiefopdracht N&T op maat

Werkwijze

LET OP: Je mag pas beginnen aan deze narratiefopdracht wanneer alle voorgaande thema’s van N&T met een voldaan zijn afgerond!!!

Groepsgrootte
Je doet deze opdracht in een tweetal of eventueel alleen.

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 4 uur nodig.

Narratiefopdracht

 

Pier Holwerd dicht vanwege hoog water, geen veerboot naar ...

Met deze opdracht kan je veel punten scoren voor het narratief!!
LET OP: Je mag pas beginnen aan deze narratiefopdracht wanneer alle vorige thema’s van N&T met een voldaan zijn afgerond!!!

Opdracht

  • Maak een 'herontwerp' van een plant of dier met aanpassingen om te overleven bij een stijgende waterspiegel - maak gebruik van bestaande aanpassingen zoals beschreven in de lesstof en/of (betrouwbare!) informatie die je op internet vindt.

  • Eigen invulling in overleg met de verantwoordelijke expert(s). Bijvoorbeeld

    • Ontwerp een oplossing bij stijgend water waarbij je gebruik maakt van oplossingen zoals de natuur ze heeft bedacht - biomimicry.

    • Een variant op de ontwerpopdracht zoals hierboven beschreven.

 

Deze narratiefopdracht wordt de komende tijd nog verder uitgewerkt en voorzien van een rubric.
In week 6.3 volgt de toelichting in de vaste les. Pas vanaf dan kan je beginnen.

Rubric Narratiefopdracht

RUBRIC

LET OP: Je mag pas beginnen aan deze narratiefopdracht wanneer alle voorgaande thema’s van N&T met een voldaan zijn afgerond!!!

Thema 6 Narratiefopdracht
Hoe planten en dieren overleven in Amsterdam onder water

Onderdeel

Verdient aandacht

Voldaan

Boven-

gemiddeld

Inhoud

 

Ik beschrijf een planten- of diersoort die op dit moment voorkomt in Amsterdam of omgeving nauwkeurig.

□ rijk □ (onder)afdeling  □ klasse □ soortnaam (Latijn) □ minimaal 3 eigenschappen  

 
   

Ik voeg een foto toe van deze soort

 
   

Ik beschrijf de omgeving waar de gekozen soort leeft in detail, waarbij ik aandacht geef aan:
□ water of land □ bodem  □ vochtigheid □ aanwezigheid vijanden  □ aanwezigheid voedsel

 
   

Ik ‘herontwerp’ mijn plant of dier zodat deze soort zou kunnen overleven als Amsterdam langere tijd onder water komt te staan.
Mijn organisme bestaat niet echt, maar is een combinatie van bestaande aanpassingen zoals beschreven in het lesmateriaal Hoe overleven planten en dieren of andere bronnen.

 
   

Mijn ‘ontworpen’ plant of dier heeft aanpassingen die de volgende functies vervullen:

  • overleven op/onder het water of verplaatsing naar andere plek

  • zuurstof opnemen

  • zich voeden

  • zich verdedigen tegen vijanden

  • zich verdedigen tegen invloeden uit de omgeving

  • zich voortplanten

 
   

Ik heb duidelijk en in mijn eigen woorden beschreven met welke aanpassingen mijn plant of dier
de bovengenoemde functies vervult.

 
   

Als ik andere schriftelijke of digitale bronnen gebruik dan het lesmateriaal Hoe overleven planten en dieren, dan geef ik duidelijk aan welke bronnen dat zijn, met een titel, de schrijver en/of de weblink.

 

Vorm

 

Ik presenteer mijn ‘herontworpen’ plant of dier in de vorm van een tekening of een 3D-werkstuk met nauwkeurige beschrijvingen van de aanpassingen.

 
   

Mijn werk ziet er verzorgd uit.

 

 

E. Practicum-opdracht Gezichtsveld en Perspectief

Leerdoelen

Leerdoelen Practicum Gezichtsveld en perspectief.

 

Aan het eind van dit practicum kan je

 

  • vertellen wat is een gezichtsveld is.

  • je eigen gezichtsveld bepalen en tekenen.

  • vertellen wat de verschillen in gezichtsveld tussen de diverse groepen dieren en mensen zijn.

  • uitleggen waarom je diepte kan zien.

  • HAVO: uitleggen waarom niet elk mens hetzelfde gezichtsveld heeft.

  • VWO: het verband tussen de functie van de ogen en de het gezichtsveld van verschillende dieren verklaren.

Practicum uitvoering

Diepte zien en Gezichtsveld

 

De ogen van de mens staan zes en een halve centimeter uit elkaar. Beide ogen staan voor in het gezicht en niet aan de zijkant zoals bij vele andere dieren. Doordat de ogen voorin het gezicht zitten, is er een grote overlap in het gezichtsveld dat beide ogen zien.

 

Echter, doordat de beide ogen ongeveer zes en een halve centimeter uit elkaar staan bekijken beide ogen de wereld net vanuit een iets ander perspectief. Dit kan je makkelijk controleren door je vinger voor je neus te houden en dan afwisselend je linker- en rechteroog dicht te doen. Je ziet dan als het ware je vinger voor de "achtergrond " van links naar rechts springen. Het linkeroog ziet de wereld dus net iets anders dan het rechteroog.

Dit verschil heet de binoculaire parallax. De beelden van beide ogen gaan naar het gezichtscentrum in de hersenen. De hersenen ontvangen door de eerdergenoemde parallax echter twee beelden. De hersenen - meesters in het creëren van een virtuele wereld - vormen deze twee beelden om tot één beeld met diepte.

Practicumopdracht:

Deze opdracht doe je met 4 leerlingen.
Waar hij/zijn/hem staat, wordt ook zij/haar bedoeld.

De eerste leerling (lln 1) gaat het gezichtsveld straks tekenen. Lln 1 houdt zijn linkeroog dicht en blijft recht vooruitkijken. Je laat je ogen dus nergens anders naartoe draaien. Dit is lastig, dus let op! Leerling 1 houd het witte touwtje in het midden vast bij de rode markering. Lln 2 pakt het eerste uiteinde vast.

Lln 2 gaat voor lln 1 staan en schuift steeds iets meer naar links, ten opzichte van lln 1 die tekent (tegen de klok in). Lln 2 blijft net zo lang verder schuiven totdat lln 1 hem niet scherp meer ziet.
Lln 2 blijft daar nu staan en houdt het touwtje nog steeds vast.

Lln 3 pakt het andere uiteinde vast van het witte touwtje en draait om lln 1 heen naar rechts (met de klok mee), totdat lln 1 hem niet meer scherp kan zien. Er ontstaat nu een V-vorm in het touwtje met lln 1, 2 en 3.
Lln 3 blijft daar nu staan en houdt het touwtje ook nog steeds vast.

Lln 4 neemt het bruine touwtje. Het ene uiteinde houdt lln 1 ook vast en het andere uiteinde houdt lln 4 vast en gaat nu voorbij lln 3 en schuift nog verder naar rechts, met de klok mee. Lln 4 blijft net zo lang verder schuiven totdat lln 1 hem helemaal niet meer kan zien. Lln 4 blijft daar staan.

Lln 1 tekent nu op zijn papier het gezichtsveld wat hij scherp kan zien met zijn rechteroog. Meet de hoek van je gezichtsveld en geef dit aan in de tekening. Herhaal nu alles stappen ook voor het linkeroog. Lln 1 tekent beide tekeningen van het gezichtsveld, links en rechts, in één tekening, zoals in figuur 1.

Iedereen maakt een eigen tekening
Herhaal de bovenstaande stappen met lln 2 die nu tekent.
Herhaal alles ook voor lln 3 en lln 4. Maak een duidelijke tekening van jouw gezichtsveld.

Extra voor HAVO
Leerlingen die op HAVO-niveau werken gaan hun eigen tekening vergelijken met de andere leerlingen uit het groepje. Je beschrijft zorgvuldig de verschillen en de overeenkomsten die je ziet. Zijn er duidelijke verschillen? Bedenk hiervoor een verklaring en noteer deze.

Extra voor VWO
Leerlingen die op VWO-niveau werken voeren de vorige twee opdrachten uit en gaan hierna ook de gezichtsvelden van verschillende soorten dieren vergelijken met die van zichzelf. Schrijf de overeenkomsten en de verschillen op die je hieruit kan opmaken. Verklaar de gevonden verschillen aan de hand van de functie van de ogen voor de mens en de verschillende dieren.

Voorbeelden:

 

Figuur 3 Gezichtsveld Paard
Figuur 2 Gezichtsveld Kikker

                                                                       

PowerPoint Practicum Gezichtsveld en Perspectief

Open bestand Powerpoint practicum Gezichtsveld en Perspectief

Checken, inleveren en feedback geven

Checken en inleveren

Met behulp van onderstaande lijst kan je nagaan of je alles (op de juiste manier) hebt ingeleverd. Belangrijk om te checken, want alleen als alles compleet en correct is ingeleverd, wordt je werk nagekeken.

Onderdeel A
VOLDOENDE resultaat toets --> alle vragen in één PDF óf een screenfilmpje met een logische titel.

Onderdeel B
VOLDOENDE resultaat toets --> alle vragen in één PDF óf een screenfilmpje met een logische titel.

Onderdeel C
VOLDOENDE resultaat toets --> alle vragen in één PDF óf een screenfilmpje met een logische titel.

Onderdeel D
Uitwerking narratiefopdracht a.d.h.v. de rubric OP JE EIGEN NIVEAU.
Inleveren op papier of als 3D. Bij een eigen idee en of uitvoering wordt de rubric samen met de leerling vastgesteld.


Feedback geven

Graag krijgen we feedback van jou over dit lesmateriaal en de lessen.

Feedback is heel persoonlijk. Wat de een graag anders zou zien, vindt een ander misschien juist prettig. Vul het feedbackformulier daarom alsjeblieft in je eentje in, op een rustig moment.

Het feedbackformulier is natuurlijk geen toets. Alle antwoorden zijn 'helemaal goed'.

Lever het in als een PDF-document of als een screenfilmpje, zodat je antwoorden zichtbaar zijn.

DANKJEWEL!

Feedbackformulier:Thema 6 Hoe planten en dieren overleven

  • Het arrangement N&T Thema 6: Hoe planten en dieren overleven is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2018-10-02 15:10:06
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VWO 2; VMBO theoretische leerweg, 2; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    14 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    Topteenzoolganger
    http://biologiepagina.nl/Oefeningen/topteenzoolganger/topteenzoolganger.htm
    Link
    Gebitten van zoogdieren
    http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Gebitzoogdieren/gebitten.htm
    Link
    Snavels en voedsel
    http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Snavels/snavelsenvoedsel.htm
    Link

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Spinoza20first Domein Natuur & Technologie. (z.d.).

    Thema 7: Vindingrijkheid in de natuur

    https://maken.wikiwijs.nl/113861/Thema_7__Vindingrijkheid_in_de_natuur