Inleiding
In de cultuurperiode van de Verlichting, die grofweg de achttiende eeuw omvat, is veel van wat we tegenwoordig als modern beschouwen ontstaan. Zowel ideeën over democratisch bestuur, onderwijs gericht op de ontwikkeling van het kind als zaken als scheiding van kerk en staat, vrouwenemancipatie en universele rechten van de mens, zijn in deze eeuw uitgedacht en gedeeltelijk in de praktijk gebracht.
Deze webquest en bestaat uit twee lessen. In de eerste les een leertekst over de Verlichting en daarbij een aantal bronnenopdrachten.
In de tweede les een leertekst over de Verlichting in Nederland ten tijde van de Bataafse republiek en later. Ook hierbij horen een aantal bronnenopdrachten. Het is aan te bevelen om de leertekst over de Verliching uit les 1 in ieder geval gelezen te hebben voordat je aan les 2 begint.
Leertekst 1: Historische context van de Verlichting
De Verlichting bestrijkt de periode die liep van ongeveer 1650 tot ongeveer 1800. Veel principes van de Verlichting spelen ook nu nog een belangrijke rol in onze maatschappij zoals gelijkheid, het delen van de macht en het belang van kennis. In de genoemde periode zagen de meeste van deze nieuwe ideeën het levenslicht en veranderde het denken over mens en maatschappij ingrijpend.
Wat ging er vooraf?
De Verlichting bouwde voort op de wetenschappelijke en intellectuele revolutie van de 17e eeuw. Tot die tijd bood religie verklaringen voor allerlei natuurverschijnselen waar mensen mee werden geconfronteerd. Deze taak werd echter steeds meer door de wetenschap overgenomen. Zo zorgden de publicaties van Nicolaas Copernicus (1473-1543), Galileo Galilei (1564-1642) en Isaac Newton (1642 -1727) ervoor dat het door de kerk gehanteerde beeld dat de aarde het middelpunt van het heelal was ter discussie werd gesteld. Ook waren de ontdekkingen en verkenningen van de overzeese wereld van grote invloed. De groeiende kennis van andere culturen ondermijnde het oude Europa en haar ideeën. De 17e-eeuwse Europeanen waren de eersten ooit die de wereld als geheel kenden en zich realiseerden dat er een grote verscheidenheid in het menselijk ras en zijn gewoonten bestond. De kloof tussen het Christendom en de wetenschap werd in die tijd steeds groter.
Hoe zag de maatschappij er rond 1650 uit?
De maatschappij rond 1650 was volgens een aantal eeuwenoude principes ingericht:
• De indeling van de maatschappij is Gods wil.
• De koning staat aan het hoofd van de maatschappij met absolute macht.
• De kerk domineert het wereldbeeld.
• De derde stand heeft niets te vertellen.
• De nadruk ligt op geloof, traditie en gezag.
De macht van de vorsten en de kerk en de starheid van de standenmaatschappij riepen veel weerstand op. Door de groeiende wetenschappelijke kennis en het veranderende wereldbeeld werden de rol van de kerk en de koning steeds meer onderwerp van discussie. Er groeide een hele andere kijk op de mens, godsdienst en de maatschappij als geheel. Er ontstond een geloof in een nieuwe en betere maatschappij. Door de ideeën van de filosofen was het alsof de mensen wakker werden geschud: alsof het licht aanging. Daarom spreken we over deze periode als de Verlichting.
Welke ideeën hadden de filosofen van de Verlichting?
Steeds meer mensen dachten na over de vraag hoe de maatschappij anders en beter ingericht kon worden. De macht van de vorst, de ongelijkheid tussen de standen, de dominante rol van de Kerk, al deze onderwerpen stonden ter discussie. Een betere maatschappij kon volgens de Verlichtingsdenkers alleen tot stand komen door ingrijpende veranderingen:
• De maatschappij moet en kan beter worden ingericht.
• Vrijheid, gelijkwaardigheid en individualiteit voor iedereen
• Problemen moeten opgelost worden door kennis (rationalisme).
• Kennis is belangrijk, dus de wetenschap is belangrijk.
• Er moet een einde komen aan machtspositie van de kerk.
• Er moet een scheiding komen van kerk en staat.
• De macht moet eerlijk worden verdeeld.
Welke drie uitgangspunten stonden aan de basis van de ideeën die tijdens de Verlichting opkwamen?
Natuurrecht
In teksten over de Verlichting ging het vaak over het begrip natuurrecht. Daarmee werd bedoeld dat de menselijke samenleving in principe ooit ideaal was. In een ver verleden was iedereen gelijk en had iedereen evenveel te vertellen. In feite hadden alle mensen toen evenveel rechten. Daartoe behoorde bijvoorbeeld het recht op leven, vrijheid en eigendom.
Vrijheid
De Verlichtingsdenkers stelden de vrijheid van het individu centraal. Eeuwenlang was het individu ondergeschikt geweest aan groepen. Eeuwenlang behoorde je vanaf je geboorte bij een vaste groep. De kans was groot dat je hetzelfde leven zou leiden als je ouders. Geboren in de derde stand lag je beroep, je godsdienst, en je (gebrek aan) macht vast voor de rest van je leven. De Verlichtingsdenkers verkondigden dat mensen bij hun geboorte in aanleg overal gelijk waren. Aanname van dat idee had enorme consequenties. Het betekende immers dat je leven bij geboorte niet bij voorbaat vastlag, dat je het recht en de vrijheid had om keuzes te maken. Dat sprak veel mensen aan.
De rede
De ideeën van de Verlichting waren gebaseerd op het rationalisme. Het menselijk verstand, het beredeneren van problemen, was volgens de Verlichtingsdenkers de sleutel tot het geluk. Daarom vonden zij het vergaren van kennis essentieel. De wetenschap kreeg als gevolg van de Verlichtingsideeën een enorme impuls.
Het vergaren van kennis stond haaks op de ideeën van de Kerk. De Kerk en de Bijbel waren tot die tijd immers dé bron van kennis. Verlichtingsdenkers hadden grote kritiek op de Kerk en wilden dat de Kerk niet het alleenrecht had om de Bijbel te interpreteren.
Enkele beroemde filosofen
René Descartes (1596 – 1660)
Hij ontwikkelde in samenwerking met andere wetenschappers een rationele kijk op de wereld. In een rationeel wereldbeeld is geen plaats voor het geloof in wonderen. De opvatting van Descartes was dat zintuigen vaak onduidelijke kennis voortbrengen: de menselijke waarneming is subjectief. Hij kwam tot de conclusie dat kennis die het verstand voortbrengt betrouwbaarder is dan kennis op basis van waarneming via de zintuigen. Zijn credo ‘Ik denk, dus ik besta’ vloeit voort uit die aanname. Descartes zag het menselijk verstand als bron van zuivere kennis.
Montesquieu (1689-1755)
Hij pleitte voor een strikte scheiding der machten, het idee van de Trias Politica, bestaande uit een uitvoerende, een wetgevende en een rechterlijke macht. Onderlinge controle van de drie machten zou volgens hem voorkomen dat één macht de overhand zou krijgen. Een dergelijk politiek systeem waarborgde een vrij leven voor haar burgers met een grotere mate van gelijkheid. Ook in onze huidige tijd vormen de ideeën van Montesquieu de grondslag van de manier waarop onze maatschappij is georganiseerd.
Diderot (1713-1784)
Diderot was een Verlichtingsdenker met een onuitputtelijk geloof in de vooruitgang. Het idee dat meer kennis de mensheid vooruit zou helpen bracht hem op het idee een encyclopedie te maken. Allerlei wetenschappers en schrijvers konden daaraan bijdragen. Diderot wilde zo alle kennis beschikbaar maken voor iedereen.
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)
De wil van het volk zou volgens hem een belangrijk uitgangspunt moeten zijn voor het besturen van een land en van het recht. Rousseau zag de maatschappij als een verzameling burgers die onderlinge afspraken maakten, of zoals hij het noemde: een onderling contract afsloten. Zijn idee over de verhouding tussen volkswil en staatsmacht wordt gezien als een belangrijke pijler van de moderne democratie. Rousseau geloofde in een natuurlijke toestand waarin oprechtheid, eenvoud en gevoel voorop stonden, een oervorm van een ideale menselijke samenleving. De mensheid was volgens de filosoof ver van dat ideaal afgedreven maar kon die ideale toestand opnieuw ‘uitvinden’. Net als de andere Verlichtingsfilosofen geloofde hij in een maakbare samenleving.
Voltaire 1694 - 1778
Speerpunten in de ideeën van Voltaire waren: intellectuele vrijheid en een vurige strijd tegen onwetendheid, corruptie en bekrompenheid. Met zijn drang naar vrijheid kwam hij veelvuldig in botsing met de toen nog alomvattende macht van de Kerk. Fundament van kennis en vrijheid was volgens Voltaire het verstand dat mensen in staat stelt te denken.. Voltaire past goed in de Verlichting vanwege zijn fascinatie voor de maakbare samenleving.
John Locke (1642-1704)
Hij was een gelovig man en tegelijkertijd Verlichtingsdenker. Ook Locke zag kennis als de sleutel tot een betere samenleving. Locke stelde zich vragen die nog steeds actueel zijn: Hoe komen we tot kennis? Wanneer weten we of iets waar is en waarin verschilt objectieve kennis van een mening? Belangrijk uitgangspunt voor zijn ideeën over de staat was het zogenaamde 'natuurrecht'. Dit natuurrecht was volgens Locke universeel en een voor ieder individu geldend recht. Daartoe behoorde het recht op leven, vrijheid en eigendom. De staat was volgens Locke een overeenkomst tussen burgers die hun natuurlijke rechten overdroegen aan de overheid. Deze constructie leverde de mens de grootst mogelijke veiligheid en bestaanszekerheid. Locke wordt gezien als een belangrijke grondlegger van het liberalisme.
Opdracht
Kies uit de zeven bronnen die bij leertekst 1 horen er vier uit en maak de bijbehorende vragen.
Bron 1 Voltaire
Voltaire over het bestaan van God.
"Wanneer ik een horloge zie kom ik tot de conclusie, dat een verstandelijk wezen de veren van dit mechanisme daarin dusdanig heeft aangebracht, dat de wijzers de tijd aanwijzen.
Op dezelfde manier kom ik, wanneer ik de veren van het menselijk lichaam beschouw, tot de conclusie dat een verstandelijk wezen het zo beschikt heeft, dat deze organen negen maanden in de moederschoot gevoed werden, dat zij ogen kregen om te zien, handen om te grijpen enz."
Beoordeel aan de hand van zijn woorden of Voltaire geloofde in het bestaan van God. Leg je antwoord uit.
Bron 2: Rousseau
Rousseau in zijn 'Discours sur l'inégalité'.
"Tot nu toe heb ik geen onderscheid gemaakt tussen standen, rang en fortuin en ik zal dit in het vervolg ook niet doen, omdat de mens dezelfde is in alle standen: de rijke heeft geen grotere maag dan de arme en verteert niet beter dan de laatste; de meester heeft geen langere noch sterkere armen dan zijn slaaf; een aanzienlijke is niet aanzienlijker dan een man uit het volk; kortom, omdat de natuurlijke behoeften overal dezelfde zijn, moeten de middelen om erin te voorzien ook dezelfde zijn. Onuitwisbare eigenschappen zijn slechts diegene die door de natuur verstrekt worden en de natuur maakt noch prinsen, noch rijken, noch grote heren."
1 Ga na welke kenmerk van de Verlichting in de woorden van Rousseau terug te vinden zijn.
2 Waarom kun je stellen dat het achttiende-eeuwse mensbeeld in vergelijking met het Middeleeuwse mensbeeld revolutionair was?
Bron 3: Diderot
Het artikel 'Politiek Gezag' in de 'Encyclopédie', onder redactie van Denis Diderot in de 18de eeuw uitgegeven.
"Niemand heeft van nature het recht gekregen om anderen te commanderen. Vrijheid is een geschenk van de hemel, en ieder individu van hetzelfde soort heeft het recht die te genieten zodra hij het gebruik van de rede geniet.
De vorst heeft aan dezelfde burgers het gezag te danken over wie hij dat gezag uitoefent; en dit gezag wordt beperkt door de wetten van de natuur en van de staat. De wetten van de natuur en van de staat zijn de voorwaarden waaronder zij zich aan de werking van dat gezag hebben onderworpen of verondersteld worden zich te hebben onderworpen.
Bovendien is de regering, hoewel erfelijk in een familie en gelegd in de handen van één persoon, geen particulier eigendom, maar openbaar eigendom dat dientengevolge nooit van het volk kan worden afgenomen, aan wie het uitsluitend, van begin af aan als vrij bezit toebehoort. Vandaar dat het altijd de mensen zijn die het contract of de overeenkomst opstellen. Het is niet de staat die aan de vorst toebehoort, het is de vorst die de staat toebehoort: maar het blijft aan de vorst om in de staat te regeren omdat de staat hem voor dat doel gekozen heeft: hij heeft zichzelf aan de mensen en het bestuur van hun aangelegenheden gebonden, en zij zijn op hun beurt gebonden hem in overeenstemming met de wetten te gehoorzamen."
1 Leg uit dat het artikel over 'politiek gezag' uit de 'Encyclopédie' een voorbeeld van het Verlichtingsdenken is.
Bron 4: Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring
Fragment uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring, 1776.
"Wij houden deze waarheden voor vanzelfsprekend: dat alle mensen gelijk geschapen zijn; dat zij van hun Schepper zekere onaantastbare rechten hebben meegekregen; onder meer het recht op leven, het recht op vrijheid en het recht om het geluk na te jagen. Het spreekt ook vanzelf dat, om deze rechten veilig te stellen, onder de mensen regeringen zijn ingesteld, die hun rechtmatig gebruik van de macht kunnen baseren op het feit dat de burgers met hun bewind instemmen; en dat het volk het recht heeft, als ooit een regering op de vernietiging van 's mensen rechten uit is, die regering te veranderen of af te schaffen en een nieuw bestuur in te stellen, gegrondvest op zulke beginselen, en georganiseerd in zo'n vorm, als zij het meest gewenst vinden om hun veiligheid en geluk teweeg te brengen."
1 Leg uit dat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring blijk geeft van het natuurrechtdenken.
2 Beoordeel of in bron 4 ook aspecten van het contractdenken te vinden zijn. Leg je antwoord uit.
Bron 5: Amerikaanse grondwet
Uit de grondwet van de Verenigde Staten, 1787.
"Wij, het volk van de Verenigde Staten, met de bedoeling onze Unie hechter te maken, rechtvaardigheid te verwezenlijken, rust in het binnenland te verzekeren, voor de defensie te zorgen, de algemene welvaart na te streven en de vrucht van de vrijheid voor ons en onze nakomelingen te bewaren, verklaren deze constitutie voor de Verenigde Staten van Amerika van kracht."
De opsteller van de grondwet van de VS waren door het denken van Locke en de Franse filosofen beinvloed. Maak duidelijk dat je in deze grondwet de contracttheorie van Locke terug kunt vinden.
Bron 6: Verklaring van de rechten van de mens en burger
Fragment uit de inleiding van de declaritie van de rechten van de mens en burgers ('Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen') , 26 augustus 1789.
"Alle mensen hebben een onbedwingbare neiging tot het najagen van geluk; teneinde dit met gezamenlijke inspanning te kunnen bereiken hebben zij samenlevingen gevormd en regeringen ingesteld. Iedere regering moet derhalve het geluk voor iedereen tot doel hebben.
Als uitvloeisel van deze onbetwistbare waarheid bestaat de regering voor het welzijn van hen die geregeerd worden, en niet voor hen die regeren; geen enkele openbare functie mag beschouwd worden als het bezit van hem die deze bekleedt.
De natuur heeft alle mensen vrij en gelijk gemaakt; maatschappelijk onderscheid moet derhalve gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke noodzaak.
Om gelukkig te zijn moet de mens volkomen vrij zijn in het gebruik van zijn lichamelijke en morele vermogens.
Het is de plicht van ieder individu om de rechten van anderen te respecteren.
De regering moet, teneinde het algemeen geluk te bereiken, derhalve rechten beschermen en plichten voorschrijven. Zij moet geen enkele beperking opleggen aan het vrije gebruik van menselijke talenten. Zij moet boven alles de onvervreemdbare rechten garanderen die aan alle mensen toebehoren, zoals persoonlijke vrijheid, bezit, veiligheid, de bescherming van eer en leven, de vrije meningsuiting en verzet tegen onderdrukking."
Maak duidelijk dat uit bovenstaande bron blijkt dat de Franse revolutionairen van 1789 het in de Verlichtingstijd ontstane mensbeeld aanhingen.
Bron 7: John Locke
In zijn 'Essay Concerning Human Understanding', geschreven in 1690, zette de Engelse filosoof John Locke zijn theorie over kennis uiteen. Hieronder volgt een fragment uit dit werk.
"Laten we dan veronderstellen dat de geest, om zo te zeggen, wit papier is, met geen enkel letterteken, zonder ook maar enig idee. Hoe komt het dan voorzien van ideeën? Vanwaar komt hij dan aan die enorme hoeveelheid ideeën, die de drukke en grenzeloze verbeeldingskracht van de mens daarop heeft geschilderd in een bijna eindeloze verscheidenheid? Waarvandaan heeft hij alle bouwstoffen van zijn verstand en zijn kennis? Hierop antwoord ik, met één woord, vanuit ervaring.
Ons vermogen om te observeren, toegepast hetzij met betrekking tot uiterlijk waarneembare objecten, hetzij met betrekking tot de innerlijke werking van onze geest, door onszelf waargenomen en overdacht, is datgene wat ons verstand voorziet van alles wat we nodig hebben om te denken."
Leg uit dat je met behulp van de woorden van John Locke een verband kunt leggen tussen de Wetenschappelijke Revolutie en de Verlichting.
Afsluiting
Als je de leertekst en de bronnen hebt gelezen kun je aan het eind van deze les:
- De historische context van de Verlichting uitleggen
- De uitgangspunten en ideeen van de Verlichting benoemen
- Een aantal belanrijke filosofen van de Verlichting en hun ideeen benoemen
Leerkracht / Bronnen / Verantwoording
De bronnen die in deze webquest zijn gebruikt zijn:
https://maken.wikiwijs.nl/87962
https://maken.wikiwijs.nl/87962#!page-2546472
histoforum.net/toetsmateriaaltijdvakken/Verlichting.pdf
Palmer R.R., A History of Europe in the Modern World, 11th edition
Het vereist van de leerlingen enig geduld en een behoorlijke leesvaardigheid om de bijbehorende bronnen te lezen. De bronnen kunnen ook klassikaal worden voorgelezen waarna eerst de betekenis wordt besproken en daarna de vragen worden gemaakt. De leertekst die bij deze webquest hoort geeft de leerlingen handvaten bij het beantwoorden van de vragen omdat daarin de ideeen van de Verlichting worden beschreven.
Toelichting bij de bronnen
Bron 1:
Voltaire beschouwt het onstaan van mensen niet als een goddelijk gegeven maar concludeert dat een verstandelijk wezen (mensen) dit gemaakt moet hebben en niet een God. Hij vergelijkt het met het maken van een horloge. Alles is te maken aldus Voltaire (maakbare samenleving)
Bron 2:
1. Rousseau hangt het natuurrechtprincipe aan waarin iedereen in principe gelijk is
2. In de middeleeuwen was er een duidelijk verschil tussen de verschillende standen en hadden bijvoorbeeld vorsten een van God gegeven mandaat om over hun volk te heersen. Dit idee tijdens de Verlichting ernstig ter discussie gesteld.
Bron 3:
Iedereen is gelijk en heeft het recht om in vrijheid te leven. De bevolking sluit een contract af met de staat waarin de burgers hun rechten overdragen aan de overheid in het vertrouwen dat de overheid het goed met hen voorheeft
Bron 4:
1. Het recht op leven, vrijheid en het najagen van zijn eigen geluk zijn voor de filosofen uit de Verlichting natuurrechten die op ieder mens van toepassing zijn.
2. Contractdenken: Het volk heeft het recht om de een regering af te schaffen of te veranderen wanneer zij de belangen van het volk niet goed behartigt.
Bron 5:
Het volk is duidelijk de opsteller van deze grondwet en niet een vorst. Het is het volk dat hier bepaalt.
Bron 6:
De Franse revolutionairen zijn beinvloed door de Verlichting en dat blijkt o.a. uit:
Het recht op vrijheid
De regering is er voor het volk
Het recht op geluk, bescherming, bezit, veiligheid en vrije meningsuiting
Bron 7
Tijdens de wetenschappelijke revolutie stond het verstand en de rede centraal. Locke stelt ook hetgene wat waarneembaar is de mensen aanspoort om na te denken. Hij ontkent de invloed van een hogere macht (God) maar spoort mensen aan om zijn verstand te gebruiken