Naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Vooraf

Vandaag ga je aan de slag met het naamwoordelijk gezegde.

 

Leerdoelen

  • Aan het eind van de les kun je het naamwoordelijk gezegde herkennen in een zin.
  • Aan het eind van de les kun je het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde benoemen.

 

Voorkennis

  • Je weet hoe je de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde kunt vinden in een zin.
  • Je kunt een koppelwerkwoord, hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord herkennen en benoemen in een zin.

 

Werkwijze

Via deze site onderzoek je wat het naamwoordelijk gezegde is, maak je oefeneningen, bekijk je een filmpje en sluit je af met een toets. Middels de toets kun je zien of je de lesdoelen hebt behaald.

 

Actie Wie Wat
Stap 1 Alleen Informatie opzoeken en filmpje bekijken
Stap 2 Alleen Oefeningen maken
Stap 3 Alleen Oefening verschil wwg en nwg
Stap 4 Alleen of samen Zinnen maken met het naamwoordelijk gezegde
Stap 5 Alleen Maak de afsluitende toets

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tijd

Eén lesuur van 45 minuten.

 

Stap 1

Voordat je onderzoekt wat het naamwoordelijk gezegde is, moet je weten wat het werkwoordelijk gezegde is. Weet je dit niet meer precies? Klik dan op onderstaande site.

Uitleg werkwoordelijk gezegde

Bestudeer nu de volgende informatie over het naamwoordelijk gezegde: uitleg naamwoordelijk gezegde

 

Zoals je hebt gelezen is er een belangrijk verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. Begrijp je het nog niet helemaal na het lezen van de uitleg? Bekijk dan onderstaand filmpje(s).

 

 

 

Stap 2

Maak onderstaande oefeningen.

 

Oefening 1- naamwoordelijk gezegde

Oefening 2- naamwoordelijk gezegde

Stap 3

Het naamwoordelijk gezegde vinden

Vind je het nog lastig om te bepalen of je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde, stel jezelf dan steeds drie vragen.

Voorbeeldzin: Deze oplossing lijkt mij erg goed.

Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
Antwoord: 'Ja', het koppelwerkwoord 'lijkt'.
Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand?
Antwoord: 'Ja', toestand: 'erg goed'
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Antwoord: 'Ja', 'Deze oplossing' lijkt erg goed.

Als je alle drie de vragen met 'ja' kunt beantwoorden heb je te maken met een naamwoordelijk gezegde. Het naamwoordelijk gezegde in deze zin is dus: 'lijkt erg goed'.

 

Gebruik de drie vragen om te kijken of er een naamwoordelijk gezegde te vinden is in de volgende zinnen. Vergelijk de antwoorden met een klasgenoot.

- Dat kind lijkt mij bijzonder gelukkig.
- Die jongen schaatst erg goed.
- Peter is al heel lang ziek.
- Mijn oma wordt morgen honderd jaar.
- Onze nieuwe juf blijkt heel aardig te zijn.

Naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde bestaat altijd uit een werkwoordelijk deel en naamwoordelijk deel.

In een naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord. De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken (en dunken en voorkomen).

Het werkwoordelijk deel bestaat uit:

  • een koppelwerkwoord of
  • een koppelwerkwoord en een of meer werkwoordsvormen

Het naamwoordelijk deel bestaat uit de rest en wordt door het koppelwerkwoord aan het onderwerp ‘gekoppeld’. Het naamwoordelijk deel zegt namelijk altijd iets over het onderwerp.

Voorbeeld:
De wedstrijd werd een mislukking.

werd een mislukking is het naamwoordelijk gezegde; werd = werkwoordelijk deel en koppelwerkwoord;
een mislukking is naamwoordelijk deel en zegt iets overt het onderwerp namelijk dat het ‘een mislukking’ werd.

Veel koppelwerkwoorden kunnen ook als een gewoon werkwoord in het werkwoordelijk gezegde voorkomen.

Voorbeelden:

1a. De man schijnt eerlijk.

schijnt eerlijk = naamwoordelijk gezegde
schijnt = werkwoordelijk deel
eerlijk = naamwoordelijk deel

1b. De man schijnt met een schijnwerper.

schijnt = werkwoordelijk gezegde
met een schijnwerper zegt niets over het onderwerp (de man)

Naamwoordelijk deel en en werkwoordelijk deel 1

Naamwoordelijk deel en en werkwoordelijk deel 2

Stap 4

Zinnen maken met het naamwoordelijk gezegde

Maak vijf zinnen met een naamwoordelijk gezegde. Laat je klasgenoot jouw zinnen maken en andersom. Bespreek na de tijd de antwoorden met elkaar en verbeter waar nodig. 

Toets

Extra

Zinnen ontleden

Lijdend voorwerp of naamwoordelijk gezegde