5. Verwerkingsopdrachten

1 eileider

a hier gaat het kind door bij de geboorte

2 eierstok

b hier komt de eicel in terecht na de eisprong

3 baarmoeder    

c hier rijpen de eicellen

4 vagina

d hier groeit het embryo in

1. Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen.

Maak de juiste combinaties en noteer ze in je schrift.

2. Wat gebeurt er bij de menstruatie?

3. Geef bij de bewering aan of deze waar of niet waar is.

    Een vrouw van zestig is onvruchtbaar.

    A. waar

    B. niet waar

4. De menstruatiecyclus duurt ongeveer ...

    A. 14 dagen.

    B. 28 dagen.

    C. 40 dagen.

 Je ziet een tijdsbalk van de menstruatiecyclus.







5. Met welke kleur wordt de menstruatie in de cyclus aangegeven?

6. En met welke kleur wordt de vruchtbare periode in de cyclus aangegeven?

7. Op welke dag is de vermoedelijke eisprong in deze menstruatiecyclus?

8. Hoe worden de voortplantingscellen van de man genoemd?

9. Waaruit bestaat sperma?

10. Wat is een ander woord voor ovulatie?

11. Hoe lang duurt een menstruatiecyclus gemiddeld?

12. Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen. Maak de juiste combinaties.

eikel a scheidt vocht af
2 teelbal b hierin liggen de teelballen
3 zaadblaasje     c hier worden zaadcellen aangemaakt
4 prostaat d scheidt zaadvocht af
5 balzak e huidplooi die de penis beschermt
6 voorhuid f punt van penis, gevoelig bij aanraking

 

13. Geef bij de volgende bewering aan of deze waar of niet waar is.
      Sperma bestaat uitsluitend uit zaadcellen.

      A. waar

      B. niet waar

14. Welke weg volgen de zaadcellen tot aan de zaadlozing?
      Zet de stappen in de juiste volgorde.
      a. Zaadcellen worden gemaakt in de teelballen.
      b. Zaadcellen verlaten het lichaam via de urinebuis.
      c. Zaadcellen worden opgeslagen in de bijbal.
      d. Zaadcellen worden vermengd met vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat.
      e. Zaadcellen worden in de zaadleider gespoten.