Thema 10 Voortplanting & Levenscyclus

Thema 10 Voortplanting & Levenscyclus

Inleiding en leerdoelen

Een soort kan alleen maar blijven bestaan als de individuen zich voortplanten.

Sommige diersoorten kunnen zich in hun eentje voortplanten. Dit heet ongeslachtelijke voortplanting. Bij de meeste dieren en bij de mens zijn er voor voortplanting twee geslachten nodig: een mannetje en een vrouwtje. Je spreekt dan van geslachtelijke voortplanting.

In thema 10 staat voortplanting van de mens centraal.

We kijken naar de levenscyclus van de mens en staan daarbij het langst stil bij alle veranderingen die plaatsvinden in de puberteit, de levensfase waarin jij je op dit moment bevindt. In de puberteit maak je lichamelijke veranderingen door die je gevoelens, gedrag en relaties beïnvloeden. Ook hier gaan we op in tijdens dit thema.

Veel van de informatie van de lesstof in dit thema komt je waarschijnlijk bekend voor. Dat is handig! Kijk goed naar de leerdoelen en verbind wat je leest met dat wat je al weet. Dan onthoud je de nieuwe informatie het best.

Veel plezier en succes!

Leerdoelen Voortplanting

Aan het eind van dit thema gaat het erom dat je laat zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:

A. Puberteit

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken.
  • Je kunt twee voorbeelden van primaire geslachtskenmerken opnoemen van een jongen en een meisje.
  • Je kunt twee voorbeelden van secundaire geslachtskenmerken opnoemen van een jongen en van een meisje.
  • Je kunt van een man één geslachtshormoon en van een vrouw twee geslachtshormonen opnoemen.
  • Je kunt omschrijven wat er in de puberteit verandert in je lichaam.
  • Je kunt uitleggen hoe puistjes ontstaan.

B. Man en vrouw

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.
  • Je kunt de delen van het voortplantingsstelsel van de man noemen met hun functies en kenmerken.
  • Je kunt de delen van het voortplantingsstelsel van de vrouw noemen met hun functies en kenmerken.
  • Je kunt beschrijven wat er gebeurt bij ovulatie en bij menstruatie en wanneer deze processen in de menstruatiecyclus plaatsvinden.

C. Liefde is ...

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.
  • Je kunt benoemen dat seksuele geaardheid kan verschillen.
  • Je kunt aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe menselijk gedrag beïnvloed wordt door wat anderen om je heen doen of normaal vinden en door inwendige factoren als honger, angst, seksuele opwinding of verslaving.

  • Je kunt vertellen hoe je wensen en grenzen kunt bewaken en respecteren in relaties.

  • Je kunt minstens één instantie noemen die hulp biedt bij problemen rond seksualiteit en relaties.

D. Veilig Vrijen

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.

  • Je kunt uitleggen hoe de mens kan ingrijpen in de voortplanting, onder andere door voorbehoedsmiddelen.

  • Je kunt verschillende SOA's en hun verschijnselen benoemen.

  • Je kunt vertellen hoe je SOA's kunt voorkomen.

E. Zwangerschap en Geboorte

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.

  • Je kunt uitleggen dat meercellige organismen meestal ontstaan uit een bevruchte eicel die zich door celdeling vermeerdert.

  • Je kunt uitleggen hoe de voortplanting bij de mens verloopt, ook bij verschillende typen tweelingen.

  • Je kunt beschrijven welke veranderingen er in het lichaam van een vrouw optreden nadat bevruchting heeft plaatsgevonden.

  • Je kunt de delen van een baarmoeder met embryo kunnen noemen met hun functies en kenmerken. Ook kan je deze delen aanwijzen in een afbeelding.

  • Je benoemt hoe door onderzoek aan het ongeboren kind kan worden nagegaan wat het geslacht is en of het bepaalde aangeboren afwijkingen heeft.

  • Je kunt beschrijven hoe de geboorte van een kind plaatsvindt.

 

A. Puberteit

Leerdoelen

Aan het eind van dit thema gaat het erom dat je laat zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken.
  • Je kunt twee voorbeelden van primaire geslachtskenmerken opnoemen van een jongen en een meisje.
  • Je kunt twee voorbeelden van secundaire geslachtskenmerken opnoemen van een jongen en van een meisje.
  • Je kunt van een man één geslachtshormoon en van een vrouw twee geslachtshormonen opnoemen.
  • Je kunt omschrijven wat er in de puberteit verandert in je lichaam.
  • Je kunt uitleggen hoe puistjes ontstaan.

Intro

Krijg je kriebels in je buik als je kijkt naar je klasgenoot?
Heb je om alles ruzie met je ouders?
Vind je dat je van alles de schuld krijgt?
Schieten je benen soms zomaar even de lucht in?
Groei je alle kanten uit?
Ben je het ene moment heel erg vrolijk en het andere moment juist heel erg chagrijnig?
Wat is er toch met je aan de hand?

Grote kans dat je dan in de puberteit terecht gekomen bent!
Je lichaam wordt volwassen, dus jij wordt het dat ook! De puberteit is een levensfase.

Bekijk het filmpje:

1. Primaire en Secundaire geslachtskenmerken

Jongen of meisje?
Al bij de geboorte kun je zien of de baby een jongens of een meisjeslichaam heeft.
Bij meisjes zie je de vagina en de schaamlippen. Bij jongens de penis en de balzak. Geslachtskenmerken zijn de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke dieren. Ofwel: alle lichamelijke kenmerken waarin jongens en meisjes verschillen.

We onderscheiden:

  • De primaire geslachtskenmerken: dit zijn de lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes die vanaf de geboorte al zichtbaar zijn.

 

  • De secundaire geslachtskenmerken: dit zijn de lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes die tijdens de puberteit ontstaan. Bij sommige jongens en meisjes gebeurd dit al op vroege leeftijd, terwijl het bij anderen misschien pas gebeurd als ze rond de 16 zijn. Het veranderen van je lichaam kan voor veel stress en onzekerheid zorgen, maar kan ook voor nieuwe grappige ervaringen zorgen.


SECUNDAIRE GESLACHTSKENMERKEN door HORMONENAfbeeldingsresultaat voor hypofyse

De hypofyse is een hormoonklier in de hersenen.
De hypofyse maakt hormonen die de geslachtsorganen stimuleren om geslachtshormonen te produceren.

Deze geslachtshormonen zorgen voor de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken bij jongens en bij meisjes in de puberteit.

 

 

 


MEISJES
In de eierstokken worden de vrouwelijke geslachtshormonen oestrogeen en progesteron gevormd. Oestrogeen stimuleert de rijping van eicellen in de eierstokken. Progesteron houdt de zwangerschap in stand en wordt ook wel het zwangerschapshormoon genoemd.

Oestrogeen beïnvloedt ook de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken bij vrouwen.

 

 

 

 

 

 

 


JONGENS

Onder invloed van hormonen uit de hypofyse wordt in de teelballen het mannelijke geslachtshormoon testosteron gevormd. Testosteron stimuleert de vorming van zaadcellen.

Geslachtshormonen beïnvloeden ook de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken bij de man.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2. Groeispurt

Groeispurt
Een groeispurt is een periode waar in het lichaam opeens heel erg snel groeit. Zo'n groeispurt vindt ook plaats in de puberteit! Dat is de reden dat sommige jongetjes in de 1e klas kleiner waren dan de rest, maar diezelfde jongens in de 3e klas opeens de langste van de klas zijn!

Na de groeispurt beweeg je vaak wat slungelig. Dat komt doordat je spieren later gaan groeien dan je botten. Direct na de groeispurt zijn je spieren nog niet sterk genoeg voor je langere armen en benen.

Tot aan de puberteit groeien jongens en meisjes even hard. In de puberteit beginnen meisjes eerder aan hun groeispurt dan jongens. De groeispurt bij jongens is sterker dan bij meisjes en duurt vaak wat langer. Jongens worden dan ook gemiddeld langer dan meisjes.

Afbeeldingsresultaat voor puberteit groeispurt

3. Acné

In de puberteit krijg je voor het eerst puistjes. Soms alleen op je rug, soms in je gezicht. De een heeft er meer last van dan de ander. Maar wat is dat nu precies, een puist?

Bekijk het filmpje:
Video: Acné

Je mag een puist nooit uitknijpen! Maar wat moet je wel doen?
Bekijk het volgende filmpje:

4. Verwerkingsopdrachten

Maak onderstaande verwerkingsopdrachten om je samenvatting te checken en zo nodig aan te vullen.

  1. Geef bij elk van de volgende kenmerken aan of het PRIMAIRE of SECUNDAIRE geslachtskenmerken gaat. Geef ook aan of het gaat om vrouwelijke of mannelijke geslachtskenmerken (of allebei).
    a. schaamlippen
    b. penis
    c. schaamhaar
    d. zaadlozing
    e. eierstok
    f. lagere stem
    g. brede schouders
    h. borsthaar
    i. balzak
  2. Wat is het verschil tussen primaire en secundaire geslachtskenmerken?
  3. Bekijk de grafiek.

    Drie leerlingen zeggen iets naar aanleiding van de grafiek.
    1. De groeispurt is bij jongens eerder dan bij meisjes.
    2. De groeispurt is bij jongens later dan bij meisjes.
    3. De groeispurt is bij jongens en meisjes op dezelfde leeftijd.
      Wie heeft gelijk?
  4. Is de volgende bewering waar of niet waar?
    Uit de grafiek blijkt dat meisjes met 15 jaar uitgegroeid zijn.
    1. waar
    2. niet waar
  5. Na de groeispurt beweeg je vaak wat slungelig. Hoe komt dat?
  6. Welke hormoonklier zorgt ervoor dat er in jouw geslachtsorganen geslachtshormonen worden aangemaakt?
  7. Noem het mannelijke geslachtshormoon dat zorgt voor de secundaire geslachtskenmerken. Waar wordt dit hormoon gemaakt?
  8. Noem twee belangrijke vrouwelijke geslachtshormonen. Waar wordt deze hormonen gemaakt?
  9. Is de volgende bewering waar of niet waar?
    Een vrouw heeft ook mannelijke hormonen.
    A. waar
    B. niet waar

B. Man en vrouw

Intro

Bekijk het filmpje:


Zijn mannen en vrouwen echt zo verschillend?

Leerdoelen

Aan het eind van dit thema gaat het erom dat je laat zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.
  • Je kunt de delen van het voortplantingsstelsel van de man noemen met hun functies en kenmerken.
  • Je kunt de delen van het voortplantingsstelsel van de vrouw noemen met hun functies en kenmerken.
  • Je kunt beschrijven wat er gebeurt bij ovulatie en bij menstruatie en wanneer deze processen in de menstruatiecyclus plaatsvinden.

1. Het vrouwelijke voortplantingsstelsel

Hieronder zie je het VROUWELIJKE voortplantingsstelsel.

Eierstok:
De twee eierstokken zijn ongeveer zo groot als een golfbal. In de eierstok liggen vanaf de geboorte de (nog) onrijpe eicellen. Bij meisjes vanaf ongeveer elf jaar wordt er elke maand één eicel rijp.

Eileider:
Het begin van de eileider lijkt een beetje op een hand. Bij de eisprong ofwel ovulatie komt de eicel uit de eierstok en in de eileider.

Baarmoeder:
De eileiders eindigen in de baarmoeder. De baarmoeder is zo groot als een kleine vuist en is hol van binnen. De wand van de baarmoeder bestaat uit spieren waarop een slijmlaag groeit (het baarmoederslijmvlies). Deze slijmlaag zorgt ervoor dat de bevruchte eicel zich hier veilig in kan nestelen. De holte staat in verbinding met de vagina (schede). In de baarmoeder kan een bevruchte eicel uitgroeien tot een baby.

Urineblaas:
Blaas waarin de urine tijdelijk wordt opgeslagen. De urine wordt gevormd in de nieren en wordt ook wel plas genoemd.

Urinebuis:
Buis waardoor de urine het lichaam verlaat.

Aan de buitenkant heeft een vrouw schaamlippen, de binnenste en de buitenste (kleine en grote), de clitoris, de plasbuisopening en de vagina.

Vagina (schede):
De vagina verbindt de baarmoeder met de buitenwereld. Daardoor gaat bij de geboorte het kind naar buiten.


Bij meisjes vanaf de puberteit

Bij meisjes vanaf ongeveer elf jaar rijpt er in de eierstokken elke maand één eicel. Bij de eisprong/ovulatie komt zo'n rijpe eicel vrij uit de eierstok. De eileiders vervoeren de eicel richting de baarmoeder. Een onbevruchte eicel blijft na de ovulatie hoogstens 12 tot 24 uur in leven. Nadat de eicel sterft, wordt de menstruatie op gang gebracht. Dit herkennen we ook wel onder de naam ongesteldheid. De resten van de eicel worden door de cellen van de wand van de eileider opgenomen.

Ovulatie treedt ongeveer eenmaal per vier weken op. Meestal gebeurt dit afwisselend in een van beide eierstokken.

 

2. Menstruatie

Meestal vindt er na de ovulatie/eisprong geen bevruchting plaats. De eicel valt dan uit elkaar in de eileider. Ongeveer 14 dagen na de eisprong (of ovulatie) verliest de vrouw het baarmoederslijm van die maand via de vagina. Het baarmoederslijm is immers niet meer nodig, want er is geen bevruchte eicel die er zal gaan groeien. Wanneer de vrouw bloed en slijm verliest, is ze ongesteld. Je kunt ook zeggen ze menstrueert. De menstruatie vindt één keer in de maand plaats.

Na nog eens 14 dagen volgt er weer een eisprong. Deze cyclus van ongeveer 28 dagen heet de menstruatiecyclus.

Rond de ovulatie/eisprong is de vrouw vruchtbaar.

Er is dan een levende rijpe eicel aanwezig.

Afbeeldingsresultaat voor menstruatiecyclus

De dag waarop een menstruatie begint, noemen we de eerste dag van een menstruatiecyclus. Bij een meisje dat precies om de 28 dagen ongesteld is, gebeurt de eisprong op de 14e dag. Maar de meeste meiden zijn niet zo regelmatig ongesteld: De cyclus varieert van 26-31 dagen en soms nóg korter of langer.

Heb je een korte cyclus, dan vindt de eisprong eerder plaats, bijvoorbeeld op de twaalfde dag. Bij een langere cyclus vindt de eisprong later plaats, bijvoorbeeld op de zeventiende dag. De periode tussen de eisprong en de volgende menstruatie schommelt wat minder.
Deze periode duurt gewoonlijk zo'n 14 dagen.

Een meisje wordt in de puberteit voor het eerst ongesteld. Vanaf ongeveer vijftigjarige leeftijd is een vrouw niet meer vruchtbaar. Zodra er geen eisprong meer plaatsvindt, stopt de menstruatie.

3. Het mannelijke voortplantingsstelsel

Hieronder zie je het MANNELIJKE voortplantingsstelsel.
Afbeeldingsresultaat voor mannelijk voortplantingsstelsel

Eikel:
Punt van de penis met een dunne gladde huid die gevoelig is voor seksuele prikkels.

Voorhuid:
Huidplooi die de penis beschermt. In de voorhuid liggen kliertjes die slijm maken. De voorhuid kan daardoor makkelijk over de eikel bewegen. Bij een besnijdenis wordt de voorhuid weggehaald.

Zwellichamen:
In de penis zitten een aantal sponsachtige weefsels. Als de man seksueel opgewonden raakt, stroomt er bloed in deze sponsachtige weefsels, waar het verzameld wordt. De sponsachtige weefsels raken dan helemaal vol en hierdoor gaat de penis recht op staan. 

Urinebuis:
Buis waardoor urine en sperma het lichaam verlaten. De urinebuis loopt tussen de zwellichamen door. De zaadleiders monden uit in de urinebuis.

Urineblaas:
Blaas waarin de urine tijdelijk wordt opgeslagen. De urine wordt gevormd in de nieren.

Zaadblaasje:
Een zaadblaasje scheidt zaadvocht af.

Prostaat:
De prostaat scheidt vocht af dat samen met het vocht uit de zaadblaasjes en zaadcellen het sperma vormt.

Zaadleider:
Vanaf de bijballen lopen de zaadleiders naar boven. Zaadvocht en zaadcellen samen noem je sperma.

Bijbal:
De bijbal ligt op de teelbal. Hier worden de zaadcellen tijdelijk opgeslagen. 

Teelbal (testes):
In de teelballen worden zaadcellen en geslachtshormonen gemaakt. Geslachtshormonen hebben invloed op het seksuele gedrag. Ze stimuleren de vorming van zaadcellen. .

Balzak (scrotum):
In de balzak liggen de twee teelballen

Bij jongens vanaf de puberteit

Bij jongens vanaf ongeveer 13 jaar worden in de teelballen miljoenen zaadcellen per dag gemaakt. De zaadcellen worden opgeslagen in de bijballen. De teelballen en bijballen liggen in een huidplooi, de balzak. Doordat deze balzak zich eigenlijk buiten het lichaam bevindt, is de temperatuur hier iets lager dan in de buikholte. Dat is belangrijk voor de productie van zaadcellen.

Bij een erectie lopen de zwellichamen vol met bloed. De penis wordt dan stijf.
Een erectie kan ontstaan als een jongen of man seksueel opgewonden raakt, maar dat hoeft niet per se. Een erectie kan ook zonder duidelijke reden ontstaan.

Bij de zaadlozing persen de bijballen zaadcellen de zaadleider in. Prostaat en zaadblaasjes voegen zaadvocht toe. Zaadcellen en zaadvocht samen noem je sperma. Het sperma gaat door de zaadleider en vervolgens door de urinebuis. De urinebuis loopt tussen de zwellichamen door. Uiteindelijk spuit het sperma uit de penis, ongeveer een theelepel per zaadlozing.

Gemiddeld genomen krijgt een jongen zijn eerste zaadlozing rond zijn 13e, maar er zijn ook jongens die pas rond hun 18e de eerste zaadlozing krijgen.

4. Man of vrouw?

Man of vrouw
Even duidelijk. Je weet nu precies welke primaire en secundaire geslachtskenmerken bij jongens en meisjes horen.
Helaas is het niet altijd even duidelijk.

Vrouwen en mannen zien er verschillend uit. Maar er bestaan vrouwen die er uit zien als mannen en omgekeerd. In het filmpje zie je Maya Posch. Ze voelt zich een vrouw, maar is officeel nog een man.
Bekijk de video en geef daarna antwoord op de volgende vraag.


Welke 'kenmerken' heeft Maya die mannelijk worden gevonden?
Meerdere antwoorden mogelijk.

  1. geslachtsorganen
  2. lang haar
  3. weinig borsten
  4. zachte trekken
  5. onbehaarde huid

5. Verwerkingsopdrachten

1 eileider

a hier gaat het kind door bij de geboorte

2 eierstok

b hier komt de eicel in terecht na de eisprong

3 baarmoeder    

c hier rijpen de eicellen

4 vagina

d hier groeit het embryo in

1. Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen.

Maak de juiste combinaties en noteer ze in je schrift.

2. Wat gebeurt er bij de menstruatie?

3. Geef bij de bewering aan of deze waar of niet waar is.

    Een vrouw van zestig is onvruchtbaar.

    A. waar

    B. niet waar

4. De menstruatiecyclus duurt ongeveer ...

    A. 14 dagen.

    B. 28 dagen.

    C. 40 dagen.

 Je ziet een tijdsbalk van de menstruatiecyclus.







5. Met welke kleur wordt de menstruatie in de cyclus aangegeven?

6. En met welke kleur wordt de vruchtbare periode in de cyclus aangegeven?

7. Op welke dag is de vermoedelijke eisprong in deze menstruatiecyclus?

8. Hoe worden de voortplantingscellen van de man genoemd?

9. Waaruit bestaat sperma?

10. Wat is een ander woord voor ovulatie?

11. Hoe lang duurt een menstruatiecyclus gemiddeld?

12. Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen. Maak de juiste combinaties.

eikel a scheidt vocht af
2 teelbal b hierin liggen de teelballen
3 zaadblaasje     c hier worden zaadcellen aangemaakt
4 prostaat d scheidt zaadvocht af
5 balzak e huidplooi die de penis beschermt
6 voorhuid f punt van penis, gevoelig bij aanraking

 

13. Geef bij de volgende bewering aan of deze waar of niet waar is.
      Sperma bestaat uitsluitend uit zaadcellen.

      A. waar

      B. niet waar

14. Welke weg volgen de zaadcellen tot aan de zaadlozing?
      Zet de stappen in de juiste volgorde.
      a. Zaadcellen worden gemaakt in de teelballen.
      b. Zaadcellen verlaten het lichaam via de urinebuis.
      c. Zaadcellen worden opgeslagen in de bijbal.
      d. Zaadcellen worden vermengd met vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat.
      e. Zaadcellen worden in de zaadleider gespoten.

C. Liefde is ..

Leerdoelen

Aan het eind van dit thema gaat het erom dat je laat zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.
  • Je kunt benoemen dat seksuele geaardheid kan verschillen.
  • Je kunt aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe menselijk gedrag beïnvloed wordt door wat anderen om je heen doen of normaal vinden en door inwendige factoren als honger, angst, seksuele opwinding of verslaving.

  • Je kunt andere jongeren respecteren ongeacht hun seksuele identiteit.

  • Je kunt vertellen hoe je wensen en grenzen kunt bewaken en respecteren in relaties.

  • Je kunt minstens één instantie noemen die hulp biedt bij problemen rond seksualiteit en relaties.

1. Hetero, homo, bi en transgender

Als je je aangetrokken voelt tot iemand van het andere geslacht, heet dat heteroseksueel.

Ongeveer een op de tien mensen voelt zich aangetrokken tot iemand van hetzelfde geslacht. Dat heet homoseksueel.

Voel je je net zo aangetrokken tot vrouwen als tot mannen, dan noemen we dat biseksueel.

Homoseksualiteit wordt vaak als containerbegrip gebruikt voor iedereen die "niet hetero" is. Met afkortingen wordt de diversiteit van deze groep duidelijker:

Met een LHBT of LHBT'er (beide vormen worden gebruikt) wordt een lesbienne, homo, biseksueel of transgender aangeduid. Ook de Engelse variant wordt gebruikt: LGBT (lesbian, gay, bisexual, transgender). Een transgender is iemand die zich niet (helemaal) thuisvoelt in de geslachtsrol die past bij de uiterlijke geslachtskenmerken die hij of zij bij de geboorte heeft meegekregen.
Interesse om meer te lezen over LHBT en ervaringen van andere jongeren? Kijk eens op https://www.sense.info/liefde-en-relaties/lesbisch-homo-bi-hetero.

Als je in de minderheid bent, dan loop je de kans om er niet bij te horen: om gediscrimineerd te worden. Discriminatie is bij wet verboden. Het tegenovergestelde van discriminatie is acceptatie. De volledige gelijkwaardigheid van iedereen, onafhankelijk van je seksuele voorkeur, is een belangrijk onderdeel van onze Nederlandse waarden en identiteit.

2. Van knuffelen tot vrijen

Als je je aangetrokken voelt tot elkaar, wil je dicht bij elkaar zijn, elkaar aanraken, knuffelen en zoenen.
Bij knuffelen raak je iemand aan zonder dat het om seks gaat. Bij knuffelen gaat het om warmte en genegenheid.

Zoenen kan een deel zijn van warmte en genegenheid. Er zijn verschillende vormen van zoenen. Sommige mensen kussen liever alleen, maar andere mensen houden juist van tongzoenen.

Als je een stap verder gaat en gaat vrijen, gaat het om bevrediging en opwinding. Tijdens het vrijen kun je elkaar helemaal ontdekken. Iedereen heeft zijn eigen voorkeur en iedereen beleeft het weer anders. Vrijen kan zacht en teder zijn of juist wild en vol passie.

3. Vrijen en klaarkomen

Seks
Mensen die van elkaar houden, kunnen besluiten met elkaar naar bed te gaan, te vrijen. Als je met elkaar naar bed gaat, kun je geslachtsgemeenschap hebben maar dat hoeft niet.
Je kunt het ook fijn hebben als je elkaar streelt, aanraakt op gevoelige plekken en elkaar zoent.

Klaarkomen is een lekker gevoel in je geslachtsdelen. Je kunt ook klaarkomen door het aanraken van elkaars geslachtsdelen met je handen (vingeren of aftrekken) of mond (pijpen of beffen) of door jezelf te strelen. Als je zelf ervoor zorgt dat je klaarkomt heet het zelfbevrediging of masturberen.

Bij mannen is het belangrijk dat de eikel gestimuleerd wordt. Als dat op een fijne manier gebeurt, kan een man klaarkomen en een zaadlozing hebben. Hierbij spuit er sperma uit de penis. 

Bij vrouwen is het belangrijk dat de clitoris gestimuleerd wordt. Vrouwen kunnen zowel door het stimuleren van hun clitoris klaarkomen als door vaginale penetratie. Als een vrouw klaarkomt krijgt ze een lekker gevoel en kan ze soms een beetje stuiptrekkingen voelen in haar geslachtsdelen. 

Bij hetero geslachtsgemeenschap schuift de man zijn stijve penis in de vagina van de vrouw. De penis wordt in de vagina op en neer bewogen. 

Tijdens seks met je eigen geslacht is het soms niet altijd mogelijk om jouw geslachtsdeel in het lichaam van je partner te stoppen. Dit is ook niet nodig om het als seks te laten tellen. Als je elkaar kan laten genieten en het allebei leuk hebt door bijvoorbeeld je handen, mond of speeltjes te gebruiken telt dat ook als seks.

Je vindt elkaar (erg) leuk, je wordt verliefd, jullie gaan zoenen, strelen en wat je maar fijn vindt. Denk wel hieraan:

  • Vrij alleen als je het echt wilt.
  • Doe alleen dingen die jullie allebei graag willen.
  • Laat je niet overhalen om iets te doen wat je niet wilt of waar je over twijfelt.

D. Veilig vrijen

Leerdoelen

Aan het eind van dit thema gaat het erom dat je laat zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.

  • Je kunt uitleggen hoe de mens kan ingrijpen in de voortplanting, onder andere door voorbehoedsmiddelen.

  • Je kunt verschillende SOA en hun verschijnselen benoemen.

  • Je kunt vertellen hoe je SOA kunt voorkomen.

Intro

Bekijk het volgende filmpje:
Video: Bio-bits Voortplanting

 

 

 

 

 

 

Hoe zou jij het vinden om dit jaar zwanger te worden of een meisje zwanger te maken? Hoe kun je een ongewenste zwangerschap voorkomen? En hoe kun je geslachtsziekten voorkomen?

Over deze zaken gaat deze opdracht.
Succes!

1. Feit of fabel?

Feit of fabel?
Hieronder staan 20 dingen die je weleens hoort over seks.
Maar is het allemaal echt waar?
Zijn het feiten of fabels: verzonnen verhaaltjes?
Jij gaat de fabels van de feiten scheiden.
Noteer bij elke zin of deze waar of niet waar is.

  1. Van de eerste keer vrijen kun je niet in verwachting raken.
  2. Meisjes kunnen ook in verwachting raken als ze ongesteld zijn.
  3. Een jongen heeft meer behoefte aan seks dan een meisje.
  4. Een jongen krijgt pas een erectie als hij seksueel opgewonden is.
  5. In het voorvocht (vocht dat vrijkomt vlak voordat een jongen klaarkomt) kunnen ook zaadcellen zitten en dat kan er dus voor zorgen dat een meisje zwanger raakt.
  6. Het maagdenvlies sluit de ingang van de vagina af.
  7. Een jongen die een erectie heeft, doet dit bewust.
  8. Als een jongen grote voeten heeft, dan heeft hij waarschijnlijk ook een grote penis.
  9. Hoe groter een penis, hoe meer sperma eruit komt.
  10. Een erectie gaat pas over na een zaadlozing.
  11. Een jongen die een natte droom heeft, droomt over mooie vrouwen of seks.
  12. Veilig vrijen is het voorkomen van zwangerschap en het voorkomen van een soa.
  13. Van tongzoenen kun je geen aids krijgen.
  14. Twee condooms over elkaar zijn veiliger dan een enkel condoom.
  15. Jongens hebben aan de onderkant 2 openingen en meisjes hebben er 3.
  16. Seks is alleen maar fijn als je allebei klaarkomt.
  17. Je kunt alleen maar zwanger worden als de penis in de vagina is geweest.
  18. Je kunt ook een tampon gebruiken om niet zwanger te worden.
  19. Als je je goed wast na geslachtsgemeenschap heb je minder kans op zwangerschap en loop je minder risico om een soa te krijgen.

2. Voorbehoedsmiddelen

Als een man of vrouw geen kinderen wilt, kan hij/zij of haar/zijn partner maatregelen nemen om bevruchting te voorkomen. Dit heet anticonceptie. Vroeger werd meestal zonder hulpmiddelen aan anticonceptie gedaan. Tegenwoordig zijn er verschillende anticonceptie- ofwel voorbehoedsmiddelen.

Het ene middel is betrouwbaarder dan het andere. Hieronder zetten we er een aantal op een rij:

Condoom, pil, nuvaring en spiraaltje

De meest gebruikte voorbehoedsmiddelen zijn verschillende soorten condooms en de pil. Verder bestaan de nuvaring, het spiraaltje.

Een condoom schuif je over de stijve penis. Het condoom vangt de zaadcellen op.
Het beschermt bovendien tegen geslachtsziekten. Als het condoom het enige voorbehoedmiddel is, wordt het vaak gebruikt in combinatie met zaaddodende pasta. 

Het vrouwencondoom wordt in de vagina geplaatst. Het houdt de zaadcellen tegen.


De pil zorgt ervoor dat er geen eicel vrijkomt. De pil moet dagelijks worden ingenomen.
De pil bevat hormonen waardoor er geen ovulatie optreedt.

De nuvaring is een plastic ring die je in de vagina schuift. De ring blijft er 3 weken in zitten en geeft hormonen af waardoor er geen eicel vrijkomt. De 4e week wordt de ring er uit gehaald en wordt de vrouw ongesteld. Elke maand gebruik je een nieuwe ring. 

Het spiraaltje voorkomt een zwangerschap omdat het ervoor zorgt dat zich geen embryo kan nestelen in de baarmoeder (koperspiraal) of omdat het hormonen afgeeft waardoor er geen eicel vrijkomt (hormoonspiraal).
 

Andere vormen van anticonceptie:


Morning-afterpil

Stel dat je geslachtsgemeenschap hebt gehad zonder voorbehoedmiddel. Dan kan je de morning-after pil slikken. Deze pil zorgt ervoor dat je ovulatie/eisprong met een paar dagen uitgesteld wordt, waardoor de spermacellen hopelijk niet bij de eicel komen. Hierbij kan wel de bijwerking misselijkheid optreden. Let op! Als je eicel al bevrucht is, dan helpt een morning-after pil niet meer!


Periodieke onthouding

Bij periodieke onthouding hebben man en vrouw geen geslachtsgemeenschap in de ‘vruchtbare periode’ van 3 à 4 dagen. Het moment van ovulatie (in de grafiek op dag 13) kun je aan de hand van de lichaamstemperatuur bepalen. Na de eisprong stijgt de lichaamstemperatuur met 0,2 à 0,3 graden tot de volgende menstruatie. Dit is echter niet altijd even duidelijk te meten, daarnaast kunnen spermacellen tot wel 5 dagen levend blijven in het lichaam van een vrouw. Deze methode is dus eigenlijk niet betrouwbaar.

Coïtus interruptus

Bij coïtus interruptus (onderbroken geslachtsgemeenschap) trekt de man zijn penis uit de vagina terug, als hij zijn orgasme voelt aankomen. De zaadlozing vindt dan buiten de vagina plaats. Er kunnen echter al zaadcellen met het voorvocht de penis hebben verlaten. Voorvocht is een beetje vocht dat voor de zaadlozing uit de penis komt.  Ook coïtus interruptus is een onbetrouwbare methode van anticonceptie!


Sterilisatie

Mannen en vrouwen die zeker weten geen kinderen meer te willen krijgen, kunnen zich laten steriliseren. Bij een vrouw kan de eileider worden afgesloten met een ringetje of klemmetje. De eicellen kunnen daarna niet meer in de baarmoeder komen en de zaadcellen kunnen de eicel niet meer bereiken. Bij een man kunnen de zaadleiders worden doorgesneden, ingekort en afgebonden. De zaadcellen kunnen dan niet meer naar buiten.

 

Ongewenste zwangerschap


Overtijdbehandeling
Als je toch zwanger bent en die zwangerschap is ongewenst, dan kan besloten worden tot een overtijdbehandeling. Deze moet je ondergaan tussen de tiende en de zestiende dag na het uitblijven van de menstruatie. Via een slangetje wordt het baarmoederslijmvlies weggezogen. Dit vindt plaats in de polikliniek van een ziekenhuis.


Abortus

Als de vrouw te laat is voor een overtijdbehandeling en niet langer dan dertien weken zwanger is, kan om een abortus worden gevraagd in een abortuskliniek.  Dit is een belangrijke beslissing. Na het verzoek volgt daarom een gesprek en vijf dagen bedenktijd. Mocht de zwangere persoon besluiten dat de omstandigheden echt niet goed zijn of zij er echt niet klaar voor is, kan er gekozen worden uit de volgende ingrepen:

- De abortuspil: Hierbij krijg je 1 pil die je moet inslikken om er voor te zorgen dat het embryo dood gaat. 24 uur na de inname van deze pil wordt er door de arts een aantal tabletten in je vagina geduwd om weeën op te wekken. Deze weeën zijn nodig om het embryo uit de baarmoeder te kunnen persen. Dit mag echter alleen als je niet langer zwanger bent dan 6 weken. Hierna moet je verplicht een zuigcurretage.

- De zuigcurretage: Als je voor een zuigcurretage kiest, word je opgenomen in het ziekenhuis of een kliniek en wordt je vaak onder narcose gebracht. De arts gaat dan met een soort schraper/stofzuigertje in je vagina en naar je baarmoeder om daar al het baarmoederslijm + embryo weg te schrapen.

3. Geslachtsziekten

Je weet dat je met het gebruik van voorbehoedsmiddelen een zwangerschap kunt voorkomen.
Het condoom is het enige voorbehoedsmiddel dat je ook beschermt tegen een geslachtsziekte.

Bekijk de volgende campagnefilmpjes. Welke vind je het meest overtuigend?

Geslachtsziekten
Ziekten die overgedragen worden door seksueel contact heten soa ofwel seksueel overdraagbare aandoeningen. Geslachtsziekten worden tot de soa gerekend.

Soa's worden overgedragen door de slijmvliezen in de geslachtsorganen. Dat kan bij vrijen, maar ook als iemand met zijn of haar mond met een geslachtsorgaan in aanraking komt (oraal contact).

Slijmvliezen komen voor in het ademhalingsstelsel, het verteringsstelsel, het uitscheidingsstelsel (nieren) en de geslachtsorganen. Via slijmvliezen kunnen ziekteverwekkers gemakkelijk worden overgedragen.

De ziekte van pfeiffer (‘kissing disease’) wordt ook via slijmvliezen overgedragen. De ziekte veroorzaakt een langdurige vermoeidheid en griepachtige verschijnselen.

 

We bespreken een aantal van de meest voorkomende soa:

Syfilis

Syfilis wordt veroorzaakt door bacteriën. De syfilisbacterie groeit vooral goed op geslachtsorganen maar kan zich ook in de mond voortplanten. Als de syfilisbacterie in het bloed terechtkomt, kunnen er overal in het lichaam bacteriekolonies gaan groeien. De wetenschappelijke naam voor de syfilisbacterie is Treponema pallidum. Syfilisbacteriën zijn heel klein en moeilijk te bestrijden.

Tegenwoordig is syfilis erg zeldzaam in Nederland, maar vroeger kwam het veel voor. De ziekte kon toen nog niet worden genezen met een geneesmiddel. Als iemand nu syfilis heeft, wordt het bestreden met een antibioticum.

Op de afbeelding zie je ‘syfilislijers’ in de middeleeuwen.
De bruine vlekken op het lichaam zijn symptomen (ziekteverschijnselen). Bekijk de afbeelding en lees de tekst hieronder voor de symptomen bij syfilis.

  • zweren op het geslachtsorgaan
  • opgezwollen lymfeklieren
  • huidafwijkingen
  • koorts
  • hoofdpijn
  • ten slotte: aantasting zenuwstelsel, dood

 

Chlamydia

Chlamydia wordt veroorzaakt door een bacterie. Net als virussen is de chlamydiabacterie erg afhankelijk van de cellen waar hij op groeit. Chlamydia komt in Nederland regelmatig voor (ca. 10.000 mensen). Mensen die besmet zijn hebben vaak geen duidelijke klachten en kunnen er zo vaak lang mee blijven rondlopen.
Hieronder zie je hoe de ziekte onvruchtbaarheid kan veroorzaken bij vrouwen.
Er bestaat geen vaccin tegen chlamydia. De ziekte wordt bestreden met antibiotica.


Gonorroe

Gonorroe staat bekend als druiper. De ziekte wordt veroorzaakt door een bacterie met de wetenschappelijke naam Neisseria gonorrhea. In Nederland zijn een paar duizend mensen besmet met deze bacterie.
Bij vrouwen kan de bacterie leiden tot ontsteking van de eileiders. Mannen hebben last van een groenige of gelige pusafscheiding uit de penis en een branderig gevoel bij het plassen. Bij gonorroe kunnen ontstekingen optreden, net als bij chlamydia.
Soms zijn er geen klachten. Gonorroe kan worden behandeld met antibiotica.

Candida albans

Candida is een schimmelinfectie. De Candida-schimmel komt bij vrijwel iedereen voor, maar de meeste mensen worden er niet ziek van. Maar als je afweer verzwakt is, kan de gist uitgroeien tot draden en problemen veroorzaken. Een arts zoekt daarom ook vaak naar de oorzaak van de verminderde afweer waardoor Candida een kans heeft gekregen.
Een Candida-infectie kan leiden tot chronische(langdurige)klachten. De symptomen zijn vrij algemeen en het is daarom lastig om vast te stellen of iemand Candida heeft.
Enkele symptomen zijn:

  • Maag en darmklachten
  • Overgevoeligheid zoals hooikoorts en moeheid
  • Ontsteking en jeuk aan het geslachtsorgaan

 

Wat te doen als je denkt dat je een SOA hebt?

Als je een keer onveilig seks hebt gehad en je hebt daarna vage klachten aan je geslachtsdeel, buik, of keel dan kan het zijn dat je een SOA hebt. Hier hoef je je absoluut niet voor te schamen. De GGD heeft een speciale kliniek waar ze je kunnen helpen met je klachten. Vaak moet je van te voren een vragenlijst invullen en aan de hand daarvan kan je een afspraak maken. 

De mensen van de kliniek die vertellen je vervolgens hoe je je eigen slijmvliezen moet afnemen met een wattenstaafje en bekijken daarna in het lab of er bepaalde bacteriën of virussen groeien. Als het wel zo is, dan krijg je een mailtje met welke antibiotica of andere medicijnen je nodig hebt en het advies om een paar weken geen seks te hebben. Meestal ben je na uiterlijk 6 weken weer helemaal SOA vrij en is er niets meer aan de hand. 

4. HIV en AIDS

HIV en Aids
De ziekte Aids wordt veroorzaakt door het HIV-virus. Dit is ook een geslachtsziekte. Wanneer je het HIV-virus bij je draagt, ben je HIV-positief.

Als je HIV hebt, ben je niet direct ziek. Het HIV-virus breekt het afweersysteem af. Als je afweersysteem slecht werkt, word je sneller ziek en doe je er langer over om weer beter te worden. Langzaam wordt het afweersysteem slechter. Wanneer je afweersysteem niet meer werkt, wordt de diagnose aids gesteld. Aids is eigenlijk een soort verzamelnaam voor allerlei ziektes die je krijgt wanneer je afweersysteem niet meer werkt. De gemiddelde tijd tussen besmetting en ‘uitbreken’ van aids is 9 jaar.

In dit filmpje wordt het nog eens kort uitgelegd.
Bekijk het filmpje: Wat is aids?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als een zwangere vrouw HIV-postief is, krijgt de baby in de buik dit dan ook?
Kijk naar het volgende filmpje:

Video: Kinderen met aids

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Misverstanden
Er bestaan veel misverstanden over HIV en aids. Voornamelijk over hoe het virus wordt overgebracht, dus hoe je besmet raakt met HIV/aids. HIV/aids werkt net als een SOA. Het kan dus overgedragen worden als mensen hun slijmvliezen met elkaar in contact komen. Het virus gaat op den duur ook in het bloed zitten, waardoor deze mensen uiteindelijk nooit meer bloed kunnen doneren.
 

5. Verwerkingsopdrachten

Maak onderstaande verwerkingsopdrachten om je samenvatting te checken en zo nodig aan te vullen. Kijk voordat je gaat leren je antwoorden na met behulp van een antwoordenboekje (tijdens een van de daltonuren).

  1. Veilig of niet veilig?
    Is periodieke onthouding een veilige methode van anticonceptie?
  2. Veilig of niet veilig?
    Is een spiraaltje een veilige methode van anticonceptie?
  3. Veilig of niet veilig?
    Is een pil een veilige of onveilige methode van anticonceptie?
  4. Welke van de onderstaande voorbehoedsmiddelen werkt met hormonen?
    1. vrouwencondoom
    2. coïtus interruptus
    3. pil
    4. condoom
  5. Welke van de onderstaande voorbehoedsmiddelen werkt doordat het embryo zich niet kan innestelen?
    1. vrouwencondoom
    2. spiraaltje
    3. pil
    4. condoom
  6. Waar staat de afkorting SOA voor?
    1. Samen Overwinnen we Alles
    2. Seksziekten door Orale en Anale seks
    3. Seksueel Overdraagbare Aandoening
  7. Waar beschermt een condoom je niet tegen?
    1. SOA
    2. zwangerschap
    3. ongewenste intimiteiten
  8. Als je een condoom omdoet, knijp je het bovenste stukje van het condoom dicht.
    1. waar
    2. niet waar
  9. Als je bent klaargekomen trek je je penis terug uit de vagina zonder het condoom vast te houden.
    1. waar
    2. niet waar
  10. De pil beschermt je tegen ..
    1. SOA's
    2. zwangerschap
    3. ongewenste intimiteiten
  11. Wat is aids?

  12. Welk hulpmiddel kan helpen om zwangerschap én een SOA te voorkomen?

E. Zwangerschap en geboorte

Leerdoelen

Aan het eind van dit thema gaat het erom dat je laat zien dat je de onderstaande doelen hebt behaald:

  • Je kunt de betekenis van alle dikgedrukte woorden in de lesstof toelichten.

  • Je kunt uitleggen dat meercellige organismen meestal ontstaan uit een bevruchte eicel die zich door celdeling vermeerdert.

  • Je kunt uitleggen hoe de voortplanting bij de mens verloopt, , ook bij verschillende typen tweelingen.

  • Je kunt beschrijven welke veranderingen er in het lichaam van een vrouw optreden nadat bevruchting heeft plaatsgevonden.

  • Je kunt de delen van een baarmoeder met embryo kunnen noemen met hun functies en kenmerken. Ook kan je deze delen aanwijzen in een afbeelding.

  • Je benoemt hoe door onderzoek aan het ongeboren kind kan worden nagegaan wat het geslacht is en of het bepaalde aangeboren afwijkingen heeft.

  • Je kunt beschrijven hoe de geboorte van een kind plaatsvindt.

1. Bevruchting

Eicellen en zaadcellen

Een eicel is de grootste cel van een mens (een vrouw dan ;-)). Een eicel is nog net met het blote oog zichtbaar. Zaadcellen zijn zeer kleine cellen en hebben een lange staart waarmee ze zich kunnen voortbewegen. Eicellen bewegen door trilharen in de eileider richting de baarmoeder.

Een eicel leeft maar 12 tot 24 uur. Zaadcellen ‘zwemmen’ na de geslachtsgemeenschap via de vagina naar de baarmoeder. Daar leven ze wel 3 tot 5 dagen.


Bevruchting

Een eicel wordt door de sterkste en snelste zaadcel bevrucht.
Bekijk het onderstaande filmpje hierover:

Bevruchting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tijdens en rond de ovulatie (eisprong) kan een vrouw door geslachtsgemeenschap zwanger raken. Na een zaadlozing gaan er miljoenen zaadcellen richting de baarmoedermond. Eerst moeten ze een slijmpropje aan het begin van de baarmoeder passeren. De zaadcellen die dat overleven, zwemmen de eileiders in.

Bij de bevruchting vindt er een versmelting plaats van één zaadcel met de eicel. De cel die ontstaat na de bevruchting heet zygote.

Fase 1:
Zaadcellen bereiken de eicel.
Eén zaadcel dringt de eicel binnen.

Fase 2:
De zaadcel verliest zijn staart en om de eicel heen ontstaat een voor ándere zaadcellen ondoordringbare laag.

Fase 3:
De kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel. De bevruchting is een feit!

2. Innesteling

De zygote deelt zich enkele keren in de eileider en er ontstaat een klompje van enkele tientallen cellen. Het klompje cellen verplaatst zich richting de baarmoeder en gaat ten slotte in het slijmvlies van de baarmoederwand zitten: het baarmoederslijmvlies. Dat moment wordt innesteling genoemd.

Na de innesteling groeit het klompje cellen. De cellen produceren het hormoon hCG. Dit hormoon kan met een zwangerschapstest worden aangetoond in de ochtendurine. Op die manier kan een vrouw erachter komen of ze zwanger is. Een zwangerschapstest kan je kopen bij een apotheek of drogist.

3. Ontwikkeling in de baarmoeder

Bekijk onderstaand filmpje over de ontwikkeling van de bevruchte eicel tot baby in de baarmoeder.

Kijkje in de buik van een zwangere vrouw

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De eerste drie maanden spreek je van een embryo. Na drie maanden zijn de organen gevormd en noem je het kind een foetus. Met een echoscoop kan de dokter of verloskundige dan op een monitor een plaatje van het kindje laten zien. Na 20 weken kun je op de echo meestal goed zien of de baby een jongetje of een meisje wordt.


Vruchtwater
De foetus drijft in vruchtwater. Vruchtwater beschermt de foetus tegen stoten, uitdroging en wisselende temperatuur. In het vruchtwater kan de foetus zich bewegen.

4. Placenta en navelstreng

De foetus heeft een navelstreng aan zijn buik. De navelstreng zit aan de placenta ofwel moederkoek. De navelstreng is de verbinding tussen de placenta en de foetus. Door de navelstreng lopen bloedvaten die bloed van de foetus naar de placenta voeren. In de placenta stroomt het bloed, dat van de foetus afkomstig is, langs het bloed van de moeder.

In het bloed van de moeder bevinden zich voedingsstoffen en zuurstof. De voedingsstoffen en zuurstof uit het bloed van de moeder worden in de placenta afgegeven aan de bloedvaten van het embryo. Het bloed van de moeder en de foetus blijft dus gescheiden! De afvalstoffen van de foetus en koolstofdioxide worden in de placenta afgegeven aan het bloed van de moeder.

Ook ongewenste stoffen zoals alcohol, nicotine, medicijnen of drugs kunnen via de placenta van het bloed van de moeder in het bloed van de foetus terecht komen. Deze stoffen kunnen de foetus beschadigen.

 

5. Geboorte

Na ongeveer 40 weken ofwel negen maanden van draagtijd kondigen weeën de bevalling aan. Na de geboorte gaat de baby zelf ademen.

Een pasgeborene is gemiddeld 50 cm lang en weegt 3500 gram.
Korte tijd nadat het kind ter wereld is gekomen, volgt de nageboorte. De nageboorte is de placenta of moederkoek, die natuurlijk niet meer nodig is zodra de baby is geboren.

Bekijk het onderstaande filmpje over de geboorte.

De bevalling

6. Tweelingen

Soms worden er meerlingen geboren. Meestal zijn dat tweelingen.
 


Een eeneiige tweeling ontstaat uit de samensmelting van één zaadcel en één eicel. Na een aantal delingen vindt er splitsing plaats: uit de twee helften ontstaan twee individuen die erfelijk identiek aan elkaar zijn.

Een twee-eiige tweeling ontstaat  doordat er tegelijkertijd twee eicellen bevrucht worden. Tweederde deel van alle tweelingen is twee-eiig.

7. Onderzoek naar (erfelijke) afwijkingen bij het ongeboren kind

De meeste kinderen worden gelukkig gezond geboren. Maar een baby kan ook aangeboren afwijkingen hebben. In een deel van de gevallen is het mogelijk om in een vroeg stadium van de zwangerschap bij het ongeboren kind afwijkingen vast te stellen.

Bij echoscopie wordt gebruik gemaakt van geluidsgolven die zich door het lichaam verplaatsen en reflecteren.
Met echoscopie onderzoek je de uiterlijke kenmerken en de werking van enkele organen van een embryo, zoals de lichaamslengte en het kloppen van het hartje. Veel ouders laten een of meer echo's maken tijdens de zwangerschap. Dit is niet schadelijk voor het kindje.


Met echoscopie kan het embryo niet worden onderzocht op mogelijke chromosoomafwijkingen, zoals het syndroom van Down. Daarvoor heb je enkele cellen van een embryo nodig.

Een vlokkentest en een vruchtwateronderzoek zijn twee manieren waarop artsen in een vroeg stadium kunnen onderzoeken of een embryo misschien aangeboren afwijkingen heeft. 

Bij een vlokkentest worden cellen weggehaald uit de groeiende placenta. Bij een vruchtwateronderzoek wordt onder plaatselijke verdoving een beetje vruchtwater opgezogen. Dit door vruchtvliezen op de plek gehouden vruchtwater bevat namelijk zwevende cellen van de foetus. Aan de hand van celonderzoek kan worden bepaald of het embryo of de foetus een bepaalde erfelijke aandoening heeft.

Beide onderzoeken zijn niet zonder gevaar, er bestaat een kans op een miskraam. Deze testen worden daarom meestal alleen uitgevoerd bij vrouwen die een verhoogd risico hebben om een kindje met een aangeboren afwijking te krijgen.

8. Verwerkingsopdrachten

Maak onderstaande verwerkingsopdrachten om je samenvatting te checken en zo nodig aan te vullen. Kijk voordat je gaat leren je antwoorden na met behulp van een antwoordenboekje (tijdens een van de daltonuren).

  1. Hoe lang ongeveer kan een eicel na de eisprong in leven blijven?
  2. Hoe lang leeft een zaadcel?
  3. Hoe noem je met één woord de versmelting van een zaadcel en een eicel?
  4. Hoe heet een bevruchte eicel (dat is de cel die ontstaat als een zaadcel en een eicel zijn versmolten)?
  5. Wat zorgt ervoor dat een eicel meestal maar door één zaadcel kan worden bevrucht?
  6. In welk orgaan vindt de bevruchting plaats
  7. Beschrijf wat er bij de innesteling gebeurt.
    Wáár vindt de innesteling plaats?
    Uit hoeveel cellen ongeveer bestaat het klompje cellen dat zich innestelt?
  8. Door welke drie organen van een vrouw zwemmen zaadcellen tot ze bij een eicel komen?
    Zet de organen ook in de juiste volgorde.
    a. baarmoeder
    b. eileider
    c. eierstok
    d. vagina
  9. Een zwangerschapstest kan ‘meten’ of een vrouw zwanger is door een bepaalde stof in de ochtendurine aan te tonen. Welke stof is dat?
  10. De volgende beweringen worden gedaan over bevruchting. Welke zijn waar?
    Het kunnen er meerdere zijn!
    a. Bij de innesteling gaat het klompje cellen in de wand van de eileider zitten.
    b. De eicel wordt bevrucht in de eileider.
    c. Er kan maar één zaadcel met een eicel versmelten.
    d. Na de bevruchting spreek je over een zygote.
  11. De foetus drijft in de baarmoeder in vruchtwater.
    Noem de verschillende functies van vruchtwater.
  12. Een foetus kan nog niet ademhalen met zijn longen. Hij of zij heeft wél zuurstof nodig.
    Hoe komt de foetus aan zuurstof?
  13. Waar of niet waar: als een zwangere vrouw rookt tijdens de zwangerschap, krijgt de foetus nicotine in zijn of haar bloed.
  14. Je ziet drie beweringen over de placenta en de navelstreng.
    Geef bij welke beweringen aan of deze waar of niet waar is.
    a. Bloedvaten in de navelstreng voeren voedingsstoffen aan naar het kind.
    b. De placenta is een lichaamsdeel van de moeder.
    c. Bloedvaten in de placenta nemen afvalstoffen van de moeder op.
  15. Hoeveel weken duurt de zwangerschap bij de mens ongeveer?
  16. Beschrijf de drie fasen van de geboorte.
  17. Waaruit bestaat de nageboorte?
  18. Hoe ontstaat een eeneiige tweeling precies?
  19. En hoe ontstaat een twee-eiige tweeling?
  20. Kan een eeneiige tweeling uit een jongetje en een meisje bestaan?
    En een twee-eiige tweeling?
  21. Op welke twee manieren kunnen artsen in een vroeg stadium onderzoeken of een embryo misschien aangeboren afwijkingen heeft?
    Welke twee typen cellen worden dan onderzocht?
  22. Kan je met een echo nagaan of een baby het syndroom van Down heeft?
    Waarom wel/niet?

9. Begrippenlijst

Menopauze
Zodra de eicellen van een vrouw op zijn, verkeert zij in de menopauze.
Bevruchting
Versmelten van mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen. Bij plant: stuifmeelkorrel met eicel. Bij mens (en dier): zaadcel/spermacel met eicel.
Zygote
Een zygote is wat ontstaat als een zaad- en eicel versmelten: een bevruchte eicel.
Innesteling
Vasthechten van een jong embryo in het verdikte baarmoederslijmvlies, aan het begin van een zwangerschap.
hGC
Dit is het hormoon dat wordt afgegeven door de cellen die voortkomen uit de zygote.
Zwangerschapstest
Met een zwangerschapstest kan het hormoon hGC worden aangetoond.
Eeneiige tweeling
Uit één bevruchte eicel ontstaan twee losse groepjes cellen, die uitgroeien tot aparte embryo's. Eeneiige tweelingen hebben hetzelfde genotype (= DNA).
 
Tweeeiige tweeling
Voor het moment van bevruchting zijn twee eicellen tot rijping gekomen en beide zijn bevrucht, door twee verschillende zaadcellen. Uit deze twee bevruchte eicellen ontstaan twee embryo's. Twee-eiige tweelingen hebben een verschillend genotype (= DNA).
Onvruchtbaar
Als je onvruchtbaar bent kun je je niet voortplanten door een niet goed werkend voortplantingssysteem.
Embryo
Vroegste levensfase in de ontwikkeling van een plant of dier; na bevruchting van een eicel deelt de cel zich meerdere keren en gaan cellen zich specialiseren (= differentiatie).
Foetus
Ongeboren individu na de embryonale fase; het embryo is verder gegroeid en alle organen zijn ontwikkeld.
Navelstreng
Verbinding tussen het embryo of de foetus en de placenta; bevat twee slagaders en een ader.
Placenta
Ook wel moederkoek genoemd; orgaan dat ontstaat in de baarmoeder, waarin de uitwisseling van stoffen tussen het bloed van de moeder en dat van het embryo of de foetus plaatsvindt. Voedingsstoffen en zuurstof gaan naar de foetus toe, die afvalstoffen en koolstofdioxide afgeeft aan het bloed van de moeder.
Weeën
Krachtige samentrekkingen van de baarmoederspieren die de bevalling aankondigen.

 
Nageboorte
Vruchtvliezen, placenta en een deel van de navelstreng komen, kort na de geboorte van de foetus, naar buiten.
Echoscopie
Met behulp van geluidsgolven onderzoek je enkele uiterlijke kenmerken en de basale werking van organen.
Vlokkentest
Vorm van onderzoek aan een ongeboren kind (= prenataal), waarbij cellen worden gehaald uit de groeiende placenta.
Vruchtwateronderzoek
Vorm van onderzoek aan een ongeboren kind (= prenataal), waarbij cellen uit opgezogen vruchtwater worden onderzocht.
Versmelting
Samensmelten van twee celkernen bij bevruchting.
 
Menstruatie
Maandelijkse bloeding waarbij het verdikte baarmoederslijmvlies wordt afgestoten (wanneer een vruchtbare vrouw niet zwanger is).
Vruchtvliezen
Vliezen om een embryo of foetus in de baarmoeder, die het vruchtwater vasthouden en op deze manier de foetus beschermen.
Draagtijd
Ook wel dracht genoemd; periode die een embryo of foetus in de baarmoeder doorbrengt, vanaf de bevruchting tot aan de bevalling/geboorte.

F. Oefeningen en diagnostische thematoets Voortplanting & Levenscyclus

Hieronder vind je links naar verschillende oefeningen over de lesstof. Lukt het niet met de iPad? Doe de oefening dan thuis met een laptop op computer. Dat werkt wel!

LET OP: een klein aantal begrippen of onderdelen in de volgende oefeningen komt niet voor in de lesstof. Die mag je natuurlijk overslaan. Maar de meeste feiten en begrippen in de oefeningen zullen je hopelijk bekend voorkomen. Die moet je dan ook gewoon kennen.

Begrippen invullen

Primaire en secundaire geslachtskenmerken

Functies voortplantingsstelsel man

Voorbehoedsmiddelen

Overzicht SOA's

De grote SOA-test

Van ovulatie tot innesteling

Embryo en placenta

Oefentoets voortplanting

Oefentoets voortplanting 2

Puzzel voortplanting

 

 

Diagnostische thematoets
Heb je alle lesstof van de onderdelen A. t/m E. samengevat en geleerd? Heb je alle thema-opdrachten afgerond? 

Dan kan je je voorbereiden op de toets Voortplanting & Levenscyclus door de diagnostische toets hieronder te maken. De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen. Je bent voorbereid op de toets als je minimaal 80% van de punten haalt.

Druk op de knop hieronder om te beginnen.

Toets:Diagnostische thematoets Voortplanting & Levenscyclus

  • Het arrangement Thema 10 Voortplanting & Levenscyclus is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2019-06-17 11:52:02
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VWO 2; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Interactie; Groei en ontwikkeling; Biologie; Instandhouding en ontwikkeling; Opbouw van leven;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    biologie klas 2 havo/vwo. (2017).

    Klas 2 Voortplanting hoofdstuk 12

    https://maken.wikiwijs.nl/101454/Klas_2_Voortplanting_hoofdstuk_12

    Los, Alette. (z.d.).

    Bevruchting bij mensen - kopie 1

    https://maken.wikiwijs.nl/123767/Bevruchting_bij_mensen___kopie_1

    Los, Alette. (z.d.).

    Seksualiteit en voortplanting - kopie 1

    https://maken.wikiwijs.nl/123765/Seksualiteit_en_voortplanting___kopie_1

    Los, Alette. (z.d.).

    Zwangerschap - kopie 1

    https://maken.wikiwijs.nl/123768/Zwangerschap___kopie_1

    Spinoza20first Domein Natuur & Technologie. (z.d.).

    Digitale route Thema 4 Planten en Ecologie

    https://maken.wikiwijs.nl/120301/Digitale_route_Thema_4_Planten_en_Ecologie

    VO-content Biologie. (2019).

    Levensfasen hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/62561/Levensfasen_hv12