Ik heb het jouw moeder gevraagd. (de moeder van jou)
Jouw cake is het lekkerst. (de cake van jou)
Naar jouw theorieën luister ik altijd graag. (de theorieën van jou)
Ik deed het voor jouw plezier. (het plezier van jou)
Je bent ontzettend gestrest voor jouw doen. (''het doen' ('de gewoonte') van jou')
Ik doe het, maar op jouw verantwoording! ('de verantwoording van jou')
Jouw wordt dan ook 'bezittelijk voornaamwoord' genoemd. Andere bezittelijke voornaamwoorden zijn mijn, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie en hun.
In de volgende zinnen is jou juist, omdat het geen bezit aanduidt:
Ik heb het jou gevraagd.
Gijs zag jou gisteren in de stad.
Is dat van jou of van haar?
Dat ga ik meteen voor jou doen.
De door jou gestelde vraag komt aan de orde.
Jou wordt 'persoonlijk voornaamwoord' genoemd. Andere persoonlijke voornaamwoorden zijn ik, mij, zij, hem, u en wij.
Als je twijfelt of je jou of jouw moet schrijven, is het soms handig jou(w) in gedachten te vervangen door mij (kan alleen persoonlijk voornaamwoord zijn) of mijn (kan alleen bezittelijk voornaamwoord zijn). Als mij in de zin past, past jou ook; als mijn in de zin past, is jouw juist:
Hij heeft het mij gevraagd, dus: Hij heeft het jou gevraagd.
Gijs zag mij gisteren in de stad, dus: Gijs zag jou gisteren in de stad.
Dat boek is door mij geschreven, dus: Dat boek is door jou geschreven.
Is dat van mij of van haar?, dus: Is dat van jou of van haar?
Is dat mijn boek?, dus: Is dat jouw boek?
Mijn moeder houdt erg van toneel, dus: Jouw moeder houdt erg van toneel.