Vooraf
Op deze pagina wordt uitleg gegeven over verschillende stijlonderdelen van het vak Nederlands. Zo wordt het verschil tussen jou en jouw, als en dan, en dat en wat uitgelegd. Hiernaast vind je ook leuke filmpjes waarin op leuke wijze uitleg wordt gegeven over het onderwerp. Ten slotte staan er oefenopgaven op de site. Zo kun je zelfstandig deze lastige onderdelen onder de knie krijgen.
Succes!
Jou/jouw
Jouw duidt altijd bezit aan, bijvoorbeeld:
- Ik heb het jouw moeder gevraagd. (de moeder van jou)
- Jouw cake is het lekkerst. (de cake van jou)
- Naar jouw theorieën luister ik altijd graag. (de theorieën van jou)
- Ik deed het voor jouw plezier. (het plezier van jou)
- Je bent ontzettend gestrest voor jouw doen. (''het doen' ('de gewoonte') van jou')
- Ik doe het, maar op jouw verantwoording! ('de verantwoording van jou')
Jouw wordt dan ook 'bezittelijk voornaamwoord' genoemd. Andere bezittelijke voornaamwoorden zijn mijn, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie en hun.
In de volgende zinnen is jou juist, omdat het geen bezit aanduidt:
- Ik heb het jou gevraagd.
- Gijs zag jou gisteren in de stad.
- Is dat van jou of van haar?
- Dat ga ik meteen voor jou doen.
- De door jou gestelde vraag komt aan de orde.
Jou wordt 'persoonlijk voornaamwoord' genoemd. Andere persoonlijke voornaamwoorden zijn ik, mij, zij, hem, u en wij.
Als je twijfelt of je jou of jouw moet schrijven, is het soms handig jou(w) in gedachten te vervangen door mij (kan alleen persoonlijk voornaamwoord zijn) of mijn (kan alleen bezittelijk voornaamwoord zijn). Als mij in de zin past, past jou ook; als mijn in de zin past, is jouw juist:
- Hij heeft het mij gevraagd, dus: Hij heeft het jou gevraagd.
- Gijs zag mij gisteren in de stad, dus: Gijs zag jou gisteren in de stad.
- Dat boek is door mij geschreven, dus: Dat boek is door jou geschreven.
- Is dat van mij of van haar?, dus: Is dat van jou of van haar?
- Is dat mijn boek?, dus: Is dat jouw boek?
- Mijn moeder houdt erg van toneel, dus: Jouw moeder houdt erg van toneel.
Oefening: Oefeningen jou/jouw
Start
Toets: Toets jou/jouw
Start
Als/dan
Wat is het verschil tussen 'dan' en 'als'?
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt het verschil beschrijven, gebruik je vaak de vergrotende trap of bijvoorbeeld 'anders' om het verschil te beschrijven. A is groter (mooier, kleiner, witter, harder, enthousiaster, beter, anders) dan B:
- Kees zingt mooier dan Wim.
- Kees is nog groter dan een reus.
- Kees is vijf keer sterker dan zijn zoon.
- Kees staat op een andere hoogte dan Jan.
- Kees doet niets anders dan slapen.
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt gelijkheid beschrijven, gebruik je vaak 'even', 'zelfde' of 'zo'. A is even groot (of mooi, klein, wit, hard, enthousiast, goed) als B:
- Kees zingt even mooi als Wim.
- Kees is zo groot als een reus.
- Kees is vijf keer zo sterk als zijn zoon.
- Kees staat op dezelfde hoogte als Jan.
Oefening: Oefeningen als/dan
Start
Toets: Toets als/dan
Start
Dat/wat
Dat
Duidelijke verwijzing
Je kunt verwijzen naar een zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: het/een boek, het/een paard, het/een idee, het/een gevoel. Dan is het dat.
• Een gevoel dat blijft hangen.
• Het boek dat in je koffer zit.
• Het paard dat in de wei staat.
• Een idee dat iedereen goed vindt.
Wat
Minder duidelijke verwijzing
Je kunt ook verwijzen naar iets minder duidelijke dingen, zoals het enige, alles, het mooiste, het laatste, het minste, niets. Dan gebruik je wat.
• Het enige wat je belangrijk vindt.
• Alles wat je zou willen.
• Het mooiste wat je gezien hebt.
• Het laatste wat ik me herinner.
• Het minste wat je kunt doen.
Verwijzen naar hele zin
Je kunt ook verwijzen naar een hele zin. In dat geval gebruik je ook wat.
- Het museum ging failliet, wat een grote strop was voor de gemeente.
- Het boek dat ik op het moment lees, vind ik prachtig, wat me verbaast gezien de recensies.
- Nederland doet niet mee aan het WK, wat ik echt een schande vind.
Van Kooten en De Bie - dat/wat
Oefening: Oefeningen dat/wat
Start
Toets: Toets dat/wat
Start