Cultuur en geloof

Cultuur en geloof

Cultuur en geloof

Veel symbolen, welke herken je?
Veel symbolen, welke herken je?

Introductie opdracht

Het overgrote deel van de mensheid gelooft ergens in.  God, Buddha, Allah of zelfs in een steen. Terwijl de hele wereld meer gelooft, wordt dat in Nederland juist minder... 

Cultuur opdracht

Iedereen wil graag bij een groepje horen, of je wilt of niet. Mensen hebben dezelfde kenmerken als kleding en hobby's. Friezen spreken Fries, en onderin Nederland viert men carnaval. Sommige mensen geloven en aan sommige mensen kun je dat zelfs zien.

Zo'n groep kan leefregels hebben. Soms zit dat verstopt in een dialect of een omgangsvorm. Soms  in het klaarmaken van eten en vaak hangt kleding samen met het uitdragen van geloof.

Opdracht:
Kijk naar deze foto’s:

De mensen op de foto's horen bij een groep.


Wat kun je over deze mensen vertellen aan de hand van hun kleren?
Zou je de kleding zelf willen dragen?

 

 

Grote opdracht

Inleiding

Cultuur en identiteit

 

Welkom bij het thema "Cultuur en identiteit"

De komende weken ga je in ongeveer vijf lessen aan de slag met dit thema en ga je op onderzoek uit om antwoord te krijgen op de volgende vragen:

  • Wat is cultuur?
  • Wat is identiteit?
  • Welke culturen/identiteiten hebben wij binnen Nederland?
  • Hoe is de verspreidingen ontstaan van de diverse culturen?
  • Wat is een multiculturele samenleving?
  • Welke culturen zijn er binnen onze school?
  • Wat is mijn eigen cultuur en identiteit?

Elke les krijg je eerst uitleg van jouw docent en je eindigt met een gezamenlijke evaluatie van de les. Om vast van start te gaan met het thema cultuur en identiteit, bekijk je via onderstaande link het filmpje 'Normen, waarden en de Nederlandse cultuur'.

Veel plezier en succes de komende lessen!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Doelen en vaardigheden

Dit leerarrangement is gebaseerd op het kernconcept "cultuur, levensbeschouwing en identiteit (Pluriforme en multiculturele samenleving).

 

De kerndoelen waar je de komende weken aan gaat werken zijn:

Kerndoel 37:

De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over belangrijke historische personen en gebeurtenissen en over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken:

  • Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v. Chr. – 500 na Chr.)
  • Tijd van monniken en ridders (500 – 1000),

 

Kerndoel 43:

De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen.

 

De volgende vaardigheden komen aan bod:

Communicatieve vaardigheden:

  • Mening verwoorden;
  • Luisteren;
  • Respect tonen voor verschillende standpunten en overtuigingen;
  • Uitwisselen van meningen en argumenten (discussiëren)

Leergebied specifieke aspecten en vaardigheden:

  • Betekenisvolle vragen stellen over een maatschappelijk onderwerp (en de genoemde standpuntbepaling) (kerndoel 36)
  • Eenvoudig onderzoek doen (kerndoel 39)
  • Een eigentijds beeld van de eigen omgeving ontwikkelen (kerndoel 38)
  • Een eigentijds beeld van Nederland, Europa en de wereld gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in de omgeving te plaatsen(Kerndoel 38);
  • Historische bronnen gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen (kerndoel 40).
  • Kaart- en atlasvaardigheden toepassen (kerndoel 41)

 

 

Sleutelbegrippen

De sleutelbegrippen die terug komen in de lessen.

Kerndoel 37:

Tijd van Grieken en Romeinen

  • Verspreiding van Grieks-Romeinse cultuur en confrontatie met Germaanse cultuur            
  • Christendom in Romeinse Rijk: van verboden tot enig toegestane godsdienst

Tijd van monniken en ridders

  • Verspreiding van het christendom in Europa
  • Ontstaan en verspreiding van de Islam
  • Hofstelsel en horigheid

Kerndoel 43:

  • taal volk identiteit
  • cultuur cultuurkenmerken
  • Grens migratie (emigratie, immigratie) migratiemotieven multiculturele samenleving niet-Nederlanders autochtoon, allochtoon asielzoeker vluchteling
  • Wereldgodsdiensten christendom islam hindoeïsme jodendom boeddhisme
  • Respect discriminatie
  • Vooroordeel normen en waarden

 

 

Lesplanning

Lesduur

Les:

Lesdoel(en):

1 lesuur

Thema inleiding:

Wat is cultuur? Wat is identiteit?

Les 1: Vroeger

1.2 Tijd van Grieken en Romeinen

1.3 Tijd van monniken en ridders

Aan het einde van deze les weet je:

  • Wat het begrip cultuur betekend;
  • Wat het begrip identiteit betekend;
  • Hoe de confrontatie ging tussen de Romeinen en de Germanen;
  • Het ontstaan en de spreiding van het Christendom;
  • Het ontstaan en de spreiding van de Islam.

1 lesuur

Les 2: De maatschappij van nu

2.2 De multiculturele samenleving.

2.3 Respect en discriminatie

 

Aan het einde van deze les weet je:

  • Wat een multiculturele samenleving is;
  • Welke culturen wij binnen Nederland hebben;
  • Welke migratiemotieven er zijn.
  • Wat respect en discriminatie inhoudt;
  • De begrippen:

o   niet-Nederlanders

o   autochtoon

o   allochtoon

o   asielzoeker

o   vluchteling

1 lesuur

Les 3: Geloof

3.2 Multiculturele samenleving

3.3 Normen en waarden

 

Aan het einde van deze les weet je:

  • De wereldgodsdiensten te benoemen: Christendom, Islam, Hindoeïsme, Jodendom, Boeddhisme;
  • Welke godsdiensten het meest gevestigd zijn in Nederland en waar zij zich bevinden;
  • Hoe je twee geloven kunt vergelijken;
  • Wat normen en waarden zijn.

1 lesuur

Les 4: Practicum

4.2 onderzoek

Aan het einde van deze les weet je:

  • Hoe je een klein onderzoekje kan opzetten;
  • Hoe je de verschillende culturen binnen jouw school in kaart kan brengen;
  • Hoeveel culturen er zijn binnen jouw school.

1 lesuur

Les 5: Jouw eigen identiteit

5.2 Endopdracht - Wat is jouw identiteit?

 

 

Aan het einde van deze les weet je:

  • Wat jouw identiteit is;
  • Hoe je jouw cultuur en identiteit naar de klas kan overbrengen d.m.v. een presentatie.

1: De geschiedenis

1.1 Leerdoelen

Aan het einde van deze les weet je:

  • Wat het begrip cultuur betekend;
  • Wat het begrip identiteit betekend;
  • Het ontstaan en de spreiding van het Christendom;
  • Het ontstaan en de spreiding van de Islam;

1.2 Confrontatie Romeinen en Germanen

Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v. Chr. - 500 na Chr.)

De Romeinen bezaten tweeduizend jaar geleden een wereldrijk dat tot stand kwam na vele veroveringen met onder anderen de Germanen. Een deel van Nederland hoorde ook bij het Romeinse Rijk. Dwars door Nederland liep de noordgrens van het Romeinse Rijk, de Limes. Limes betekent in het Latijn grens.

Bekijk onderstaand filmpje en beantwoord daarna de vragen:

 

 

1.3 Verspreiding Christendom en Islam

Het christendom is al heel lang de grootste godsdienst in Nederland. De oudste kerkjes in Nederland zijn al meer dan 1000 jaar oud. De islam is nog niet zo lang aanwezig in Nederland. In de Arabische landen is het al eeuwenlang de belangrijkste godsdienst. Hoe komt het eigenlijk dat in Europa het christendom de belangrijkste godsdienst is en in de Arabische landen de islam? Dat heeft te maken met de verspreiding van het christendom en de verspreiding van de islam in de periode van 500 tot 1000 na Christus. Je gaat door de volgende opdrachten te maken, onderzoeken hoe het christendom en de islam zich verspreidden in deze periode.

 

De volgende vragen ga je samen met je klasgenoot maken. De antwoorden typ je in Word. Als je klaar bent, laat je het jouw docent nakijken.

 

Christendom

Opdracht 1: Wat weet jij over het ontstaan van het Christendom?

A. Het christendom ontstond in Palestina, het gebied waar Jezus Christus woonde. Hoe heet dat nu?

B. Wanneer is het christendom ontstaan?

C. Waar geloven christenen in?

 

Opdracht 2:

A. Bekijk kaart 1: De verspreiding van het Christendom tussen 1 en 600. In welke periode is het gebied wat nu Frankrijk is christelijk geworden?

Kaart 1: De verspreiding van het christendom tussen 1 en 600

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B. Lees tekst 1.1 (Zie bijlage onderaan) door en schrijf de moeilijke woorden die je tegen komt op. Zoek daarna de betekenis op van deze woorden.

 

Opdracht 3:

Lees tekst 1.2(Zie bijlage onderaan) door en schrijf de moeilijke woorden die je tegen komt op. Zoek daarna de betekenis op van deze woorden.

 

Opdracht 4: De verandering beschrijven

De teksten 1.1 en 1.2 (Zie bijlage onderaan) beschrijven de verspreiding van het christendom. Dit is een voorbeeld van een historische verandering. Als je een verandering in de geschiedenis beschrijft, vertel je hoe de situatie eerst was, wat er toen gebeurde en hoe de situatie daarna was. Het moet daarbij ook duidelijk zijn wanneer en waar iets was.

A. Kopieer het schema hieronder in Word en zet de vetgedrukte kopjes van tekst 1.1 en 2.2 (Zie bijlage onderaan) op de goede plaats in de schema’s. Er moet één kopje in elk blokje komen.

B. Vul in elk blokje in wanneer en waar het was. Kijk daarvoor goed naar de tijd- en plaatsaanduidingen in de teksten.

De verspreiding van het christendom in het Frankische Rijk

Hoe de situatie eerst was:

Wat er toen gebeurde:

Hoe de situatie daarna was:

 

 

 

 

 

 

·       Wanneer:

·       Wanneer:

·       Wanneer:

 

·       Waar:

·       Waar:

·       Waar:

 

 

De verspreiding van het christendom in de Nederlandse gebieden

Hoe de situatie eerst was:

Wat er toen gebeurde:

Hoe de situatie daarna was:

 

 

 

 

 

 

·       Wanneer:

·       Wanneer:

·       Wanneer:

 

·       Waar:

·       Waar:

·       Waar:

 

 

De Islam

De islam ontstond in de zesde eeuw. Mohammed is de stichter van de islam. Hij woonde op het Arabische schiereiland dat je op kaart 2 ziet van tekst 2.1(Zie bijlage onderaan) . Dit gebied heet nu Saoedi-Arabië.

Opdracht 5:

A. Eén van jullie leest de tekst 2.1 ‘De verspreiding van de islam op het Arabische schiereiland’(Zie bijlage onderaan) hardop voor. De ander schrijft de moeilijke woorden die je in de tekst tegenkomt op.

B. Bij de tekst 2.2 ‘De verspreiding van de islam in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Spanje’ draai je de rollen om.

Opdracht 6: Verandering beschrijven

Je gaat nu de verspreiding van de islam beschrijven, net zoals je dat net bij het christendom hebt gedaan. Kopieer de blokjes in Word en vul ze in door de informatie uit de tekst in een of twee zinnen samen te vatten. Geef ook aan wanneer het was en waar.

De verspreiding van de islam op het Arabische schiereiland.

Hoe de situatie eerst was:

Wat er toen gebeurde:

Hoe de situatie daarna was:

 

 

 

 

 

 

·       Wanneer:

·       Wanneer:

·       Wanneer:

 

·       Waar:

·       Waar:

·       Waar:

 

 

De verspreiding van de islam in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Spanje

Hoe de situatie eerst was:

Wat er toen gebeurde:

Hoe de situatie daarna was:

 

 

 

 

 

 

·       Wanneer:

·       Wanneer:

·       Wanneer:

 

·       Waar:

·       Waar:

·       Waar:

 

Opdracht 7:

Je weet nu meer over de verspreiding van het christendom en de islam in de periode 500-1000. Kunnen jullie de volgende vragen nu verder aanvullen?

A. In Nederland en andere West-Europese landen is het grootste deel van de bevolking christen. Dat is ontstaan in de periode 500 tot 1000, want toen .....
B. In het Midden-Oosten en Noord-Afrika is het grootste deel van de bevolking moslim. Dat is ontstaan in de periode 500 tot 1000, want toen .....
C. In Spanje vind je veel oude kerken maar ook moskeeën uit de periode 500 tot 1000. Dat komt omdat .....

 

Gefeliciteerd! Jullie zijn nu klaar met de opdrachten van deze les. Bespreek je opdrachten met een ander groepje en laat het daarna nakijken door je docent.

 

 

 

2: De multiculturele samenleving

2.1 Leerdoelen

Aan het einde van deze les weet je:

  • Wat een multiculturele samenleving is;
  • Welke culturen wij binnen Nederland hebben;
  • Welke migratiemotieven er zijn;
  • Wat respect en discriminatie inhoudt;
  • De begrippen:

o   niet-Nederlanders

o   autochtoon

o   allochtoon

o   asielzoeker

o   vluchteling

2.2 De multiculturele samenleving

Nederland is een multiculturele samenleving. Zolang Nederland bestaat zijn er mensen weggegaan en mensen bijgekomen. We noemen ze migranten. Immigranten brengen hun eigen cultuur en gewoontes mee, daardoor ontstaat de multiculturele samenleving. Een samenleving waar mensen met verschillende afkomst en cultuur samenleven. Deze culturen zijn zichtbaar op straat, in de media en in de politiek.

Bekijk onderstaand filmpje:

 

Hieronder zie je een quizlet. Met deze tool oefen je de begrippen die horen bij deze les. Rechtsonderin bij 'kies leermiddelen' kan jij de manier kiezen waarop je de begrippen gaat oefenen. Alles meerdere keren goed? Ga dan door naar thema "2.3 Respect en discriminatie" van deze les. 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.3 Respect en discriminatie

Discriminatie

Discriminatie, een woord wat je nog dagelijks hoort en dagelijks ziet gebeuren door vele mensen. Iemand discrimineren mag niet. Dat staat in de Nederlandse Grondwet. Discriminatie betekent dat je iemand ongelijk behandelt vanwege zijn ras, cultuur, huidskleur, afkomst, geloof, leeftijd, geslacht, seksualiteit, of handicap.

Er zijn al vele nummers over discriminatie geschreven "Where is the love" van de Black eyed peas is er daar één van. Beluister dit nummer en kijk goed naar de vertaalde tekst, beantwoord daarna de vragen.

Beantwoord onderstaande vragen voor jezelf. Je mag de vragen in Word kopiëren en beantwoorden of op papier. 

Vraag 1:

Geef een beschrijving van de volgende begrippen:

  • Discriminatie
  • Racisme
  • Tolerantie

Vraag 2:

Wat heeft het nummer 'Where is the love' te maken met discriminatie? Leg uit.

Vraag 3:

A. Nederland staat bekend om zijn tolerantie tegenover andere culturen. Geef hier twee voorbeelden van.

B. Toch is er soms sprake van discriminatie en intolerantie. Geef ook hier twee voorbeelden van.

Vraag 4:

Discriminatie komt vaak voort uit vooroordelen en stereotypes.

A) Zoek de betekenis van de begrippen vooroordeel en stereotype en geef je eigen omschrijving hiervan.

B) Bekijk onderstaand filmpje van Supergaande. Wat onderzoeken de jongens uit het filmpje?

 

Respect

Denk na en beantwoord de volgende vragen voor jezelf. Deze gaan we klassikaal bespreken.

  • Wat is respect?
  • Wat betekent respect voor jou?
  • Kun je respect verliezen? Wat verlies je dan?
  • Hoe kun je respect verkrijgen of verdienen?

 

Dit is het einde van les 2. Kan je mij nu vertellen waarom respect en discriminatie met elkaar te maken hebben? En wat dit onderwerp te maken heeft met het thema cultuur en identiteit? 

 

 

3: Geloof

3.1 Leerdoelen

Aan het einde van deze les weet je:

  • De wereldgodsdiensten te benoemen: Christendom, Islam, Hindoeïsme, Jodendom, Boeddhisme;
  • Welke godsdiensten het meest gevestigd zijn in Nederland en waar zij zich bevinden;
  • Hoe je twee geloven kunt vergelijken;
  • Wat normen en waarden zijn.

3.2 Wereldgodsdiensten

Geloof jij in een god? Of je ouders? In de wereld speelt Religie een belangrijke rol.

Dit zijn de vijf grootste en bekendste georganiseerde wereldreligies zijn gerangschikt naar grootte:

  • Christendom (Rooms-katholiek, Protestants, Orthodox)
  • Islam
  • Hindoeïsme (Brahmanisme)
  • Boeddhisme
  • Jodendom

Klik op onderstaande link en bekijk de kaart.

https://www.studioaardrijkskunde.nl/KB1/K05_03/7Cultuurgebieden.jpg

 

De opdracht

Je gaat samen met een klasgenoot een klein onderzoekje doen. Lees eerst alle stappen door en ga daarna stap voor stap aan de slag. Veel succes!

Stap 1: Kies twee geloven van het lijstje hierboven uit die je wilt gaan vergelijken.

Stap 2: Kies allebei één van de twee geloven uit die je hebt gekozen en ga daarbij op zoek naar antwoorden op de volgende vragen:

  • Wanneer en waar is de godsdienst onstaan?
  • In welke delen van de wereld komt deze godsdienst vooral voor?
  • Geloven zij in goden? Zo ja, welke?
  • Op welke manieren besteden zij aandacht aan hun goden? Waar bidden zij bijvoorbeeld?
  • Heeft de godsdienst een symbool of bijvoorbeeld een heilig boek?
  • Hebben zij eigen feesten of rituelen?
  • Wat vind je het meest opvallende aan de door jou gekozen godsdienst?

Stap 3: Jullie hebben nu allebei over je eigen geloof de vragen beantwoord. Nu gaan we de geloven vergelijken. Geef daarbij antwoord op de volgende twee vragen:

  • Wat zijn de belangrijkste gelijkenissen? Waarin lijken de geloven op elkaar?
  • Wat zijn de belangrijkste verschillen?

Stap 4: Maak een poster van jullie onderzoekje en laat daarop zien wat de belangrijkste informatie is. Duidelijk moet zijn voor degene die jullie poster te zien krijgen, wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de twee geloven die jullie hebben onderzocht.

 

Klaar?

Maak de extra opdracht bij 3.3 Normen en waarden.

 

Afbeeldingsresultaat voor Wereldgodsdiensten

 

3.3 Normen en waarden

Afbeeldingsresultaat voor Normen en waarden

Extra opdracht

In de voorgaande opdracht heb je onderzoek gedaan naar twee geloven en deze vergeleken. Bij een geloof heb je ook te maken met normen en waarden. Zoals hierboven beschreven zijn waarden hetgeen wat mensen belangrijk vinden en normen de daarbij behorende regels. Een voorbeeld van een norm en een waarde daarbij is:

 

  • Waarde: Veiligheid.
  • Norm: Iedereen die een bouwplaats betreedt, moet een helm dragen

 

 

Opdracht: Benoem bij elk geloof twee waarden en de daarbij behorende normen.

 

4: Practicum

4.1 Leerdoelen

Aan het einde van deze les weet je:

  • Hoe je een klein onderzoekje kan opzetten;
  • Hoe je de verschillende culturen binnen jouw school in kaart kan brengen;
  • Hoeveel culturen er zijn binnen jouw school.

4.2 Onderzoek

Afbeeldingsresultaat voor onderzoek gif

Welkom bij les 4 van het thema 'cultuur en identiteit'.

Deze les ga je op onderzoek uit om antwoord te krijgen op de vraag: Hoeveel culturen hebben wij binnen onze school?

Samen met de docent en de klas heb je jullie eigen klas nu in kaart gebracht. Gebruik dit voorbeeld voor jullie eigen onderzoek.

Je werkt samen met maximaal vier medeleerlingen. Voordat je aan de opdracht begint, verdeel je eerst de volgende taken:

  • Groepsleider: De persoon die zorgt dat iedereen zijn/haar taak goed uitvoert en de opdracht in goede banen leidt.
  • Notulist: De persoon die alle belangrijke dingen opschrijft/notuleert.
  • Tijdbewaker: De persoon die de tijd in de gaten houdt, zodat de opdracht binnen de tijd uitgevoerd kan worden.
  • Taakbewaker: De persoon die de groepsleider ondersteunt en goed in de gaten houdt of iedereen nog met de juiste taak bezig is.

 

Aan de slag!

Let op! De docent geeft aan bij welke klas(sen) jullie het onderzoek mogen uitvoeren. Als je dit weet, kan je aan de slag!

Voordat jullie gaan beginnen met het onderzoek:

1. Welke vijf wereldgodsdiensten waren er? (Tip: kijk bij les 3)

2. Gebruik onderstaand schema, die we ook gebruikt hebben bij het in kaart brengen van onze eigen klas. Op welke manier gaan jullie in kaart brengen hoeveel geloven er zijn binnen de klas(sen) die jullie gaan onderzoeken?

Naam:

Geboren in:

Vader/moeder uit:

Autochtoon

Allochtoon

…..

 

 

 

 

…..

 

 

 

 

3. Hoe gaan jullie het presenteren aan de klas?

 

Klaar?

Bespreek met de docent hoe jullie het gaan aanpakken. Daarna kan je je onderzoek starten. Veel succes!

 

5: Eidopdracht - Jouw eigen identiteit

5.1 Leerdoelen

Aan het einde van deze les weet je:

  • Wat jouw identiteit is;
  • Hoe je jouw cultuur en identiteit naar de klas kan overbrengen d.m.v. een presentatie.

5.2 Eindopdracht - Wat is jouw identiteit?

De afgelopen weken heb je lessen gehad over het thema cultuur en identiteit en ben je in aanraking gekomen met vele begrippen rondom dit thema. Daarnaast heb je onderzoek gedaan naar de diverse culturen binnen de school en heb je dit gepresenteerd aan je eigen klas. Vandaag ga je eerst vragen beantwoorden over jezelf die je gaan helpen bij het voorbereiden van jouw presentatie.

Afbeeldingsresultaat voor Eigen identiteit

 

Opdracht 1: Waar kom je vandaan?

A. In welk land ben jij geboren?

B. In welk land zijn jouw ouders geboren?

C. Zijn er nog andere afkomsten binnen jouw familie?

D. Hoeveel broers/zussen heb je?

E. Geloof jij of je familie? Zo ja, welk geloof?

F. Hoe zou jij jou familie omschrijven?

 

Opdracht 2:  Wat vind jij? Wie ben jij?

A. Omschrijf jezelf in drie woorden.

B. Wat vind jij belangrijk in het leven?

C. Heb je een held/symbool wat past bij jouw cultuur/identiteit?

D. Wat is jouw levensmotto?

E. Hoe zie jij jezelf in de toekomst?

 

Presenteren!

Je hebt al over veel dingen nagedacht die horen bij jouw eigen identiteit. Nu ga je daar een presentatie bij maken, je mag zelf bedenken hoe je dit gaat doen. PowerPoint, Poster, Muurkrant het maakt niet uit! Kies iets wat bij jou past, wees creatief!

De presentatie moet aan de volgende eisen voldoen:

Onderwerp:

Naam leerling(en):                                                                                                      klas:

 

waardering

Inhoud

    Opmerkingen

--

-

+-

+

++

  • De leerling geeft inzicht over waar hij/zij vandaan komt en welke culturele achtergrond hij/zij heeft.

 

 

 

 

 

 

  • De leerling geeft aan wat hij/zij belangrijk vindt in het leven en heeft dit onderbouwt.  

 

 

 

 

 

 

  • De leerling maakt gebruik van de begrippen uit de voorgaande lessen.

 

 

 

 

 

 

Totaal waardering voor de inhoud

Presentatie

     Opmerkingen

--

-

+-

+

++

Opbouw.

  • Zit er een goede rode draad in het verhaal met een inleiding en een slot?

 

 

 

 

 

 

Voorbereiding

  • Wordt er van papier gelezen of aan de hand van trefwoorden gepresenteerd?
  • Ziet de presentatie er netjes en verzorgd uit?

 

 

 

 

 

 

Manier van presenteren

  • Duidelijk en niet te snel spreken
  • Goede zinnen gebruiken
  • Moeilijke woorden worden uitgelegd
  • Verstaanbaarheid

 

 

 

 

 

 

Contact met de klas

  • Aankijken van het publiek
  • Nagaan of het publiek het nog kan volgen
  • Ingaan op vragen uit het publiek

 

 

 

 

 

 

Totaal waardering voor de presentatie