Leertekst 1: Historische context van de Verlichting

De Verlichting bestrijkt de periode die liep van ongeveer 1650 tot ongeveer 1800. Veel principes van de Verlichting spelen ook nu nog een belangrijke rol in onze maatschappij zoals gelijkheid, het delen van de macht en het belang van kennis. In de genoemde periode zagen de meeste van deze nieuwe ideeën het levenslicht en veranderde het denken over mens en maatschappij ingrijpend.

 

Wat ging er vooraf?

De Verlichting bouwde voort op de wetenschappelijke en intellectuele revolutie van de 17e eeuw. Tot die tijd bood religie verklaringen voor allerlei natuurverschijnselen waar mensen mee werden geconfronteerd. Deze taak werd echter steeds meer door de wetenschap overgenomen. Zo zorgden de publicaties  van Nicolaas Copernicus (1473-1543), Galileo Galilei (1564-1642) en Isaac Newton (1642 -1727) ervoor dat het door de kerk gehanteerde beeld dat de aarde het middelpunt van het heelal was ter discussie werd gesteld.  Ook waren de ontdekkingen en verkenningen van de overzeese wereld van grote invloed. De groeiende kennis van andere culturen ondermijnde het oude Europa en haar ideeën. De 17e-eeuwse Europeanen waren de eersten ooit die de wereld als geheel kenden en zich realiseerden dat er een grote verscheidenheid in het menselijk ras en zijn gewoonten bestond. De kloof tussen het Christendom en de wetenschap werd in die tijd steeds groter.


Hoe zag de maatschappij er rond 1650 uit?
De maatschappij rond 1650 was volgens een aantal eeuwenoude principes ingericht:
• De indeling van de maatschappij is Gods wil.
• De koning staat aan het hoofd van de maatschappij met absolute macht.
• De kerk domineert het wereldbeeld.
• De derde stand heeft niets te vertellen.
• De nadruk ligt op geloof, traditie en gezag.

De macht van de vorsten en de kerk en de starheid van de standenmaatschappij riepen veel weerstand op. Door de groeiende wetenschappelijke kennis en het veranderende wereldbeeld werden de rol van de kerk en de koning steeds meer onderwerp van discussie.  Er groeide een hele andere kijk op de mens, godsdienst en de maatschappij als geheel. Er ontstond een geloof in een nieuwe en betere maatschappij. Door de ideeën van de filosofen was het alsof de mensen wakker werden geschud: alsof het licht aanging. Daarom spreken we over deze periode als de Verlichting.

 

Welke ideeën hadden de filosofen van de Verlichting?
Steeds meer mensen dachten na over de vraag hoe de maatschappij anders en beter ingericht kon worden. De macht van de vorst, de ongelijkheid tussen de standen, de dominante rol van de Kerk, al deze onderwerpen stonden ter discussie. Een betere maatschappij kon volgens de Verlichtingsdenkers alleen tot stand komen door ingrijpende veranderingen:
• De maatschappij moet en kan beter worden ingericht.
• Vrijheid, gelijkwaardigheid en individualiteit voor iedereen
• Problemen moeten opgelost worden door kennis (rationalisme).
• Kennis is belangrijk, dus de wetenschap is belangrijk.
• Er moet een einde komen aan machtspositie van de  kerk.
• Er moet een scheiding komen van kerk en staat.
• De macht moet eerlijk worden verdeeld.

 

Welke drie uitgangspunten stonden aan de basis van de ideeën die tijdens de Verlichting opkwamen?

Natuurrecht
In teksten over de Verlichting ging het vaak over het begrip natuurrecht. Daarmee werd bedoeld dat de menselijke samenleving in principe ooit ideaal was. In een ver verleden was iedereen gelijk en had iedereen evenveel te vertellen. In feite hadden alle mensen toen evenveel rechten. Daartoe behoorde bijvoorbeeld het recht op leven, vrijheid en eigendom.

 

Vrijheid
De Verlichtingsdenkers stelden de vrijheid van het individu centraal. Eeuwenlang was het individu ondergeschikt geweest aan groepen. Eeuwenlang behoorde je vanaf je geboorte bij een vaste groep. De kans was groot dat je hetzelfde leven zou leiden als je ouders. Geboren in de derde stand lag je beroep, je godsdienst, en je (gebrek aan) macht vast voor de rest van je leven. De Verlichtingsdenkers verkondigden dat mensen bij hun geboorte in aanleg overal gelijk waren. Aanname van dat idee had enorme consequenties. Het betekende immers dat je leven bij geboorte niet bij voorbaat vastlag, dat je het recht en de vrijheid had om keuzes te maken. Dat sprak veel mensen aan.

 

De rede
De ideeën van de Verlichting waren gebaseerd op het rationalisme. Het menselijk verstand, het beredeneren van problemen, was volgens de Verlichtingsdenkers de sleutel tot het geluk. Daarom vonden zij het vergaren van kennis essentieel. De wetenschap kreeg als gevolg van de Verlichtingsideeën een enorme impuls.
Het vergaren van kennis stond haaks op de ideeën van de Kerk. De Kerk en de Bijbel waren tot die tijd immers dé bron van kennis. Verlichtingsdenkers hadden grote kritiek op de Kerk en wilden dat de Kerk niet het alleenrecht had om de Bijbel te interpreteren.

 

 

 

Enkele beroemde filosofen

René Descartes (1596 – 1660)
Hij ontwikkelde in samenwerking met andere wetenschappers een rationele kijk op de wereld. In een rationeel wereldbeeld is geen plaats voor het geloof in wonderen. De opvatting van Descartes was dat zintuigen vaak onduidelijke kennis voortbrengen: de menselijke waarneming is subjectief. Hij kwam tot de conclusie dat kennis die het verstand voortbrengt betrouwbaarder is dan kennis op basis van waarneming via de zintuigen. Zijn credo ‘Ik denk, dus ik besta’ vloeit voort uit die aanname. Descartes zag het menselijk verstand als bron van zuivere kennis.

 

Montesquieu (1689-1755)

Hij pleitte voor een strikte scheiding der machten, het idee van de Trias Politica, bestaande uit een uitvoerende, een wetgevende en een rechterlijke macht. Onderlinge controle van de drie machten zou volgens hem voorkomen dat één macht de overhand zou krijgen. Een dergelijk politiek systeem waarborgde een vrij leven voor haar burgers met een grotere mate van gelijkheid. Ook in onze huidige tijd vormen de ideeën van Montesquieu de grondslag van de manier waarop onze maatschappij is georganiseerd.

 

Diderot (1713-1784)

Diderot was een Verlichtingsdenker met een onuitputtelijk geloof in de vooruitgang. Het idee dat meer kennis de mensheid vooruit zou helpen bracht hem op het idee een encyclopedie te maken. Allerlei wetenschappers en schrijvers konden daaraan bijdragen. Diderot wilde zo alle kennis beschikbaar maken voor iedereen.

 

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)

De wil van het volk zou volgens hem een belangrijk uitgangspunt moeten zijn voor het besturen van een land en van het recht. Rousseau zag de maatschappij als een verzameling burgers die onderlinge afspraken maakten, of zoals hij het noemde: een onderling contract afsloten. Zijn idee over de verhouding tussen volkswil en staatsmacht wordt gezien als een belangrijke pijler van de moderne democratie. Rousseau geloofde in een natuurlijke toestand waarin oprechtheid, eenvoud en gevoel voorop stonden, een oervorm van een ideale menselijke samenleving. De mensheid was volgens de filosoof ver van dat ideaal afgedreven maar kon die ideale toestand opnieuw ‘uitvinden’. Net als de andere Verlichtingsfilosofen geloofde hij in een maakbare samenleving.

 

Voltaire 1694 - 1778
Speerpunten in de ideeën van Voltaire waren: intellectuele vrijheid en een vurige strijd tegen onwetendheid, corruptie en bekrompenheid. Met zijn drang naar vrijheid kwam hij veelvuldig in botsing met de toen nog alomvattende macht van de Kerk. Fundament van kennis en vrijheid was volgens Voltaire het verstand dat mensen in staat stelt te denken.. Voltaire past goed in de Verlichting vanwege zijn fascinatie voor de maakbare samenleving.

 

John Locke (1642-1704)

Hij was een gelovig man en tegelijkertijd Verlichtingsdenker. Ook Locke zag kennis als de sleutel tot een betere samenleving. Locke stelde zich vragen die nog steeds actueel zijn: Hoe komen we tot kennis? Wanneer weten we of iets waar is en waarin verschilt objectieve kennis van een mening? Belangrijk uitgangspunt voor zijn ideeën over de staat was het zogenaamde 'natuurrecht'. Dit natuurrecht was volgens Locke universeel en een voor ieder individu geldend recht. Daartoe behoorde het recht op leven, vrijheid en eigendom. De staat was volgens Locke een overeenkomst tussen burgers die hun natuurlijke rechten overdroegen aan de overheid. Deze constructie leverde de mens de grootst mogelijke veiligheid en bestaanszekerheid. Locke wordt gezien als een belangrijke grondlegger van het liberalisme.