7- Medicatie

Het ziekenhuis, niemand wil er eigenlijk heen. Niet als patient maar ook niet als bezoeker. Gelukkig hebben we in Nederland veel en goede ziekenhuizen. Er werken hier vele mensen die patienten helpen. Dat zijn artsen, chirurgen, verpleegkundigen, verzorgers en ga zo maar door. En deze mensen werken allemaal als een team goed samen om de patient weer snel gezond te krijgen. Soms met een ingreep en medicatie of alleen medicatie of soms alleen maar een goed gesprek.
Bij al deze handelingen is zorgvuldigheid de grootste zorg. Er mag immers niets mis gaan. Daarom kijken en bekijkt iedereen binnen een team elkaars werk zodat alles zorgvuldig gebeurd. En met die medicatie is het niet anders. Maar dan moet je wel weten wat en hoe je iets moet berekenen.
En dat ga je in de casussen hierna oefenen. Aan de hand van 5 verhaaltjes moet je herleiden wat de medicatie is en wat je in voorraad moet hebben om voor een goede behandeling te kunnen zorgen.
Opdrachten
Op de verpleegzaal wordt een aantal keren per dag aan de patiënten medicatie verstrekt. Sommige patiënten halen hun medicijnen op afgesproken tijden op bij de verpleegkundigen. Bij de ziekere of bedlegerige mensen komt de verpleegkundige langs om de medicijnen te geven. En jij hebt nu 5 patiënten ‘op zaal liggen’:
- Meneer Grondmeijer, een magere 56-jarige man, gebruikt sinds jaren heroïne. Nu ligt hij met een collumfractuur in het ziekenhuis waaraan hij pas morgen wordt geopereerd. Om afkickverschijnselen te voorkomen heeft de arts methadondrank voorgeschreven. Deze drank bevat 2 mg/ml medicijn. Jij moet je patiënt 60 mg methadon geven, verdeeld over twee giften. Maar de volgende ochtend blijkt dat meneer Grondmeijer op het ziekenhuis minder krijgt dan bij de methadonpost. Hij wordt wat onrustig, begint te transpireren en krijgt last van pijnlijke botten en spieren. De methadon wordt opgehoogd naar 80 mg per dag, die jij in 'eenmaal daags' moet geven.
Bereken alle 3 de dosissen.
Verder verblijft meneer Grondmeijer 5 dagen op de zaal. De methadon zit verpakt in 100 ml flesjes. Hoeveel flesjes moet je op vaarraad hebben?
De oogarts schrijft voor dat meneer Brown in zijn linkeroog 2 oogdruppels krijgt. Je beschikt over oogdruppels 5 mg/ml (1 ml= 20 druppels). Meneer Brown wil precies weten hoeveel mg medicijn hij krijgt en vraagt je om dat voor hem uit te rekenen.
- Mevrouw Rottink (72 jaar oud, 52 kilo) is een chronisch achterdochtige vrouw. Ze heeft een geïnfecteerde wond aan haar been, ze accepteert van de thuiszorg geen wondzorg en ook niet de noodzakelijke medicatie. Voor jou wordt het een uitdaging om je patiënte de voorgeschreven antibiotica te geven. Mevrouw Rottink haalt uiteindelijk bakzeil en accepteert een orale suspensie. Deze suspensie bevat per ml 50 mg amoxicilline en 12,5 mg clavulaanzuur. Je moet haar 3 keer per dag 500/125 mg geven. In de hoop de achterdocht van deze patiënte wat te verminderen past de psychiater haar antipsychotica aan. Hij voegt Haldol (2mg/ml) druppels toe (1 ml = 20 druppels). Je geeft mevrouw Rottink twee keer per dag 0,5 mg Haldol. Omdat mevrouw Rottink erg veel last van haar been heeft, en daardoor niet stil kan liggen, laat staan slapen, mag ze een sterke pijnstiller. De verpleegkundige van de nachtdienst beschikt over morfine 1% en mag haar 10 mg geven.
Je berekent hoeveel ml suspensie, Haldol en morfine je moet toedienen.
De suspensie is beschikbaar in 50 ml flesjes en de Haldol in ampullen van 5 ml. Bereken de weekvoorraad.
- Robert Williams heeft middenoorontsteking. De arts geeft opdracht om hem 800 000 IE Procaïne-benzyl-penicilline te geven. Je hebt een flacon van 1,2 miljoen IE. Dit moet worden opgelost in 3 ml steriel water.
Berekenen hoeveel ml je moet injecteren.
Je krijgt een spoedopname: Meneer Puchalski (49 jaar oud 58 kg zwaar) heeft een overdosis paracetamol genomen. Op de Spoedeisende Hulp vertelt Meneer Puchalski aan de psychiater dat het leven voor hem vrijwel zinloos geworden is: hij is onlangs gescheiden, heeft daardoor schulden en ook zijn baan als verkoper van antiquarische boeken en prenten is hij kwijt geraakt. Hij weet niet meer hoe hij verder moet. Nadat door de SEH-verpleegkundige zijn maag is gespoeld is er geactiveerde kool en natriumsulfaat toegediend. Als antidotum werd op de SEH al een startdosis acetylcysteïne toegediend: 150 mg acetylcysteïne per kg lichaamsgewicht, in 15 minuten. Dat is bedoeld om beschadiging van de lever te voorkomen. Op de zaal moet je de man een vervolgdosis toedienen: 50 mg acetylcysteïne per kg lichaamsgewicht, in 500 ml infuusvloeistof (glucose 5%, met een inlooptijd van 4 uur). Het concentraat voor infusievloeistof bevat 200 mg/ml (25 ml (= 5 g). Je moet een aantal dingen weten alvorens je meneer Puchalski zijn medicatie kan geven. Je moet berekenen hoeveel mg acetylcysteïne je moet toedienen, hoeveel ml concentraat dat is, en wat de druppelsnelheid van het infuus moet zijn om de medicatie in 4 uur in te laten lopen.
Verder wil je collega graag je weekverbruik weten zodat ze op tijd kan bestellen. En jij niet zonder medicijnen komt te zitten.
Criteria
De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:
- Deze opdracht maak je alleen,
- Inleveren van een verslag met daarin per patient de medicatie en de onderbouwende berekening.
Voorbeelden
In de lessen Medisch rekenen heb je alle theorie gehad en zijn alle formules, omzettingen, tips en trucs voorbij gekomen. Maar soms kan het geen kwaad om dan toch nog eens even terug te kijken hoe zat het ook al weer.
In de pagina's hieronder komen veel onderdelen van het Medisch rekenen weer terug in allerlei opgaven. Deze opgaven zijn allemaal uitgewerkt en kunnen je helpen bij het maken van de 5 casussen binnen deze grote opdracht.
De uitwerking is NIET direct te zien! Door de tekst te selecteren van het woordje 'Oplossing:' tot aan de streep van de volgende opgave kun je volledige uitwerking zien.
Succes met de opdrachten.
Voorbeelden - Vochtbalans
Vul de onderste twee rijen van het formulier in.
Mevrouw Van Dalen ligt in het ziekenhuis en is herstellend van een operatie. Haar vochtbalans wordt bijgehouden. Op een formulier staan de gegevens van de laatste 24 uur.
|
Opname |
|
Afgifte |
|
|
Infuus |
Per os |
Urine |
Drain |
|
15 ml per uur |
300 |
|
85 |
|
|
175 |
320 |
|
|
|
250 |
50 |
70 |
|
|
225 |
260 |
|
|
|
145 |
|
35 |
|
|
100 |
210 |
|
Totaal in 24 uur |
-- -- -- -- |
-- -- -- -- |
-- -- -- -- |
-- -- -- -- |
|
Totaal opname |
-- -- -- -- |
Totaal afgifte |
-- -- -- -- |
Oplossing: 
Een vochtbalans is een lijst waarop wordt bijgehouden wat de patient aan vocht binnenkrijgt en hoeveel vocht hij of zij verliest. Kort gezegd er wordt bijgehouden hoeveel de patient drinkt en plast. Door te eten en te drinken krijgt men vocht binnen. Dit plassen we weer uit en verliezen we door de ontlasting, transpiratie en ademhaling. Bij een gezonde mens is inname en afgifte redelijk in balans. Bij ziekte kan hier een afwijking in ontstaan en kan een vochtbalans een arts helpen bij de diagnose. Dus moeten de cijfertjes wel kloppen.
Is het berekenen van een vochtbalans dan moeilijk, Nee. Maar ht moet wel nauwkeurig gebeuren. Zo beginnen we dus hier met het infuus. Deze geeft 15 ml per uur af. Dus over 24 uur geteld is er dus een totale hoeveelheid van 24x15 ml = 360 ml. Vervolgens gaan we de overige opnames berekenen dus 300+175+250+225+145+100=1195 ml en in het totaal dus 360+1195=1555 ml.
Aan de afgifte kant tellen we hier ook alle getallen bij elkaar en krijgen we totaal aan urine 840 ml en via de drain is er 190 ml afgegeven. Totaal aan afgiste is er dus 840+190=1030 ml.
In dit geval kunnen we constateren dat mevrouw van Dalen een positieve vochtbalans heeft van 1555-1030=525 ml.
Ook op de kamer ligt mevrouw Dijkstra in het ziekenhuis met uitdrogingsverschijnselen. Haar vochtbalans wordt
bijgehouden. Op een formulier staan de gegevens van de laatste 24 uur.
Vul het formulier verder in en vul de conclusie in.
|
Opname |
|
Afgifte |
|
|
Maagsonde |
Per os |
Urine |
Drain |
|
30 ml per uur |
30 |
|
165 |
|
|
50 |
150 |
|
|
|
40 |
110 |
70 |
|
|
95 |
60 |
160 |
|
|
75 |
|
165 |
|
|
|
250 |
|
Totaal in 24 uur |
-- -- -- -- |
-- -- -- -- |
-- -- -- -- |
-- -- -- -- |
|
Totaal opname |
1010 |
Totaal afgifte |
1130 |
Oplossing: 
Natuurlijk beginnen we met het invullen van de ontbrekende gegeven voor de opname en afgifte. Dus via de maagsonde wordt er 24x30=720 ml opgenomen en via de mond 30+50+40+95+75=290 ml. Totaal dus 1010 ml. Afgegeven is er via de urine 150+110+60+250=570 ml en via de drain, 165+70+160+165=560 ml. Totaal dus aan afgifte 1130 ml.
De uiteindelijke conclusie is bij mevrouw Dijkstra dat zij een negatieve vochtbalans heeft van 120 ml. Dat mevrouw uitdrogingsverschijnselen heeft is hiermee deels te verklaren.
Bereken de vochtbalans.
Om 0:00 uur moet meneer aan het infuus, het wordt ingesteld op 25 ml/uur.
Om 1:00 uur wordt de wonddrain geleegd, 150 ml.
Om 3:00 uur neemt meneer een glas water van 200 ml.
Om 6:00 uur gaat meneer naar de po, 125 ml urine.
Om 6:00 uur mag meneer van het infuus af.
Om 7:00 uur neemt meneer medicijnen met een glas water van 200 ml.
Om 8:00 uur moet meneer aan het infuus, het wordt ingesteld op 40 ml/uur.
Om 8:00 uur neemt meneer 150 ml yoghurt.
Om 10:00 uur neemt meneer medicijnen met een glas water van 200 ml.
Om 12:00 uur mag meneer van het infuus.
Om 12:00 uur gaat meneer naar de po, 340 ml urine.
De vragen voor deze patient:
- Wat is de totale opname in ml?
- Wat is de totale afgifte?
- Meneer heeft een positieve of negatieve vochtbalans van hoeveel ml?
Oplossing: 
Als eerste gaan we de tabel van de vochtbalans maken en daarmee uitzoeken wat er opgenomen danwel afgescheiden wordt.
Uur |
Opname |
|
Afgifte |
|
|
Infuus |
vocht |
Urine |
Drain |
0:00 |
25 ml per uur |
|
|
|
1:00 |
|
|
|
150 ml |
3:00 |
|
200 ml |
|
|
6:00 |
infuus stopt |
|
125 ml |
|
7:00 |
|
200 ml |
|
|
8:00 |
40 ml per uur |
150 ml |
|
|
10:00 |
|
200 ml |
|
|
12:00 |
infuus stopt |
|
340 ml |
|
Totaal in 24 uur |
6x25 + 4x40 = 310 ml |
750 ml |
465 ml |
150 ml |
|
Totale opname |
1060 ml |
Total afgifte |
615 ml |
Nu de tabel kompleet is kunnen we de vragen relatef eenvoudig gaan beantwoorden.
- Wat is de totale opname in ml? - 1060 ml
- Wat is de totale afgifte? - 615 ml
- Meneer heeft een positieve vochtbalans van 445 ml.
Voorbeelden - Medicatie

Je beschikt over een penicilline-oplossing met een concentratie van 250.000 IE/ml. De patiënt krijgt zesmaal daags 1.250.000 IE voorgeschreven.
Oplossing: 
Zegmaals daags een hoeveelheid medicatie is perdag dus 6x1.250.000 IE = 7.500.000 IE.
Volume x Concentratie = Medicatie hoeveelheid geeft dan V x 250.000 IE/ml = 7.500.000 IE. Wanneer we dit verder uitwerken geeft dit V = 7.500.000 / 250.000 = 30 ml
Per dag is is dit dus 30 ml penicilline-oplossing.
Op een ampul van 2 cc staat: pethidine 50 mg/ml. Hoeveel gram pethidine bevat de ampul in totaal? Geef het antwoord in grammen pethidine.
Oplossing: 
Uit het rekenen met eenheden weten we dat 1 cc (cubieke centimeter) gelijk is aan 1 ml (milliliter). Het bewijs hiervoor is relatief eenvoudig af te lijken uit het feit dat 1 kubus van 1x1x1 m (lengte x breedte x hoogte) gelijk is aan 1000 liter. Er gaan 10 decimeters in 1 meter. Dit heeft weer tot gevolg dat er dus 10 kubussen van 10x10x10 op een meter gaan en in de grote kubus van 1x1x1 meter gaan dus 10x10x10 kubbussen en dat zijn er totaal 1000 stuks. Dus elke kubus 10cm is dus precies 1 liter.
En nu de laatste stap naar de centimeter. Die gaat op exact dezelfde wijze, want er gaan immers 10 centimeters in een decimeter dus ook 10 kubussen van een centimeter op een decimeter. Met als gevolg dat er dus ook 1000 kubussen van een centimeter in 1 liter gaan en dus 1 cc gelijk is aan 1ml.
Nu we dit weten kunnen we ook zeggen dat 2cc gelijk is aan 2 ml. Ook weten we dat VxC=M dus 2 ml x 50 mg/ml = 100 mg. We moeten het antwoord in grammen opgeven dus, de 100 mg delen door 1000 om op grammen te komen. De ampul bevat dus 0,1 g pethidine.
Er is aanwezig een ampul van 3 ml met 0,5% Haldol. Een patiënt heeft 2,5 mg Haldol nodig. Hij krijgt dus hoeveel ml?
Oplossing: 
Via de regel 1% is 1 gram in 100 ml weten we dus dat er bij een 0,5% oplossing halve gram in 100 ml Haldol zit. Dus de regel 0,5% is 0,5 g in 100 ml. Deze regel kunnen we omzetten nar 0,5% is 500 ml in 100 ml. Uit deze regel volgt dus nu ook de concentratie namelijk 500 mg / 100 ml = 5 mg/ml.
Nu kunnen we 'onze' regel V x C = M van stal halen en de bekende gegevens invullen. Nu ontstaat het sommetje V x 5 mg/ml = 2,5 mg. En om nu het volume te bepalen lossen we het sommetje op door 2,5 mg / 5 mg/ml = Volume en dit geeft dan voor het volume 0,5 ml.
De patient krijgt dus 0,5 ml Haldol.
Een zorgvrager moet één keer per etmaal 600 μg medicijn innemen. Het medicijn wordt in de vorm van tabletten geleverd. Een tablet bevat 0,4 mg medicijn. De tabletten zijn deelbaar in vieren. Hoeveel tabletten moet de zorgvrager per keer innemen?
Oplossing: 
Het 'addertje onde het gras' is in deze som de hoeveelheid medicijn dat moet worden ingenomen, namelijk 600μg. Dit betekent namelijk 600 microgram en dat is de laatste stap in het rijtje van kilogram -> gram -> miligram - microgram. En iedere keer wanneer we naar rechts gaan, vermenigvuldigen we met 1000. Dus 1 kilogram -> 1000 gram -> 1000000 miligram - 1000000000 microgram.
Gaan we in het rijtje naar links, dan delen we door 1000 en krijgen we dus het rijtje 0,000000001 kilogram -> 0,000001 gram -> 0,001 miligram - 1 microgram.
In ons geval hebben we 600 μg en wanneer we dit delen door 1000 dan krijgen we 600μg / 1000 = 0,6 mg.
We weten uit de tekst ook wat de hoeveelheid medicijn per tablet is is en dit noemen we de concentratie. Deze concentratie is namelijk 0,4 mg per tablet.
En nu hebben we genem om 'onze oude vriend' V x C = M van stal te halen en de gegevens in te vullen. Dus V x 0,4 mg/tablet= 0,6mg en dit ombouwen naar V = 0,6 mg / 0,4 mg/tablet geeft uiteindelijk V = 1,5 tablet.
De zorgvrager moet dus 1,5 tablet innemen.
Daan heeft last van astma. Hij krijgt 1 mg/kg/24 uur prednison voorgeschreven. Eén tablet bevat 5 mg prednison. Daan weeg 25 kg. Hij heeft nog 2 volle doosjes van 10 tabletten. Voor hoeveel dagen heeft Daan nog genoeg tabletten?
Oplossing 1: 
De dosis die Daan nodig heeft is 1 mg/kg/24 uur en aangezien hij 25 kg weegt is de dosis per dag dus 1 x 25 = 25 mg per dag. Elke tablet bevat 5mg dus heeft hij 5 tabletjes per dag nodig. In de 2 doosjes die hij heeft zitten totaal 20 tabletjes en daarmee heeft hij voor 4 dagen dus genoeg.
Oplossing 2: 
Elke tablet bevat 5 mg prednison. Wanneer we deze tablet in 5 kleine stukjes gaan verdelen dan zien we dat 1/5 (één vijfde deel) dus 1 mg bevat.
We weten dat Daan 25 kg weegt en dat de dosis 1 mg/kg/24 uur is. Over een hele dag moet Daan dus 25 kg x 1 dag x 1 mg/kg/24 uur = 25 mg aan predison krijgen. Om deze 25 mg aan medicatie te onvangen moeten er dus 25 x 1/5 tabletjes => 25/5 tabletjes => 5 tabletjes wroden uitgegeven per dag.
Daan heeft 2 doosjes van elk 10 tabletjes en wanneer hij 5 tabletjes per dag moet dan heeft hij dus voor 4 dagen genoeg.
Een jong meisje heeft veel pijn. Ze moet een drankje als pijnstilling krijgen. De concentratie van het medicijn in het drankje is 25 mg/ml. Verdeeld over 4 doses moet het meisje 25 mg/kg/24 uur krijgen. Ze weegt 12 kg. Hoeveel milliliter krijgt het meisje per keer?
Oplossing: 
Het voorschrift voor het meisje is 25 mg/kg/24 uur, ze weegt 12 kg en daarmee komt haar totale hoeveelheid medicijn op 25 x 12 = 300 mg per dag. Deze krijgt ze toegediend in 4 gelijke dosissen, dus 300 / 4 = 75 mg per keer. De concentratie van het drankje is 25 mg/ml en daarmee kunnen we via de formule V x C = M berekenen wat het volume moet zijn voor elke dosis. V x 25 mg/ml = 75mg geeft uiteindelijk V = 75 mg / 25 mg/ml = 3 ml per dosis.
Selise heeft stollingsproblemen. Ze krijgt 10.000 IE Fragmin toegediend. Je hebt alleen nog Fragmin in wegwerpspuiten van 0,2 ml. De concentratie van die spuiten is 2.500 IE/0,2 ml. Hoeveel spuiten heb je hiervoor nodig?
Oplossing: 
Ook deze opgave beginnen we met V x C = M. We gaan eerst berekenen hoeveel IE's er in elke wegwerpspuit zit. Dus 0,2 ml x 2.500 IE / 0,2 ml = M. Uitwerken geeft 2.500 x 0,2 / 0,2 = 2.500 IE per spuit. Selise heeft 10.000 IE nodig dus met 4 wegwerpspuiten krijgt ze precies genoeg Fragmin toegediend.
Voorbeelden - Zuurstof
Een zorgvrager heeft 1,5 l/min zuurstof nodig. Een cilinder van 10 liter met een druk van 150 bar kan genoeg zuurstof leveren voor hoeveel uur en hoeveel minuten?
Oplossing: 
Voor deze opgaven is het belangrijk te weten dat 1 liter = 1 bar. Hoezo? Laat ik dat verklaren aan de hand van een emmer. Stel je hebt een emmer waar 10 liter water in past. Dan gaat hier dus ook gewoon 10 liter lucht in. Deze lucht heeft dezelfde druk (bar) als de lucht om ons heen, namelijk 1 bar.
Wat gebeurd er wanneer ik een deksel op de emmer doe? Nog niets want de inhoud veranderd niet en de druk ook niet. Maar wanneer ik er nu nog eens 10 liter lucht bij doe dan gaat de druk wel omhoog. In dit geval 2x zoveel lucht dus de druk is ook 2x zo hoog en dus 2 bar. De inhoud van de emmer is nog steeds 10 liter, maar ik heb wel 20 liter lucht in de emmer van 2 bar.
Stel ik maak mijn emmer 2x zo groot naar 20 liter en laat de druk gelijk dus 2 bar. Ik heb dus nu 2x 20 liter lucht dus 40 liter. En zo kunnen we door gaan en verschillende afmetingen gaan bedenken met verschillende drukken maar uiteindelijk komt er de rekenregel uit dat het volume van de tank maal de druk de hoeveelheid lucht in liters is. Dus V x bar = liters lucht.
Voor deze som is er dus in de fles van 10 liter met een druk van 150 bar een hoeveelheid luht van 10 x 150 = 1500 liter zuurstof aanwezig. We weten dat er elke minuut 1,5 liter verbruikt wordt en dus weten we nu ook na hoeveel minuten de fles leeg is. Want door 1500 liter te delen 1,5 ltr/min geeft 1500 liter / 1,5 ltr/min = 1000 minuten.
Deze 1000 minuten delen we door 60 om de hele ren te krijgen, dus 1000 / 60 = 16 uur. en de minuten volgt uit 16 x 60 = 960 minuten en er zijn dus nog 40 minuten over om op de 1000 minuten te komen.
Onze patient heeft dus geneg zuurstof voor 16 uur en 40 minuten.
Een zorgvrager met een longziekte gebruikt 1,5 liter zuurstof per minuut. In het weekend gaat de zorgvrager op zaterdag om 11.00 uur naar familie, op zondag om 14.00 uur komt de zorgvrager weer thuis. De zuurstofcilinders van 10 liter die de zorgvrager gebruikt staan allemaal op 200 bar. Hoeveel cilinders heeft de zorgvrager nodig?
Oplossing: 
We beginnen met het berekenen van de duur van het verblijf. En dat is relatief eenvoudig te berekenen. Van zaterdag 11 uur naar zondag 11 uur is precies 24 uur. En dan duurt het nog 3 uur tot 14 uur. Dus totaal 27 uur is de zorgvrager afwezig.
In deze 27 uur verbruikt de zorgvrager elke minuut 1,5 liter zuurstof, dus 27 x 60 = 1620 minuten x 1,5 liter/min = 2430 liter.
De hoeveelheid zuurstof in de fles van 10 liter met 200 bar is ook bekend, namelijk 10 x 200 = 2000 liter. Dus de patient zal 2 flessen mee moeten nemen voor zijn weekendtrip.
Meneer Van Zwieten woont in een verzorgingshuis. Hij wil de stad in. Zijn zuurstofcilinder van 2 liter geeft 96 bar aan. Hij vertrekt om 12:30 uur en gebruikt 1,5 liter zuurstof per minuut. Hoe laat moet meneer uiterlijk terug zijn?
Oplossing: 
De zuursofcilinder van meneer van Zwieten heeft nog 2 x 96 bar = 192 liter zuurstof. Er is bekend dat meneer 1,5 liter zuurstof per minuut verbruikt en dus kan meneer 192 / 1,5 = 128 minuten doen met deze cilinder. Wanneer we deze tijd combineren met de verstrektijd van 12:30 uur dan met meneer dus terug zijn om 14:38 uur.
Sophie heeft per minuut 2 liter zuurstof nodig. Ze moet van de afdeling af en krijgt een cilinder mee voor een uur en twintig minuten. Je kunt kiezen uit een cilinder van 2 liter en een cilinder van 10 liter.
- Wat moet de manometer minimaal aangeven als je de cilinder van 2 liter meegeeft?
- Wat moet de manometer minimaal aangeven als je de cilinder van 10 liter meegeeft?
Oplossing: 
De verplaatsing van Sophie duur 1 uur en 20 minuten en dat zijn dus totaal 80 minuten. In deze tijd verbruikt ze 2 liter/min. Dus totaal is er voor de verplaatsing 80 x 2 = 160 liter zuurstof.
We weten uit de theorie en de eerdere opgaven dat het volume maal de druk het aantal liters is (Volume x Bar = Liters). We kennen de hoeveelheid benodigde liters zuurstof en er is keuze uit 2 cilinders.
- Bij een cilinder van 2 liter moet de manometer (drukmeter) minimaal aangeven dat er een druk van 2 x Bar = 160 geeft Bar = 160 / 2, dus Bar=80.
- Bij een cilinder van 10 liter moet de manometer 10 x Bar = 160 is Bar = 160 / 10 = 16 Bar.
Voorbeelden - Sondevoeding
Mevrouw Van Peppel krijgt viermaal daags 180 ml sondevoeding. De voeding moet per keer in 45 minuten doorlopen. Op welke inloopsnelheid, ml per uur, moet de pomp worden ingesteld?
Oplossing: 
Mevrouw van Peppel krijgt dus dagelijks 4x 180 ml. In totaal is dit dus 4 x 180 = 720 ml. Maar met deze informatie hoef je in deze som helemaal niets te doen. Het staat er een beetje bij om je te misleiden en om te kijken of je wel op let.
Wat belangrijk is zijn de 45 minuten! Dit is namelijk precies 3/4 uur en in deze 3/4 uur (oftewel 0,75 uur) moet er 180ml zijn gegeven.
En ook hier komt een oude bekende V x C = M weer terug. Alleen is het volume nu vervangen door tijd en krijgen we dus de fomule T x C = M. Wanneer we dan de gegevens invullen ontstaat het sommetje 45 x inloopsnelheid = 180 ml. Indien we dit gaan verbouwen geeft dit inloopsnelheid = 180 ml / 0,75 is 240 ml/uur.
In 8 uur tijd moet 500 ml sondevoeding worden toegediend. 1 ml sondevoeding is 20 druppels. De druppelsnelheid is in dr/min.
Oplossing: 
In totaal is er 500 ml en elke milliliter bevat 20 druppels. Totaal zijn dit dus 500 x 20 = 10000 druppels. Deze druppels gaan in 8 uur opgenomen worden. Dus in 8 x 60 = 480 minuten moet dit gedaan zijn.
Wanneer je deze dan weer invuld in T x inloopsnelheid = M geeft dat 480 x druppelsnelheid = 10000 druppels krijg je de opgave 480 x druppelsnelheid = 10000. De druppelsnelheid is dus 10000 / 480 = 20,8 druppels per minuut. e moet de pomp dus instellen op 21 druppels per minuut, 21 dr/min.
Van een medicijn met concentratie 50 IE/ml wordt 2 ml toegevoegd aan 48 ml NaCl 0,9% oplossing. Via de spuitenpomp wordt dit in 15 minuten toegediend aan een patiënt.
- Wat is de concentratie van het medicijn in de vloeistof nu in IE/ml?
- Wat is de inloopsnelheid in ml/uur?
Oplossing: 
Om de beide vragen te kunnen beantwoorden moeten we enel voorwerk verrichten. Wat we weten hoeveel milligram medicijn de patiënt krijgt. Namelijk via V x C = M en we weten 2 ml x 50 IE/ml = 100 IE.
Het medicijn wordt verdund doordat het is toegevoegd aan een zoutoplossing van 0,9%. De hoeveelheid van deze NaCl oplissing is 48 ml en daar wordt 2ml aan toegevoegd en er dus een totale oplossing is van 50 ml. Nu kunnen we voor de oplossing weer de formule V x C = M toepassen. 50ml x C = 100IE dus C = 100 / 50 geeft een concentratie van 2 IE/ml.
Voor de tweede vraag weten we dat deze 50 ml in 15 minuten opgenomen dient te worden. 15 minuten is 1/4 uur (0,25 uur) dus T x inloopsnelheid = M geeft 0,25 x inloopsnelheid = 50ml. De inloopsnelheid is dus 50 / 0,25 = 200 ml/uur.
Tussen 12:00 uur en 20:00 uur moet 500 ml infusievloeistof worden toegediend. De druppelsnelheid is in dr/min?
Oplossing: 
De tijd die tussen 12:00 uur en 20:00 uur zit is 8 uur en dat zijn 8 x 60 = 480 minuten.
Een bekend gegeven voor deze opgave is dat er 20 druppels in een milliliter vloeistof zitten. Dus in ons geval heeft de 500ml infusievloeistof 500 ml x 20 dr/ml = 10000 dr. En nu we alle gegevens hebben kunnen we dus de druppelsnelheid berekenen door 10000 dr / 480 min = 20,8 dr/min.
De druppelsnelheid ligt dus tussen de 20 à 21 dr/min.
Voorbeelden - Oplossingen
Een zorgvrager krijgt tussen 17:00 uur en 9:00 uur in totaal 2 liter sondevoeding. In één flacon zit 500 ml. Je moet de flacons omwisselen om de hoeveel uur?
Oplossing: 
Je kent de totale tijd waarin de patient sondevoeding krijgt, namelijk van 17:00 uur tot 9:00 uur. Gebruiken we een klokje dan weten we dat er 12 uur zitten tussen 17 uur en 5 uur. We hebben dan nog 4 uur te gaan tot 9 uur. In totaal dus 12 + 4 = 16 uur.
Ook weten we dat er totaal 2 liter sondevoeding wordt toegediend en dat deze zit in flacons van elk 500 ml en dat is dus een 0,5 liter per flacon. Er zijn dus totaal 4 flacons noodzakelijk voor deze 16 uur. En dat betekent dat er dus elke 16 / 4 = 4 uur een nieuwe flacon noodzakelijk is.
Vanuit de regel 1% = 1 gram in 100 ml kunnen we afleiden dat er in een 10%-oplossing, 10 gram medicijn in 100 ml oplossing voorkomt. Met dit gegeven kunnen we nu de concentratie berekenen en moeten we de grammen omzetten naar milligrammen.
Meneer de Vries heeft zware medicatie nog en totaal is dat 250 mg. Deze medicatie wordt geleverd in een 10% oplossing. Hoeveel ml ga je meneer de Vries geven?
Oplossing: 
Om van grammen naar milligrammen te gaan moeten we de hoeveenheid vermenigvuldigen met 1000 en de eenheid veranderen van gram naar milligram. Dus 10 g x 1000 = 10.000 mg. De concentratie wordt opgegeven in mg/ml dus 10.000 mg / 100 ml geeft een concentratie 100 mg/ml.
Nu kunnen we via de formule V x C = M berekenen wat de hoeveelheid oplossing in ml moet zijn. Ingevuld krijgen we dan V x 100 mg/ml = 250 mg geeft uiteindelijk V = 250 / 100 = 2,5 ml.
Meneer de Vries heeft daarnaast nog andere medicatie nodig van 25 mg. Deze medicatie wordt geleverd in een 0,5% oplossing. Meneer de Vries krijgt 10 ml maar is dat genoeg?
Oplossing: 
1% = 1 g in 100 ml, dus 0,5% = 0,5 g in 100 ml = 500 mg in 100 ml geeft concentratie = 500 / 100 = 5 mg/ml.
Er wordt 10 ml aan medicatie gegeven dus V x C = M is 10 ml x 5 mg/ml = 50 mg. Meneer heeft 25 mg nodig en krijgt met de gekregen hoeveelheid 2x zoveel, dus teveel!
Bronnen
Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:
- Rekenen in de gezondheidszorg, drs. J.H. Vermat en J.J.H. Weijerink, ISBN 978-90-5740-145-9,
- Medisch Rekenen http://www.meneermegens.nl/