Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland
Armoede is van alle tijden en dat geldt ook voor hulp. Al in de bijbel en de koran wordt er gehamerd op naastenliefde en het helpen van de behoeftigen. Armenzorg is eeuwenlang een zaak geweest van burgers onderling.
Tot het proces van industrialisering op gang komt. Stoommachines, mechanisering van de landbouw, de opkomst van de massaproductie in fabrieken, het gevolg was een snelle toename van het proletariaat en van armoede. Zo snel dat het particulier initiatief het niet meer kon bijbenen.
Langzaam wordt de rol van de overheid in de bestrijding van de armoede groter. Het gevolg is, in de tweede helft van de twintigste eeuw, een echte welvaartsstaat, een verzorgingsstaat, waar niemand meer in diepe armoede hoeft te leven. Wat er ook gebeurt, ziekte, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of ouderdom, er is een sociale voorziening of verzekering om op terug te vallen.
Dat het geen stilstaande situatie oplevert, is ook duidelijk. De verzorgingsstaat is voortdurend in ontwikkeling, ook al omdat telkens moet worden bepaald hoe een en ander moet worden betaald en door wie de kosten ervan moeten worden opgebracht. Het voorlopig laatste stadium van die ontwikkeling is al wel de participatiesamenleving genoemd.
In dit thema 8 opdrachten over het ontstaan van de sociale zekerheid.
Leerdoelen
Aan het eind van dit thema moet je de ontwikkelingen die zich op het gebied van de sociale zekerheid vanaf de tweede helft van de 19e eeuw hebben voorgedaan en die hebben geleid tot de huidige verzorgingsstaat kunnen herkennen en kunnen beschrijven.
Werkplan
Het thema 'Sociale zekerheid' bestudeer je door twaalf opdrachten te maken.
Opdracht
Tijd
Eindproduct
Crisisjaren
2 lessen
Dagboek steuntrekker
Naar sociaal recht
2 lessen
Pamflet
Trekken van Drees
2 lessen
Petitie
Armenhulp
3 lessen
Brief aan een krant
Werkverschaffing
2 lessen
Betoog
Sociale verzekeringen
2 lessen
Ingevulde tabel
Participatie samenleving
2 lessen
Schema over de verzorgingsstaat
Afsluiting
1 les
Discussie over de verzorgingsstaat
Crisisjaren
Leerdoelen
In 1929-1940 werd Nederland hard getroffen door een wereldwijde economische crisis. De werkloosheid liep snel op. De financiële ondersteuning van de werkloze was minimaal en ging gepaard met vernederende controles. De grote armoede onder de arbeiders was de aanzet voor het ontstaan van de verzorgingsstaat ná de Tweede Wereldoorlog.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
Toelichten wat de Grote Depressie en Zwarte Donderdag zijn en kun je uitleggen waardoor die ontstonden.
Uitleggen dat de crisis in Nederland langer duurde dan nodig was.
De termen ‘steun’ en ‘steuntrekkers’ verklaren en weet je hoe er tegen steuntrekkers aangekeken werd.
Vertellen dat uit angst voor ‘zwart werken’ werklozen veelvuldig en op een vernederende manier werden gecontroleerd.
Uitleggen waarom er in 1934 in de Jordaan (en andere buurten in Amsterdam) veel werklozen in opstand kwamen (het ‘Jordaanoproer’).
Je inleven in de positie van werklozen in de jaren dertig en verwoord je dat in een dagboek.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Als eindproduct van deze opdracht kruip je in de huid van een ´steuntrekker´.
Het is 1934. Je schrijft in een dagboek hoe een doordeweekse dag eruit ziet.
Je schrijft niet alleen wat er met je gebeurt, maar ook wat je situatie met je doet, hoe je het allemaal ondergaat.
Met een verslag in je dagboek laat je zien dat je de leerdoelen hebt behaald.
Beoordeling
Het eindproduct laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: laat je dagboek zien dat je begrepen hebt hoe moeilijk de crisisjaren voor veel mensen waren?
De vorm: is je dagboekpagina met zorg gemaakt: is het leesbaar en boeiend geschreven?
Taalfouten: bevat de antwoorden op de vragen en je dagboekpagina niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Tekst lezen over Zwarte Donderdag (24 oktober 1929).
Stap 2
Allen
Tekst lezen over de crisisjaren in Nederland.
Stap 3
Alleen
Tekst lezen over "steun" tijdens de crisisjaren.
Stap 4
Alleen
Tekst lezen over de Jordaanoproer.
Stap 5
Alleen of samen met een studiegenoot
Als "steuntrekker" een stuk in je dagboek schrijven over je belevenissen op een doordeweekse dag.
Benodigdheden
Geen bijzonderheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Kennisbank
In deze opdracht gaat het over de wereldwijde economische crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw.
Bestudeer, voor je met de opdracht begint, de volgende Kennisbank. KB:Economische wereldcrisis
Zorg dat je na het bestuderen van het Kennisbankonderdeel antwoord kunt geven op de volgende vraag:
Op welke dag van welk jaar was het Zwarte Donderdag?
Stap 1
Zwarte Donderdag
Op 24 oktober 1929 klapte de wereldeconomie in één klap in elkaar.
Toch ging het al een tijdje niet zo goed, met name in Amerika.
Daar waren drie oorzaken voor:
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) verleende Amerika veel voedselhulp aan Europa. De Amerikaanse boeren verdienden daar goed aan.
Na het einde van de oorlog gingen de boeren door met wat ze al jaren gewend waren te doen: voedsel verbouwen voor de export. Maar toen de Europeanen na de oorlog hun eigen voedsel weer gingen bouwen, hadden ze de Amerikaanse producten niet nodig. Er ontstond een overproductie en de voedselprijzen kelderden.
Dat leverde de boeren enorme schulden bij de plattelandsbanken op en veel boeren gingen failliet.
De meeste arbeiders werkten in de industrie.
Dankzij de mechanisering nam de productie enorm toe, maar de lonen stegen niet mee.
Na de Eerste Wereldoorlog in Europa emigreerden veel mensen naar Amerika. Er ontstond een overschot aan arbeiders en de lonen bleven daardoor laag. De fabrieken produceerden wel veel, maar er waren door de lage lonen te weinig afnemers voor hun producten.
Op de aandelenbeurs speculeerden veel mensen, niet met hun eigen geld, maar met geleend geld.
Geleend bij de banken. Op 24 oktober 1929, Zwarte Donderdag, klapte de zeepbel.
De koersen op Wall Street daalden op één dag met 11,7%.
Veel aandeelhouders verloren alles wat ze hadden. Ze konden het geleende geld niet aan de banken terugbetalen.
De mensen die hun geld nog wel op de bank hadden staan, vertrouwden de banken niet meer. Er ontstond een stormloop op de bankkantoren omdat iedereen zijn geld van de bank wilde halen.
Het leidde tot het faillissement van een groot aantal banken. De spaarders verloren al hun spaargeld.
Zwarte Donderdag verspreidde zich als een inktvlek over de wereld.
De Amerikaanse banken hadden veel geld aan buitenlandse banken uitgeleend. Door acuut geldgebrek eisten de Amerikaanse banken dat uitgeleende geld weer terug en dat bracht banken wereldwijd in de problemen. De wereldeconomie kwam tot stilstand en verschillende nationale economieën stortten ineen.
Ook die van Nederland.
Vraag
Zwarte Donderdag verspreidt zich razendsnel over de wereld, omdat buitenlandse banken moeite hebben om geleend geld terug te betalen aan de Amerikanen.
In het filmpje wordt nog een tweede reden genoemd over de relatie tussen Amerika en Nederland waardoor er ook in Nederland een crisis ontstaat.
Wat is die tweede reden?
De crisisjaren in Nederland
Nederland telde in 1930 op 7,8 miljoen mensen 100.000 werklozen (1 op de 78 Nederlanders). Zes jaar later, in 1936, telde Nederland 8,5 miljoen mensen en bijna 500.000 werklozen (1 op de 17 Nederlanders).
Als je alleen kijkt naar de beroepsbevolking (alle inwoners van 15-65 jaar die werken of willen werken) zijn de werkloosheidcijfers nog veel indrukwekkender: op het hoogtepunt van de crisisjaren, in 1936, is van alle vier Nederlandse arbeiders er één langer dan een jaar werkloos.
Als je de mensen die een tijdelijk (seizoens-)baantje hadden niet meetelt, kom je nog altijd uit op een werkloosheidscijfer van bijna 20%.
De economen van nu zijn het er niet helemaal over eens, maar volgens de meesten van hen heeft de crisis in Nederland langer geduurd dan nodig was.
De regering Colijn koos ervoor om de hand zoveel mogelijk op de knip te houden. De begroting moest sluitend zijn en aan de waarde van de Nederlandse gulden wilde Colijn lange tijd niet tornen. Het gevolg was bezuiniging na bezuiniging.
Hoe dan ook, de crisis werd na 1936 langzaam maar zeker weer minder.
Maar ook in de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) telde Nederland nog steeds honderdduizenden werklozen. Pas ná de Tweede Wereldoorlog bloeit de Nederlandse economie daadwerkelijk weer op.
Vraag
In 2013 telde Nederland het hoogste aantal werklozen ooit: bijna 0,7 miljoen.
Tegelijkertijd zeggen we dat de werkloosheid in de crisisjaren veel erger was dan nu.
Beide beweren zijn juist.
Kun je dat uitleggen?
Stap 3
Steun
De werkloosheid liep zo snel op dat de regering zich genoodzaakt zag om de werklozen een financiële ondersteuning te geven: de ‘steun’.
De steun mocht niet te hoog zijn, anders zouden werklozen niet willen werken en lui worden, zo meende de regering. De steun was net genoeg om de huur en een eenvoudige maaltijd te kunnen betalen. Geen kleren of nieuwe schoenen, geen geld voor sport, de bioscoop of welke ‘luxe’ dan ook. De steun was net genoeg om niet van de honger dood te gaan, maar de ‘steuntrekkers’ leefden wel in armoede.
Wat de steuntrekkers er zelf van vonden, verwoordden ze in het populaire lied van de Andrew Sisters uit Amerika in 1937. Op de wijs van Bei mir bist du schön zong men:
Bei mir bist du ‘sjeun’
Wij trekken van de steun
Wij eten van het crisiscomité
Wij eten vlees uit blik
van een bedorven sik
Wij krijgen erwtensoep
zo dun als koeienpoep
Fietsplaatjes en stempellokalen
Het belangrijkste vervoersmiddel in die jaren was de fiets. Net zoals nu voor de auto moest er vroeger belasting betaald worden voor het hebben van een fiets. Het fietsplaatje dat verplicht aan je fiets moest worden bevestigd kostte tweeënhalve gulden (omgerekend € 1,13. Voor die tijd een groot bedrag).
Werklozen konden het plaatje gratis krijgen: je kreeg er een met een gat in het midden.
Dat gat was bestemd voor de controle: werklozen mochten de fiets alleen gebruiken op doordeweekse dagen. Alleen dan hadden ze de fiets nodig om naar het stempellokaal te gaan.
Zes dagen per week moesten werklozen daar naar toe. Eén en soms zelfs twee keer per dag moest een werkloze een stempel halen in een stempellokaal. En als je een stempel miste dan werd je meteen gekort op je uitkering. Controleurs konden ook zomaar je huis binnenvallen om te kijken of je misschien thuis wat bijverdiende. Hoe kwam het gezin dat bezocht werd op een doordeweekse dag aan vlees in de pan? En waar kwam dat nieuwe ondergoed in de linnenkast vandaan?
Pas na de Tweede Wereldoorlog werd er anders naar werklozen aangekeken.
Er ontstonden nieuwe ideeën over hoe de regering werkloosheidsproblemen moest aanpakken.
Vraag:
Verklaar waarom veel ‘steuntrekkers’ het fietsplaatje vernederend vonden.
Stap 4
Jordaanoproer
De steun was in Nederland al niet zo hoog, maar om de grote tekorten te kunnen opvangen verlaagde de regering van Colijn op 1 juli 1934 de steunuitkeringen met 10 procent.
In de oudere arbeidersbuurten in Amsterdam woonden veel werklozen: in de Jordaan, de Indische Buurt, de Oostelijke Eilanden, de Staatsliedenbuurt, de Spaardammerbuurt en enkele buurten in Amsterdam-Noord. In de Jordaan was de armoede extra schrijnend door de slechte woonomstandigheden: daar woonden veel meer mensen in een krot dan elders in Amsterdam en in Nederland. Complete gezinnen woonden in vochtige kelderwoninkjes van één of twee kamers.
De ontevredenheid was dan ook het grootst in de Jordaan. Op 4 juli verzamelden werklozen zich er samen met hun vrouwen en kinderen. Toevallig was er die avond ook een grote bijeenkomst in het gebouw De Harmonie aan de Rozengracht. Toen de aanwezigen hoorden wat er in de Jordaan aan de hand was, sloten zij zich bij de demonstranten aan.
De politie hield de betogers tegen en het protest liep helemaal uit de hand. Er werd gegooid met straatstenen, dakpannen en bloempotten naar de politie en die schoot met scherp terug.
Er werd dagenlang in de verschillende buurten gevochten. De Amsterdamse gemeente riep militairen en marechaussee te hulp om de rust met geweld terug te brengen. Dat lukte na enkele dagen, met vijf doden als gevolg (waaronder één marechaussee), tientallen gewonden en meer dan honderd arrestanten.
Na het oproer werden de straten in de Jordaan geasfalteerd en de politie richtte de Karabijnbrigrade op, de voorloper van de Mobiele Eenheid.
In de Jordaan is er een beeld te vinden van drie vrouwen die elkaar vasthouden. Het beeld herinnert aan de oproer van de vrouwen uit de Jordaan. Het waren immers de vrouwen die zich verenigden en in opstand kwamen tegen de kortingsmaatregelen van Colijn, waardoor de gezinnen honger leden.
Vraag
Deze opstand kreeg volgens verschillende mensen ten onrechte de naam ‘Jordaanoproer’.
Geef een argument voor en een argument tegen deze stelling.
Stap 5
Eindproduct: dagboek
Kruip in de huid van een ‘steuntrekker’.
Het is 1934. Schrijf in je dagboek hoe een doordeweekse dag eruit ziet.
Je schrijft niet alleen wat je doet en wat er met je gebeurt, maar ook wat je situatie bij je teweegbrengt en hoe je de werkloosheid ondergaat.
Begrippenlijst
Grote depressie
De Grote Depressie (The Great Depression) is de naam die vooral in de Verenigde Staten wordt gegeven aan de economische crisis die het gevolg was van een bankencrisis en internationale schuldencrisis in de jaren dertig van de 20e eeuw.
Crisisjaren
Nederlandse benaming voor de economische crisis die het gevolg was van een bankencrisis en internationale schuldencrisis in de jaren dertig van de 20e eeuw.
Zwarte donderdag
Beurskrach; Ineenstorting van de effectenbeurs van New York op donderdag 24 oktober 1929.
Beroepsbevolking
Alle inwoners van een land van 15-65 jaar die werken of willen werken.
Steun
Financiële ondersteuning van werklozen door de regering.
Steuntrekkers
Werklozen die financiële steun ontvingen van de regering.
Fietsplaatje
Metalen plaatje dat verplicht aan je fiets bevestigd moest worden. Men betaalde daar omgerekend 1,13 euro voor. Dit geld ging naar de belasting.
Stempellokaaal
Eén of twee keer per dag moesten werklozen naar het stempellokaal om een stempel in hun stempelboekje te laten zetten.
Jordaanoproer
Opstand van werklozen in de Amsterdamse wijk De Jordaan, op 4 juli 1934, als reactie op het verlagen van de steunuitkeringen door de regering van Colijn.
Naar sociaal recht
Leerdoelen
Nederland bouwde vanaf 1947 een verzorgingsstaat op. Mensen die niet zelf de kost konden verdienen, waren daardoor steeds minder afhankelijk van hulp van kerk of familie. Die hulp ging uiteindelijk helemaal over naar de overheid. Sinds een aantal jaren hoor je dat de verzorgingsstaat te duur is geworden. De overheid kan niet langer alle hulp en zorg voor zijn rekening nemen. In deze opdracht ga je zelf nadenken over de vraag of de verzorgingsstaat moet worden afgebouwd of juist niet.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
Uitleggen wat bedoeld wordt met ‘bedeling’.
Twee Nederlandse visies op armoede en armoedebestrijding beschrijven.
Uitleggen uit welke van de twee opvattingen over armoede het idee is voortgekomen voor een verzorgingsstaat.
Enkele wetten noemen waarmee de verzorgingsstaat in Nederland is opgebouwd.
Je mening geven over de vraag of de verzorgingsstaat te duur is geworden en moet worden afgebouwd.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Als eindproduct van deze opdracht maak je samen met twee klasgenoten een pamflet. In dat pamflet roep je de overheid op om de verzorgingsstaat in stand te houden. Of je roept de overheid op om de verzorgingsstaat af te slanken. Wat je ook doet, onderbouw je standpunt met argumenten.
In het pamflet laat je zien dat je de leerdoelen hebt behaald.
Beoordeling
Het pamflet laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: laat het pamflet zien dat je je mening over al of niet kleiner maken van de verzorgingsstaat goed onderbouwd hebt met argumenten en dat die argumenten geen onjuistheden bevatten?
De vorm: is het pamflet met zorg gemaakt, bondig en zó gemaakt dat het onmiddellijk in het oog springt en de aandacht van wie het te zien krijgt, vasthoudt?
Taalfouten: bevat het pamflet niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Tekst lezen over twee opvattingen over armoede en de bestrijding ervan.
Stap 2
Alleen
Tekst lezen over de verzorgingsstaat als oplossing voor armoede en werkloosheid.
Stap 3
Alleen
Tekst lezen over de kosten van de verzorgingsstaat.
Stap 4
Samen met twee klasgenoten.
Een pamflet maken om de regering op te roepen om te stoppen of door te gaan met bezuinigingen op de verzorgingsstaat.
Benodigdheden
Computer met internetaansluiting
Vellen A3-papier en kleurpotloden of –stiften.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Kennisbank
In deze opdracht gaat het over de verzorgingsstaat die is opgebouwd uit sociale rechten.
Bestudeer, voor je met de opdracht begint, uit de Kennisbank Toenemende pluriformiteit het onderdeel over de Opbouw van de verzorgingsstaat. KB:Toenemende pluriformiteit
Zorg dat je na het bestuderen van de tekst antwoord kunt geven op de volgende vraag:
De verzorgingsstaat is vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw opgebouwd na twee belangrijke gebeurtenissen die bij de mensen nog vers in het geheugen lagen. Welke twee gebeurtenissen waren dat?
Stap 1
Armoede, van God gegeven of oplosbaar probleem
Twee opvattingen over armoede en de bestrijding ervan
Armoede is te omschrijven als: niet in staat zijn om rond te komen met wat je verdient. Als je door ziekte, een lichamelijke of psychische beperking, ouderdom of ontslag niet in staat bent in je eigen onderhoud te voorzien, raak je in armoede. Tenzij je hulp krijgt van iemand anders. Over waarom er armoede is en hoe arme mensen moeten worden geholpen bestaan er in Nederland grofweg twee opvattingen.
Armoede is iets dat er nu eenmaal bij hoort, iets dat God zo gewild heeft, iets waar je je bij neer moet leggen. Wel hebben we de plicht om armen te helpen door ze geld, voedsel en andere spullen te geven die ze niet zelf kunnen kopen. Dat heet bedeling of charitas, georganiseerde liefdadigheid. Bedeling is de taak van de kerk, van de rijken, van familieleden en van de gemeente. Een belangrijk kenmerk van bedeling is dat het een gunst is. Je hebt er geen recht op.
Armoede is een oplosbaar probleem. We kunnen de samenleving zo inrichten dat iedereen een mogelijkheid van bestaan heeft en niet afhankelijk is van gunsten en gaven, van liefdadigheid. In deze opvatting heeft iedereen recht op een bestaansminimum. De overheid moet daarvoor zorgen, zodat niemand afhankelijk is van de bedeling.
Artikel 25 uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties:
Een ieder heeft recht op een levensstandaard, die hoog genoeg is voor de gezondheid en het welzijn van zichzelf en zijn gezin, waaronder inbegrepen voeding, kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging en de noodzakelijke sociale diensten, alsmede het recht op voorziening in geval van werkloosheid, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom of een ander gemis aan bestaansmiddelen, ontstaan ten gevolge van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil.
Moeder en kind hebben recht op bijzondere zorg en bijstand. Alle kinderen, al dan niet wettig, zullen dezelfde sociale bescherming genieten.
Vraag:
Bij welke opvatting over armoede sluit dit artikel uit de Verklaring aan?
Stap 2
Verzorgingsstaat tegen toenemende armoede en werkloosheid
De Grote Depressie met zijn armoede en grote werkloosheid heeft in Nederland diepe indruk gemaakt. Ook zijn veel deskundigen ervan overtuigd dat liefdadigheid alleen onvoldoende is om armoede te bestrijden omdat het aantal armen steeds groter wordt. Bestrijding van armoede wordt meer en meer een overheidstaak.
Tegelijkertijd raken steeds meer mensen ervan overtuigd dat armoede te bestrijden is en niet iets waar je je maar bij neer moeten leggen.
Het is de Engelse econoom William Beveridge die laat zien hoe de overheid dat zou moeten aanpakken. Hij schetst voor het eerst een verzorgingsstaat, een systeem van overheidszorg voor iedereen. Ook in geval van ziekte, lichamelijke beperking of werkloosheid. In de opvatting van Beveridge geeft de overheid steun van de wieg tot het graf hulp als dat nodig is. Dit idee kreeg ook in Nederland steeds meer aanhang. Willem Drees, van 1945 tot 1948 minister van Sociale Zaken en van 1948 tot 1958 premier, was de eerste Nederlandse politicus die ermee aan de slag ging. De eerste wet voor de verzorgingsstaat was de Noodwet Ouderenvoorziening uit 1947.
Die wet regelt een ouderenpensioen voor iedereen.
Kijk naar een fragment van de video: Altijd Wat Wijzer, de verzorgingsstaat.
Vraag
Welke wetten worden in deze film genoemd?
Stap 3
Is de verzorgingsstaat te duur geworden? Steeds duurder, dus bezuinigen?
Kijk nu naar de hele video: Altijd Wat Wijzer, de verzorgingsstaat.
Mede door de oplopende kosten van de verzorgingsstaat geeft de overheid soms meer geld uit dan ze binnen krijgt. Dan ontstaat er een tekort op de begroting van de overheid en moet de overheid geld lenen. Daardoor maakt de overheid schulden.
De verzorgingsstaat wordt duurder als het slecht gaat met de economie en de werkloosheid oploopt. Dan loopt de staatskas veel belastinginkomsten mis en moet er meer worden uitgegeven aan werkloosheids- of bijstandsuitkeringen. Dat gebeurde bijvoorbeeld tussen 1975 en 1983. Daardoor liep het tekort van de overheid op tot 10,7% van de hele begroting in 1982 (nu is dat steeds rond de 3%). Om dat tekort terug te dringen, bezuinigde Ruud Lubbers, premier van 1982 tot 1994 op uitgaven van de overheid, ook op uitkeringen.
Vanaf 2009 zorgt een economische crisis weer voor oplopende werkloosheidscijfers. Weer kiest de overheid voor het verlagen van de uitgaven. Om het begrotingstekort van de overheid niet hoog te laten oplopen, bezuinigt Mark Rutte, premier vanaf 2010, ook op de verzorgingsstaat. Tegelijkertijd roept hij de burgers op zelf de handen uit de mouwen te steken en waar nodig mensen te helpen: de participatiemaatschappij. Verder draagt de landelijke overheid zijn zorgtaken voor een deel over op de gemeenten. Tot 2015 helpt de landelijke overheid mensen die oud of langdurig ziek zijn en werklozen bij het zoeken naar een baan. Vanaf 2015 moeten gemeenten dat gaan doen.
Ten slotte verhoogt de regering de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar. In de video ‘Werken naar vermogen’ in Nederlands met gebarentaal zie je enkele andere voorbeelden van bezuinigingen op de verzorgingsstaat.
Minder overheidshulp, dus ook weer bedeling?
Dat de regering bezuinigt op de verzorgingsstaat, vindt Heleen Dupuis, lid van de VVD-fractie van de Eerste Kamer, een goed idee. Dat zegt ze in een interview met dagblad Trouw op 7 januari 2014. Ze legt uit waarom ze er zo over denkt.
Ze stelt vast dat burgers in Nederland veel belastingen en premies betalen aan de overheid. Daardoor houden sommigen burgers zo weinig van hun inkomen over dat ze moeite hebben om rond te komen. Ze moeten zelf weer een beroep doen op de overheid voor bijvoorbeeld huur- en zorgtoeslag en gratis schoolboeken voor hun kinderen. Is het niet handiger, zegt Dupuis, dat de overheid een deel van die hulp afschaft? Dan hoeft ze minder belasting en premies te innen om die hulp te bekostigen en houden burgers meer geld over om te besteden en hebben ze geen ondersteuning meer nodig. Dan gaat er niet langer geld van burgers in de vorm van belastingen en premies naar de overheid om vervolgens terug te keren naar de burgers in de vorm van uitkeringen en andere hulp.
Maar ze weet dat niet iedereen warm loopt voor dit idee. Het is maar de vraag welke inkomensgroepen het best af zijn met dit stelsel en voor wie de veranderingen het best uitpakken. Het zou best kunnen dat de mensen met de lagere inkomens het meest belang hebben bij de verzorgingsstaat en dat de hogere inkomens daar verhoudingsgewijs het meest aan bijdragen.
Volgens Dupuis zou de verzorgingsstaat inderdaad kleiner en soberder moeten worden. Maar omdat belastingen en premies omlaag gaan, denkt ze niet dat mensen afhankelijk worden van de armenzorg.
Verder denkt Dupuis dat maar een kleine groep burgers zichzelf niet kan helpen omdat die niet in staat is om te werken. Voor die groep moet de overheid wel degelijk zorgen.
Ook vindt Dupuis dat de overheid moet bezuinigen op de verzorgingsstaat om ervoor te zorgen dat de inkomsten en uitgaven van de overheid ongeveer even groot zijn.
Ten slotte noemt Dupuis taken die de overheid altijd moet uitvoeren: orde handhaven, ziekenhuizen en scholen bouwen en onderhouden en autowegen, spoorlijnen, havens, vaarwegen en dergelijke bouwen en onderhouden. Haar burgers ondersteunen opdat ze altijd rond kunnen komen hoort er dus niet bij, behalve voor de kleine groep die niet kan werken.
Vragen:
Waarmee bekostigt de regering de verzorgingsstaat behalve met belastingen en premies?
Hoeveel mensen van 65 jaar en ouder zijn er in 1959, 2013 en in 2040?
Wat is er sinds de jaren vijftig van de 20e eeuw gebeurd met de levensduur van mensen die ouder zijn dan 65 jaar?
Waarom zal het moeilijker worden voor de overheid om de verzorgingsstaat te bekostigen?
Waarom liep het aantal mensen met een bijstands- of werkloosheidsuitkering sterk op tussen 1980 en 1985?
Noem twee maatregelen waarmee de regering-Rutte wil bezuinigen op de verzorgingsstaat.
Waarom denkt Dupuis dat niet meer mensen aangewezen zullen zijn op de bedeling als de overheid bezuinigt op de verzorgingsstaat?
Stap 4
Eindproduct Pamflet
Je hebt gezien waarom Nederland vanaf 1947 een verzorgingsstaat heeft opgebouwd. Je hebt ook gezien waarom hiertoe besloten is en wat het doel ervan is, namelijk het bestrijden en voorkomen van armoede door de overheid in plaats van door mensen die toevallig bereid zijn om anderen te helpen.
Je hebt ook gezien dat de verzorgingsstaat duur is geworden en hoe dat komt.
Mag en moet de regering wat jou betreft doorgaan met bezuinigen op de verzorgingsstaat? Roep dan in een pamflet de regering op daarmee door te gaan.
Vind je juist dat de regering van de verzorgingsstaat moet afblijven?
Roep haar dan in een pamflet op om direct te stoppen met bezuinigingen op de verzorgingsstaat.
Armoede
Niet in staat zijn om rond te komen van wat je verdient.
Bedeling
Georganiseerde armenzorg door kerkelijke of particuliere armenzorginstellingen. Uit liefdadigheid geld, voedsel of spullen geven aan mensen die het zelf niet hebben of kunnen kopen. Kenmerk ervan is dat het een gunst is en geen recht.
Verzorgingsstaat
Systeem van overheidszorg voor iedereen, van de wieg tot het graf.
www.lvoorl.nl
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder een video die goed past bij deze opdracht.
Bekijk de video.
Op 2 januari 1957 kreeg de heer Bakker uit Amsterdam als eerste Nederlander een AOW-pensioen. De Algemene Ouderdomswet was net van kracht geworden. Sindsdien krijgt iedere Nederlander vanaf 65 jaar dit ouderdomspensioen. En al wordt het steeds moeilijker om de AOW te bekostigen, de maatschappelijke steun voor deze oudedagsvoorziening blijft onverminderd groot.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
Uitleggen van wie ouderen tot in de 19e eeuw hulp kregen als ze vanwege hun ouderdom niet meer aan de kost konden komen.
Uitleggen hoe ook de Nederlandse overheid vanaf 1913 deze ouderen te hulp kwam.
Beschrijven hoe de Algemene Ouderdomswet uit 1957 werkt.
Uitleggen waarom de uitvoering van deze wet in de toekomst moeilijker te bekostigen zal zijn.
Uitleggen hoe de overheid dit probleem aanpakt en zelf enkele oplossingen noemen.
Beschrijven welke andere inkomsten er mogelijk zijn voor ouderen, naast het AOW-pensioen.
Je mening geven over de vraag hoe het in de toekomst verder moet met de AOW.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Als eindproduct van deze opdracht stel je een petitie op gericht aan minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Je hebt nagedacht over de toekomst van de AOW en je eigen standpunt bepaald. Dat standpunt verwoord je in de petitie, voorzien van argumenten. Met de petitie laat je zien dat je de leerdoelen hebt behaald.
Beoordeling
De petitie laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: laat de petitie zien dat je goed hebt nagedacht over de toekomst van de AOW, je een eigen mening hebt geformuleerd en deze goed hebt onderbouwd met argumenten?
De vorm: is de petitie met zorg gemaakt, helder, makkelijk te lezen en zó opgesteld dat het in het oog springt en de aandacht van de lezers vasthoudt?
Taalfouten: bevat de petitie niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Samen met 1 of 2 studiegenoten
Tekst lezen over "Van bedeling naar hulp van de overheid" en vragen beantwoorden.
Stap 2
Samen met 1 of 2 studiegenoten
Tekst lezen over de ouderenvoorziening en AOW en vragen beantwoorden.
Stap 3
Samen met 1 of 2 studiegenoten
Tekst lezen over de AOW in de toekomst en vragen beantwoorden.
Stap 4
Samen met 1 of 2 studiegenoten
Een petitie schrijven aan minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de AOW.
Benodigdheden
Geen bijzonderheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Stap 1
Van bedeling naar hulp van de overheid
Lange tijd was het zo dat als je niet kon werken, je ook geen inkomen had. Ouderen werkten door zo lang ze konden en waren daarna afhankelijk van kinderen of andere familieleden. Als zij niet voor je konden zorgen, betekende dat armoede en afhankelijkheid van de bedeling, de liefdadigheid, van kerk of gemeente.
In 1836 begon dat te veranderen, in ieder geval voor ambtenaren. De overheid richtte een pensioefonds op. Mensen die bij de overheid werkten, konden zich bij dit fonds aansluiten.
In 1854 kwam de Armenwet om ervoor te zorgen dat de armen in de samenleving niet in de kou bleven staan. Volgens deze wet moest de armenzorg zoveel mogelijk komen vanuit de samenleving, van kerken en burgers.
Aan het einde van de 19e eeuw volgden steeds meer fabrikanten het voorbeeld van de overheid en begonnen een eigen pensioenfonds voor hun personeel.
Vanaf 1913, het jaar van de Invalidenwet, kwamen ook mensen met een lichamelijke beperking in aanmerking voor een uitkering van de overheid.
Ook ouderdom viel onder deze wet. Mensen van 70 jaar en ouder kwamen in aanmerking voor een uitkering in het kader van de Invalidenwet. De uitkering was met twee gulden per week bepaald geen vetpot. Je kon er toen evenveel mee kopen als tegenwoordig met 20 euro. In 1919 werd de leeftijdsgrens verlaagd tot 65 jaar en werd de uitkering verhoogd tot drie gulden per week. Bovendien moesten werkgevers premies betalen om de uitkeringen van de Invalidenwet te bekostigen. Maar alleen oud-arbeiders konden profiteren van de Invalidenwet.
Zelfstandigen (denk aan boeren of winkeliers) die niet meer konden werken hadden geen recht op de uitkering.
Waar of niet waar?
Voor 1836 werden de meeste mensen die door hun ouderdom niet meer konden werken onderhouden door de bedeling, de liefdadigheid.
Het eerste pensioenfonds in Nederland werd opgericht in 1836.
De uitkering in het kader van de Invalidenwet werd niet alleen uitgekeerd aan mensen die door hun invaliditeit niet meer konden werken.
In Stap 5 krijg je een toets waarin deze vragen terugkomen.
Stap 2
De overheid biedt alle ouderen voldoende inkomen om van rond te komen
Na de Tweede Wereldoorlog was Nederland er klaar voor om alle burgers een bestaansminimum te bieden. Dat wil zeggen dat alle Nederlanders voldoende middelen moeten hebben om in de belangrijkste behoeften te voorzien zoals wonen, kleding en eten. Ook voor alle ouderen moest een bestaansminimum worden gegarandeerd. Te oud zijn om te werken mocht nooit de bedelstaf tot gevolg hebben. Dat bestaansminimum was niet langer voorbehouden aan mensen die in loondienst hadden gewerkt.
Om alle ouderen dat bestaansminimum te bieden, bedacht Willem Drees, toen minister van Sociale Zaken, de Noodwet Ouderenvoorziening. Volgens dat wetsontwerp zouden alle ouderen van 65 jaar en ouder een pensioen van de overheid krijgen. Rechtse politieke partijen wezen dit wetsontwerp af want ze vonden dat de burgers zelf hun oudedag moesten verzekeren. Ook de gereformeerde kerken waren tegen. Zij vonden het geen taak van de overheid om armen te helpen en waren ook meer voor hulp in natura, niet in geld.
Kijk nu naar een fragment uit de film 'Algemene Ouderdomswet om te zien hoe de AOW werkt.'
Waar of niet waar?
De Noodwet Ouderdomsvoorziening was alleen bedoeld voor mensen die als arbeider gewerkt hadden.
Alleen de gereformeerde kerken wilden niet dat de Noodwet Ouderdomsvoorziening er kwam.
Alle mensen in Nederland die 65 jaar worden, krijgen een AOW-pensioen.
Iedereen tussen 15 en 65 jaar die in Nederland woont, bouwt zijn AOW-pensioen op.
Nederlanders van 65 jaar en ouder krijgen altijd hun volledige AOW-pensioen, ook als ze tussen hun 15e en 65e levensjaar tijdelijk in het buitenland hebben gewoond.
Onthoud de antwoorden.
In Stap 5 krijg je een toets waarin deze vragen terugkomen.
Stap 3
Hoe gaat het met de AOW in de toekomst?
Iedereen die werkt in Nederland draagt van zijn salaris ook AOW-premie af.
In 1960 was de verhouding tussen werkenden en gepensioneerden 6:1.
Op iedere zes werkenden was er één AOW-er. In 2010 was die verhouding 2,5:1. Op vijf werkenden zijn er twee AOW-ers. In 2040 zal de verhouding 1:1 zijn. Onze bevolking vergrijst.
Die vergrijzing heeft verschillende oorzaken. Mensen leven steeds langer en het aantal geboortes daalt jaarlijks. Maar tussen 1947 en 1955 was er een geboortegolf. En dat zorgt 65 jaar later, tussen 2012 en 2020, voor een pensioengolf. Dat, en het sindsdien dalende geboortecijfer, zorgen ervoor dat het aantal AOW-ers snel zal toenemen (zie afbeelding bevolkingspiramide Nederland).
Door de vergrijzing wordt de AOW moeilijker te bekostigen en wordt er aan de ouderdomsvoorziening gesleuteld. Er zijn verschillende mogelijkheden.
Het AOW-pensioen kan omlaag, maar dat zullen 65-plussers niet leuk vinden, vooral als dat hun enige bron van inkomsten is.
De premie die je betaalt voor je AOW-pensioen kan omhoog. Maar dat zullen mensen die deze premie betalen, niet leuk vinden.
Je kunt ook mensen van 65 jaar en ouder die een aanvullend inkomen hebben AOW-premie laten betalen. Maar het is de vraag of al die mensen warm lopen voor dit idee.
Er is nog een vierde oplossing mogelijk en daar heeft de Nederlandse regering in 2010 voor gekozen.
Kijk naar de film Uitleg over verhoging AOW leeftijd.
Andere oudedagsvoorzieningen
Voor de meeste mensen is de AOW niet de enige bron van inkomsten.
Mensen in loondienst zijn via hun werkgever aangesloten bij een pensioenfonds. Zowel de werkgever als de medewerker betalen pensioenpremie. Het fonds keert pensioen uit zodra de medewerker is gestopt met werken.
Ben je niet in loondienst dan moet je zelf zorgen voor een uitkering na je pensionering. Veel mensen, vooral zelfstandigen, hebben daarom een overeenkomst met een bank of verzekeringsmaatschappij. Ze storten een deel van hun salaris in een eigen spaarpot bij die bank of verzekeringsmaatschappij en krijgen dat als pensioen uitgekeerd zodra ze stoppen met werken.
Waar of niet waar?
Tussen 1900 en 2012 zijn er aan het einde van de jaren veertig relatief gezien (op het totale bevolkingsaantal) het grootste aantal kinderen geboren.
Ook na 2040 zal het aantal mensen van 65 jaar en ouder toenemen vergeleken met het aantal mensen dat kan werken.
Het gemiddelde aantal jaren dat mensen van 65 jaar en ouder pensioen ontvangen is vanaf het begin jaren zestig van de vorige eeuw toegenomen.
Door de verandering van de AOW die in de film wordt beschreven gaat de AOW-premie fors omhoog.
Zelfs als de AOW wordt afgeschaft hebben sommige mensen van 65 jaar en ouder inkomsten.
Stap 4
Eindproduct: Petitie
Je hebt gezien dat de AOW een prima ouderdomsvoorziening is. Dankzij deze wet hoeft niemand in Nederland vanwege zijn ouderdom in armoede te leven.
Je hebt ook gezien dat de uitvoering van de AOW in de toekomst moeilijker te bekostigen zal zijn en hoe dat komt. Daarom heeft de regering al besloten dat de leeftijd waarop je voor het eerst je AOW-pensioen krijgt omhoog gaat.
Ten slotte heb je gezien dat veel mensen die nog werken, sparen voor hun oude dag via een pensioenfonds, bank of verzekeringsmaatschappij. Wie spaart voor zijn oude dag heeft een aanvulling op zijn AOW-pensioen.
Jullie denken goed na over de toekomst van de AOW. Wat wordt het? Een basisvoorziening voor ouderen, genoeg om van te leven? Of een voorziening waar ze royaal van kunnen rondkomen? Of wordt het allemaal te duur en schaffen we het af? Moeten we langer doorwerken om AOW te krijgen, bijvoorbeeld tot 70 jaar, of 75? Of is dat weer slecht voor de werkgelegenheid van jongeren en moeten we juist eerder stoppen met werken? Zet de zaken goed op een rijtje en maak je eigen afweging. Probeer goed te overleggen in je groepje en zie het met elkaar eens te worden.
Dan stellen jullie een petitie op gericht aan minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Maak je sterk voor je opvattingen en roep de minister op de AOW in de door jullie gewenste vorm te handhaven of te wijzigen. Welke vorm dat ook is, onderbouw je oproep met goede argumenten.
Weet je niet goed hoe je een petitie moet opstellen? Kijk dan op www.cmo.nl
Klaar?
Laat je petitie zien aan je leerkracht.
Stap 5
Toets
In stap 1, 2 en 3 heb je een aantal vragen beantwoord.
In onderstaande toets vind je die vragen nogmaals.
Beantwoord de vragen en vergelijk na afloop van de toets jouw antwoorden met de goede antwoorden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Bedeling
Georganiseerde armenzorg door kerkelijke of particuliere armenzorginstellingen. Uit liefdadigheid geld, voedsel of spullen geven aan mensen die het zelf niet hebben of kunnen kopen. Kenmerk ervan is dat het een gunst is en geen recht.
Ouderdomsvoorziening
Overheidssteun, in de vorm van een pensioenuitkering, aan mensen die vanwege hun leeftijd niet meer kunnen werken.
AOW
Afkorting van Algemene Ouderdomswet. Alle ouderen in Nederland van 65 jaar en ouder ontvangen een pensioen van de overheid. Dit noemt men AOW. Het is het basispensioen voor ouderen. De hoogte is 70% van het minimumloon.
Pensioen
Men ontvangt pensioen van de overheid als gevolg van ouderdom, overlijden van een partner of arbeidsongeschiktheid. In het geval van mensen van 65 jaar en ouder is dit AOW, vaak aangevuld met een pensioenuitkering waarvoor is gespaard.
Vergrijzing
Vergrijzing is de stijging van het aandeel ouderen in de bevolking, waardoor de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt.
www.lvoorl.nl
Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder een video die goed past bij deze opdracht.
Bekijk de video.
Wie vroeger arm was in Nederland, moest maar hopen op wat hulp.
Armen waren afhankelijk van gunsten en gaven, van liefdadigheid.
In 1965 is de Algemene Bijstandswet ingevoerd in Nederland.
Hiermee nam de regering voor het eerst de plicht op zich om iedereen in Nederland uit de armoede te houden. Armenzorg werd een plicht en niet langer een gunst.
Sindsdien is de wet verschillende keren aangepast en gewijzigd en in 2004 vervangen door de Wet werk en bijstand.
Met ingang van 1 januari 2015 gaat deze wet op in de nieuwe Participatiewet.
Doel van de wet is zoveel mogelijk mensen aan werk helpen.
Ook de mensen die om de één of andere reden tot nu aan de zijlijn stonden.
In deze les buigen jullie je over deze veranderingen in de ‘armenzorg’ en zet je je eigen mening daarover op papier.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
Uitleggen hoe de visie op armoede(bestrijding)is veranderd sinds het einde van de Middeleeuwen.
Uitleggen hoe die verandering van opvatting te zien is in de aanpak bij hulp aan armen in Nederland.
In grote lijnen vertellen hoe hulp aan armen werd geregeld door de Armenwetten van 1854 en 1912 en de Algemene Bijstandswet en een verschil noemen tussen tussen de twee Armenwetten en de Algemene Bijstandswet.
Toelichten dat de regering met de Participatiewet mensen met een bijstandsuitkering aan een baan wil helpen.
Je mening geven over de Participatiewet.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Als eindproduct van deze opdracht schrijf je een brief aan een krant om je mening te geven over de Participatiewet. Met die wet wil de regering mensen met een bijstandsuitkering aan een baan helpen. Schrijf in je brief of je dat een goed idee vindt of niet en leg uit waarom je er zo over denkt.
In de brief laat je zien dat je de leerdoelen hebt behaald.
Beoordeling
De brief laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: laat je in de brief zien dat je begrepen hebt wat de Participatiewet inhoudt en wat je daarvan vindt?
De vorm: is de brief met zorg gemaakt: is het leesbaar en helder geschreven?
Taalfouten: bevat de brief niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Tekst lezen over de bedeling vóór de 19e eeuw.
Stap 2
Allen
Tekst lezen over de overname van de armenzorg door de overheid.
Stap 3
Alleen
Tekst lezen over "Van Bijstand" tot Participatiewet".
Stap 4
Alleen
Brief schrijven naar de opiniepagina van de krant met je mening over de Participatiewet.
Benodigdheden
Geen bijzonderheden
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Stap 1
Bedeling vóór de 19e eeuw
Tot het einde van de Middeleeuwen was iedereen die niet kon werken arm. Want zonder werk had je geen inkomen. Dat wil zeggen dat je niet in staat was om in de belangrijkste behoeften te voorzien, denk aan eten, kleding en onderdak. Je was afhankelijk van de liefdadigheid van anderen en soms van georganiseerde liefdadigheid van kerkelijke of particuliere armenzorginstellingen. Dat wordt meestal bedeling of charitas genoemd.
Hulp was geen recht en armoede was lang iets dat gewoon bij het leven hoorde. Het was ‘van god gegeven’. Als je wat kon missen dat werd er wel van je verwacht dat je wat gaf aan de armen. Maar een plicht was hetallerminst.
Vanaf de 17e eeuw ging ook de overheid in Nederland aan armenzorg doen. Kijk naar de film ‘Armenzorg in de Gouden Eeuw. Naast rijkdom ook armoede’
Wie gingen niet voor de bedeling naar de Kamer van Charitaten in Delft?
knechten in de werkplaatsen
soldaten
weduwen
wezen
Onthoud de antwoorden.
In Stap 5 krijg je een toets waarin deze vragen terugkomen.
Stap 2
Armenzorg werd taak van de regering
In 1814 kreeg Nederland zijn eerste Grondwet. Daarin staat dat de regering zich met armenzorg moet bezighouden. In de Grondwet van 1848 staat dat die armenzorg bij wet geregeld moet worden. Dat gebeurde in 1854 toen de Armenwet tot stand kwam.
De Armenwet betekende niet dat de armenzorg voortaan een zaak van de regering was. De overheid liet dat zoveel mogelijk over aan kerkelijke en particuliere instellingen. Zij mochten armen ondersteunen met geld, maar liever nog met goederen zoals “eetwaren, brandstoffen, kleeding- en liggingsstukken (= beddengoed) en woning”. Hoeveel ze aan geld en goederen moesten geven, hing af van het jaargetijde, de leeftijden en van de gezondheidstoestand van de hulpbehoevenden.
De overheid zelf kwam pas in beeld als armen bij geen enkele instelling konden aankloppen. In dat geval kon je bij de gemeente terecht. Voor je hulp kreeg moest je wel eerst al je eigendommen verkopen. Je moest je melden in de gemeente waar je was geboren. Bij een andere gemeente kon je niet terecht. En niet onbelangrijk, armenzorg via de Armenwet was een gunst, geen recht.
De Armenwet bleek in de praktijk niet goed te werken. Dat kwam omdat het aantal mensen in Nederland dat in armoede leefde toenam, vooral in de steden. En dat had weer te maken met de opkomst van de fabrieken en de lage lonen die er werden betaald. Door de stijging van het aantal armen moest de overheid steeds vaker bijspringen.
Langzamerhand kwam ook de opvatting dat armoede bij het leven hoort onder druk te staan. Armoede is meer en meer iets dat moet worden bestreden en dat moet door de overheid worden gedaan.
De Armenwet van 1912
De regering reageerde op de veranderende maatschappelijke opvattingen met een nieuwe Armenwet, de Armenwet van 1912. Niet langer zijn de armen verplicht eerst al hun eigendommen te verkopen. Ook maakt de wet onderscheid tussen groepen armen. Als je niet in je eigen onderhoud kunt voorzien, krijg je wat je nodig hebt. Zou je echter wel kunnen werken voor je brood, dan word je op weg geholpen. Een arme timmerman bijvoorbeeld, kon volgens de nieuwe Armenwet gereedschap krijgen om er zijn eigen brood mee te verdienen. De wet van 1912 liet belangrijke zaken onveranderd:
Je kreeg pas hulp als je niet bij een kerkelijke of particuliere instelling terecht kon.
De armenzorg wordt uitgevoerd door de gemeente.
Armenzorg blijft een gunst en geen recht.
Ga nu naar de volgende pagina en beantwoord de meerkeuzevragen.
Onthoud hiervan de antwoorden.
In Stap 5 krijg je een toets waarin deze vragen terugkomen.
Meerkeuzevragen:
Wanneer werd in Nederland in een wet vastgelegd dat armenzorg een taak is van de Nederlandse regering?
1814
1848
1854
1912
Welke bewering is niet waar? Volgens de armenwet van 1854 ...
moest armenzorg van de overheid door gemeentes worden gegeven.
kreeg je armenzorg in je woonplaats.
bestond armenzorg door kerkelijke en particuliere instellingen uit geld of goederen.
moest je eerst al je eigendommen verkopen voor je armenzorg kreeg van de gemeente.
Wat veranderde er door de invoering van de Armenwet van 1912?
Armenzorg door de overheid werd een taak van de gemeenten.
Je kreeg voortaan alleen armenzorg van de overheid als je die van geen enkele instelling kon krijgen.
Je hoefde niet eerst al je bezittingen te verkopen.
Armenzorg werd een gunst.
Stap 3
Van bijstand …
De opvatting dat armoede moet worden aangepakt en wel door de overheid kreeg vooral na de Tweede Wereldoorlog veel aanhang. De herinnering aan de economische crisis van de jaren dertig en alle armoede die er het gevolg van was, lag nog vers in het geheugen.
De tijd was rijp voor stappen richting verzorgingsstaat. Eerst kregen de ouderen recht op een basispensioen, de AOW. En langzaam wordt er een stelsel opgebouwd dat de burgers voorziet van uitkeringen in geval van ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Een nieuw systeem van sociale zekerheid moest iedere Nederlander in zijn belangrijkste behoeften voorzien.
Het sluitstuk van de verzorgingsstaat is de vervanging van de Armenwet door de Algemene Bijstandswet. Deze werd in 1965 door toenmalig minister Marga Klompé ingevoerd. Dankzij de ABW was armenzorg in Nederland in de allereerste plaats de taak van de overheid en niet meer van kerkelijke en particuliere organisaties. En, nog belangrijker, hulp bij armoede is niet langer een gunst maar een recht.
De overheid heeft volgens de ABW de plicht om te zorgen voor iedereen die niet in zijn belangrijkste behoeften kan voorzien.
Je kon een bijstandsuitkering, een uitkering van de ABW krijgen als je maar weinig inkomsten had en hooguit een klein bedrag aan spaargeld als vermogen. Wie bijvoorbeeld een eigen woning had kwam er niet voor in aanmerking.
Wel wordt van mensen met een bijstandsuitkering verwacht dat ze proberen aan betaald werk te komen, door bijvoorbeeld een cursus te volgen en vooral door te solliciteren naar banen.
… tot Participatiewet
Per 1 januari 2015 is de Participatiewet van kracht. Deze wet vervangt de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) en nu zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering. De overheid bespaart zodoende een groot bedrag ten opzichte van de huidige regelingen.
Er is echter weinig geld beschikbaar voor begeleiding naar werk, voor aanpassing van de werkplek voor mensen met een arbeidshandicap en voor scholing. De regering wilde werkgevers verplichten om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Onder druk van de werkgevers is dat niet doorgegaan. Bedrijven zeggen dat ze duizenden banen gaan scheppen voor de doelgroep.
Het lijkt er ook op dat de veranderingen in de wetgeving, in ieder geval voor een deel, zijn ingegeven door de gedachte dat het redelijk is om voor een uitkering een tegenprestatie te verlangen. Kijk maar eens naar de film “Laat bijstandstrekkers sneeuwruimen.”
Meerkeuzevragen:
Wie kwamen vanaf 1 januari 1965 in aanmerking voor een bijstandsuitkering?
Mensen die lange tijd werkloos zijn.
Mensen met een lichamelijke beperking.
Mensen met een te klein of geen inkomen en hooguit een beetje spaargeld als vermogen.
kleine zelfstandigen.
Het Amsterdamse VVD-raadslid Maurice Piek zou zelf best sneeuw willen ruimen als hij in de bijstand zat. Hij noemt in het filmpje enkele redenen.
Welke zit daar niet tussen?
De gemeente heeft het recht om een tegenprestatie te vragen voor een bijstandsuitkering.
Hij zou als bijstandtrekker iets betekenen voor de samenleving en daar trots op zijn.
Hij lijkt hem gezellig om met andere mensen een klus te doen.
Hij zou door dit werk te doen contact maken met andere mensen.
Onthoud de antwoorden.
In Stap 5 krijg je een toets waarin deze vragen terugkomen.
Stap 4
Eindproduct: brief naar de opiniepagina van de krant
Je weet hoe in Nederland is gedacht over armoede en armoedebestrijding.
Je weet ook dat er verschillend is gedacht over wie zich met armenzorg moet bezighouden en welke armenwetten er in de loop van de tijd zijn gemaakt.
Je weet ook dat pas bij de invoering van de Algemene Bijstandswet de overheid armenzorg als plicht heeft erkend. Elke Nederlandse burger heeft het recht op een bijstandsuitkering die hem of haar beschermt tegen armoede.
Nu komt er dan de Participatiewet. Zoveel mogelijk mensen moeten aan het werk, goed voor henzelf, goed voor de samenleving. Of goed voor de staatskas?
Wat vind je? Vraagt de overheid terecht aan mensen met een bijstandsuitkering dat ze een tegenprestatie kunnen leveren? En moet dat dan een betaalde baan zijn? Of mag het ook ‘verplicht vrijwilligerswerk’ zijn? En als mensen een arbeidshandicap hebben? Wie moet er dan voor geschikte werkplekken zorgen?
Schrijf een brief aan een krant om je mening over de Participatiewet te geven en toe te lichten.
Een brief is een goede manier om aan iemand te laten weten wat je van een bepaald
onderwerp vindt of iemand te vragen om in actie te komen rond een bepaald onderwerp.
Stap 5
Toets
In stap 1, 2 en 3 heb je een aantal vragen beantwoord.
In onderstaande toets vind je die vragen nogmaals.
Beantwoord de vragen en vergelijk na afloop van de toets jouw antwoorden met de goede antwoorden.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Armoede
Niet in staat zijn om rond te komen van wat je verdient.
Bedeling
Georganiseerde armenzorg door kerkelijke of particuliere armenzorginstellingen. Uit liefdadigheid geld, voedsel of spullen geven aan mensen die het zelf niet hebben of kunnen kopen. Kenmerk ervan is dat het een gunst is en geen recht.
Gunst
Vrijwillig geven van goederen of diensten aan iemand, zodat die daar een voordeel bij heeft. Er wordt niets terugverwacht.
Recht
1. Datgene wat je mag en wat je toekomt.
2. Geheel van wetten en regels in een land.
Bijstandsuitkering
Uitkering van de gemeente aan mensen die geen andere inkomsten, uitkeringen of (spaar)geld hebben.
Werkverschaffing
Leerdoelen
Deze opdracht gaat over werkgelegenheid en werkloosheid. Het gaat over de maatregelen van de regering in de 20e eeuw om de werkloosheid onder controle te krijgen. Denk aan de werkverschaffingsprojecten in de crisisjaren voor de oorlog en re-integratieprojecten nu.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
Uitleggen dat de overheid de zorg voor de armenzorg in de 19e eeuw heeft overgenomen.
Weergeven dat de overheid door de enorme crisis in de jaren dertig werklozen financieel moest ondersteunen.
UItleggen dat de overheid voor die financiële steun een tegenprestatie eiste in de vorm van ongeschoolde arbeid.
Een vergelijking maken tussen gewone arbeid en arbeid via werkverschaffingsprojecten.
Twee concrete werkverschaffingsprojecten uit de jaren dertig opnoemen.
Uitleggen wat re-integratie is en een voorbeeld van een hedendaags re-integratieproject noemen.
Een vergelijking maken tussen werkverschaffingsprojecten toen en re-integratieprojecten nu.
Een gloedvol betoog houden voor of tegen re-integratieprojecten.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Als eindproduct van deze opdracht houd je een (gloedvol) betoog over een re-integratieproject.
Met de argumenten in je betoog laat je zien dat je de leerdoelen hebt behaald.
Beoordeling
De antwoorden op de vragen in de stappen 1-4 en het betoog in stap 5 laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: laat jouw betoog zien dat je begrepen hebt wat de noodzaak van re-integratieprojecten is of kun je onderbouwen waarom je je ertegen verzet?
De vorm: is het betoog met zorg opgesteld: is het leesbaar en boeiend geschreven?
Taalfouten: bevatten jouw antwoorden en het betoog niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Tekst lezen over werkgelegenheid en werkloosheid.
Stap 2
Alleen
Tekst lezen over de werkverschaffing.
Stap 3
Alleen
Tekst lezen over twee werkverschaffingsprojecten uit de jaren '30 van de vorige eeuw: Het Goffertpark en Het Boschplan.
Stap 4
Alleen
Tekst lezen over re-integratie in deze tijd.
Stap 5
Alleen
Een betoog schrijven als directeur van Herstelling of als voorziter van het Actiecomité Nee. Je verwoordt het standpunt van een van beide over re-integratieprojecten.
Benodigdheden
Geen bijzonderheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Kennisbank
In deze opdracht gaat het over werkverschaffing aan werklozen. Tegenwoordig wordt gesproken van re-integratie.
Bestudeer, voor je met de opdracht begint, uit de Kennisbank Economische Wereldcrisis het onderdeel over werkverschaffing in Nederland in de jaren dertig van de vorige eeuw. Het gedeelte over politiek komt hier nog niet aan de orde en hoef je dus niet te bestuderen. KB:Economische wereldcrisis
Zorg dat je na het bestuderen van dit onderdeel uit de Kennisbank antwoord kunt geven op de volgende vraag:
Welke maatregel werd er in de jaren dertig van de vorige eeuw genomen als een werkloze niet aan het werk wilde in een werkverschaffingsproject?
Stap 1
Werkgelegenheid en werkloosheid
Als je 15 bent, mag je een bijbaantje hebben. Niet alle soorten werk, maar wel ‘lichte’ baantjes als vakken vullen, oppassen, folders of huis-aan-huisbladen bezorgen, schoonmaken en groente en fruit plukken. Maar we zeiden het al: een bijbaantje, geen echte baan. Wat je verdient is niet genoeg om van te kunnen leven. Je ouders blijven tot je 18 jaar bent verantwoordelijk voor je eten, kleding en alles wat je nodig hebt om te kunnen leven. Alle jongeren gaan (verplicht) naar een school voor voortgezet onderwijs. Daarna blijven de meesten doorleren op een MBO-, HBO- of universitaire instelling.
Op gegeven moment ben je uitgeleerd en wordt het tijd om een baan te zoeken en je eigen geld te verdienen. Als er voor alle mensen die een baan zoeken ook echt een arbeidsplaats te vinden is, spreken we van volledige werkgelegenheid. Maar dat komt eigenlijk nooit voor. Er zijn altijd mensen die (tijdelijk) geen baan hebben. Iemand die geen baan heeft, maar daar wel naar zoekt, is werkloos.
Werkloosheid drukken we uit in een percentage van de totale beroepsbevolking (iedereen tussen 15-65 die kan werken). Eind 2014 lag dat percentage op 8. Wie werkloos is heeft dus geen inkomen uit arbeid maar krijgt een uitkering.
In 1854 nam de overheid de taak voor de armenzorg over voor hulpbehoevenden die niet kerkelijk waren.
In de crisisjaren steeg de werkloosheid zo snel dat de regering in 1932 met een ‘Steunregeling aan werklozen’ kwam. Die steun was niet van harte, niet hoog en de voorwaarden waren streng. Zo moest je één of twee keer per dag een stempel komen halen in stempellokalen, zes dagen per week. Een andere maatregel was de werkverschaffing.
Vraag:
In de definitie van beroepsbevolking (iedereen tussen 15-65 die kan werken) vind je twee leeftijden: 15 en 65. Waarom juist deze twee leeftijden?
Stap 2
Werkverschaffing
Aan het eind van de 18e eeuw en in het begin van de 19e eeuw had Nederland al kennis gemaakt met zogenaamde werkverschaffingsprojecten. Deze projecten waren bedoeld om werklozen te laten wennen aan het werk, in de hoop dat ze daarna makkelijker een normale baan zouden kunnen vinden.
In 1936 veranderde de aard van de werkverschaffingsprojecten. In dat jaar voerde Nederland de verplichte werkverschaffing in. Vanaf dat moment waren werklozen verplicht om aan het werk te gaan tegen een door de overheid vastgesteld loon, tussen de 10 en 15 gulden per week, maximaal 70% van het normale loon.
De werkverschaffing bestond meestal uit ongeschoold werk. Er werd niet gekeken naar je opleiding; een onderwijzer, een kantoorbediende, een trambestuurder of een straatveger, ze kregen allemaal dezelfde taak.
De meeste werkverschaffingsprojecten waren ontginningsprojecten en werden uitgevoerd onder leiding van de Nederlandse Heidemaatschappij of de Grontmij (Grondverbetering Ontginningsmaatschappij).
De overheid bepaalde de projecten, de werktijden en de lonen. Medewerkers van de Heidemij en de Grontmij hielden toezicht op de tewerkgestelden en betaalden de lonen uit.
Er werden bossen en parken aangelegd, kanalen gegraven, hoogveengebieden ontgonnen, recreatieplassen en vliegvelden aangelegd. Het werk was zwaar. De arbeiders kregen alleen een schop, een kruiwagen of een kiepkar en moesten zo’n 50 uur per week werken.
Werklozen werden het liefst gestuurd naar projecten ver uit de buurt. Zij overnachtten in zogenaamde werkkampen.
Alleen zaterdagavond en zondag konden zij bij hun familie zijn.
Werklozen die weigerden of die het werk niet konden volhouden kregen geen steun.
Vragen:
Noem enkele overeenkomsten en enkele verschillen tussen arbeiders en tewerkgestelden.
De Heidemij en de Grontmij werkten graag met tewerkgestelden. Waarom?
Velen noemden de werkverschaffing uitbuiting en dwangarbeid.
Ben je het daarmee eens? Waarom wel/niet?
Stap 3
Twee concrete voorbeelden uit de jaren dertig
Goffertpark
In het begin van de jaren dertig was er in Nijmegen behoefte aan meer ruimte. Onderdeel van het ‘Algemeen Uitbreidingsplan voor Nijmegen’ was de uitleg van een groot park, het Goffertpark. Zestig hectare bos en heide werden ontgonnen. Met de inzet van tewerkgestelden werd er een ruim stadspark met sportvelden, een stadion met een voetbalveld, een atletiek- en een wielerbaan (het oude Goffertstadion van de voetbalclub NEC), een theehuis met een grote vijver, een openluchttheater en een dierenpark aangelegd.
De economische crisis was in Nijmegen nog veel groter dan in de rest van Nederland. De werkloosheid in Nijmegen liep op tot 29% en in de volksbuurt ‘Benedenstad’ zelfs tot boven de 50%! Toen het Rijk een deel van de aanlegkosten wilde betalen, konden de eerste schoppen in de grond.
Omdat men graag een glooiend terrein wilde hebben, moest er 600.000 kubieke meter zand worden verplaatst. Om zoveel mogelijk mensen aan het werk te zetten, gebeurde dat niet met graafmachines, maar met schoppen en kruiwagens.
Verreweg de zwaarste klus was het uitgraven van de zes meter diepe kuil voor het stadion. De tewerkgestelden gaven het stadion de bijnaam ‘de bloedkuul’ (plat Nijmeegs voor ‘bloedkuil’).
De ‘arbeiders’ kregen 35 cent per uur.
Vraag:
Het gemeentebestuur van Nijmegen profiteerde drievoudig van de aanleg van het Goffertpark. Kun je uitleggen hoe dat zit?
Het Boschplan
Ook in Amsterdam waren de jaren dertig jaren van crisis met hoge werkloosheid. Amsterdam had toen ruim 50.000 werklozen en de gemeente was naarstig op zoek naar werkverschaffingsprojecten. De aanleg van het Bos bood hiertoe een goede mogelijkheid met als financieel voordeel dat het rijk een deel van de loonkosten betaalde.
Onder de leuze ‘Vijf jaar werk voor duizend man’ zette de gemeente Amsterdam werklozen in bij de uitvoering van het Boschplan. De werkzaamheden stonden onder leiding van de Heidemij.
Het Boschplan bestond naast een kunstmatig aangelegd bos uit sportvelden, speelweides, een ondiep zwembad voor kleuters, een grote vijver, een geitenboerderij, een openluchttheater en een camping. Een belangrijk onderdeel is de Bosbaan, een roeibaan van 2,2 kilometer lang en 72 meter breed die helemaal met de hand is gegraven.
Het werk zou uiteindelijk veel langer duren dan vijf jaar en veel meer werk met zich meebrengen dan gedacht. Alleen al tussen 1934 en 1940 werkten er 20.000 mensen in het Bos. Na de Tweede Wereldoorlog ging de werkverschaffing gewoon door. Pas in 1970 werd de laatste boom geplant.
In 1942 werd de naam omgedoopt in het Amsterdamse Bos.
Vraag:
In 1980 werd op de Grote Speelweide een monument geplaatst in de vorm van een kruiwagen. Waarom zou het beeld die vorm hebben gekregen?
Stap 4
Re-integratie nu
Met een bijstandsuitkering moeten bijstandsgerechtigden vanaf 1 januari 2015 een tegenprestatie naar vermogen verrichten zoals de gemeente dit in de verordening heeft omschreven. Bij een tegenprestatie gaat het om een onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteit van beperkte duur en omvang. Bijvoorbeeld voor een paar uur per dag of per week gedurende een paar weken of maanden. Het mag geen werk zijn waar normaal gesproken voor wordt betaald. Enkele gemeenten zijn daar in 2012 en 2013 al mee begonnen.
In het Re-integratiebedrijf Amsterdam (RBA) gelden strenge regels:
Je werkt voor onbepaalde tijd, 32 uur per week.
Je krijgt naast je uitkering geen extraatjes voor het werk.
Wie weigert, krijgt geen uitkering.
Wie onvoldoende meewerkt, wordt met 30% gekort.
Wie niet precies op tijd op zijn werk is, krijgt een boete.
Het is niet toegestaan om je telefoon tijdens het werk aan te hebben staan.
In de pauze mag je niet naar buiten; je wordt geacht met al je collega’s samen te gaan lunchen.
Renate is een alleenstaande Amsterdamse moeder met twee kinderen.
Voor haar re-integratiebaan werkt ze als schoonmaker bij het
re-integratieproject ‘Werk en Uitvoering’ van Herstelling, een onderdeel van het RBA. Haar baan bestaat uit ramen lappen, de planten water geven en de wc’s en de werkruimten schoonmaken.
Volgens Renate zijn de vloeren van Herstelling de schoonste van Nederland: als zij de vloeren heeft geschrobd, komt er regelmatig een collega die hetzelfde nog een keer doet. En ’s avonds komt er een professioneel schoonmaakbedrijf de ruimten schoonmaken.
Toen ze vroeg: “Waarom moet ik hetzelfde schoonmaken” kreeg ze als antwoord: “Jullie moeten oefenen in schoonmaken.” De vloeren mogen er dan spik-en-span bij liggen, de plantenbakken zien er heel wat minder florissant uit. “De planten verzopen, letterlijk, zoveel water moesten we ze geven.”
Volgens haar werkcoach is haar re-integratiebaan een opstap naar een reguliere baan. Inmiddels werkt ze al acht maanden.
Renate geeft ons inzicht in haar inkomsten- en uitgaven. Zij krijgt een uitkering van € 988,15 per maand. Per dag is ze € 2,28 kwijt voor de tram. De kinderopvang voor haar jongste dochter kost haar 90 euro per maand.
Ze krijgt 20 euro per maand vergoed voor de reiskosten van huis naar haar werk bij Herstelling. Van het RBA krijgt ze 30 euro per maand vergoed voor de kinderopvang. RBA dreigt haar met 296 euro te korten omdat ze in de pauzes liever alleen luncht en niet aan een tafel met haar twintig collega’s. In een brief schreef RBA aan haar: “U wilt zich niet aan een van de huisregels houden, namelijk het gezamenlijk eten in uw lunchpauze.”
Vraag:
Volgens de Vereniging Bijstandsbond is er geen onderscheid tussen de werkverschaffing in 1934 en de re-integratieprojecten in 2014.
Heeft de bond gelijk? Zet de overeenkomsten en/of de verschillen tussen de werkverschaffing van toen en de re-integratieprojecten nu op een rijtje.
Trek daarna jouw conclusie: de Bijstandsbond heeft wel / geen gelijk.
Stap 5
Eindproduct: Betoog
Je moet binnenkort een betoog houden op een congres over werkgelegenheid als directeur van Herstelling of als voorzitter van het Actiecomité Dwangarbeid Nee. De eerste is voorstander van re-integratieprojecten en, je raadt het al, de tweede ziet er niets in. Met wie voel jij je het meest verwant? Kruip in zijn huid en zet je betoog alvast op papier. Probeer het publiek van je standpunten te overtuigen.
Je bent directeur van Herstelling, een van de re-integratieprojecten in Amsterdam. Herstelling helpt de werklozen (weer) te wennen aan werk en zich voor te bereiden op een echte baan.
Je doel is zoveel mogelijk werklozen aan de slag te krijgen in hun (droom)baan.
Je bent voorzitter van het Actiecomité Dwangarbeid Nee en tegen de verplichte tewerkstelling in re-integratieprojecten. In dergelijke projecten leert men vaak niets en ze dragen volgens jou dan ook op geen enkele manier bij aan de kansen op de arbeidsmarkt.
Begrippenlijst
Werkgelegenheid
Alle bezette banen en alle vacatures bij elkaar opgeteld.
Werkloosheid
Werkloosheid drukken we uit in een percentage (in procenten) van de totale beroepsbevolking (iedereen tussen 15 en 65 jaar die kan werken). Het zijn alle mensen die geen baan hebben, maar er wel naar zoeken.
Werkverschaffing
Projecten met ongeschoold werk dat werklozen in de jaren dertig van de vorige eeuw moesten doen voor hun uitkering. Het werk was bedoeld om hen te laten wennen aan het werken, in de hoop dat ze daarna makkelijker een normale baan zouden kunnen vinden.
Ongeschoold werk
Werk waarvoor het niet noodzakelijk is dat men een bepaalde opleiding heeft gedaan. Het is vaak eentonig, saai en soms ook gevaarlijk werk.
Re-integratie
Re-integratie of herintegratie betekent "weer laten functioneren". Meestal wordt bedoeld: "re-integreren op de arbeidsmarkt".
Re-integratieproject
Een werkproject dat erop is gericht om de arbeidsongeschikte of werkloze werknemer terug te laten keren in het arbeidsproces.
Sociale verzekeringen
Leerdoelen
Iedereen in Nederland is verzekerd tegen verlies aan inkomsten door ziekte, ouderdom of het overlijden van je partner. Als je kinderen moet onderhouden word je daarbij ook financieel ondersteund. Net als bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Daarvoor is een heel stelsel van sociale zekerheid opgezet.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
Uitleggen wat sociale verzekeringen zijn.
Uitleggen waarom er in Nederland na de Tweede Wereldoorlog sociale verzekeringen zijn ingevoerd.
Twee verschillen noemen tussen sociale verzekeringen en bijvoorbeeld particuliere schadeverzekeringen.
Twee soorten sociale verzekeringen noemen en omschrijven.
Je mening geven over de toekomst van het stelsel van sociale verzekeringen.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Het eindproduct is een ingevulde tabel. Bij een serie foto’s geef je aan welke verzekering erbij hoort en een korte omschrijving van die verzekering. Je werkt met zijn tweeën.
Met de ingevulde tabel laten jullie zien dat je de leerdoelen hebt behaald.
Beoordeling
Het eindproduct laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: heb je laten zien dat je de verschillende volksverzekeringen en werknemersverzekeringen kent?
Taalfouten: bevat de tekst in de tabel niet te veel taalfouten.
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Tekst lezen over sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
Stap 2
Alleen
Tekst lezen over de opbouw van sociale zekerheid in Nederland.
Stap 3
Alleen
Tekst lezen over "minder uitgaven voor sociale zekerheid?"
Stap 4
Samen met een studiegenoot
De juiste verzekering invullen in een foto-tabel.
Benodigdheden
Geen bijzonderheden
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Kennisbank
In deze opdracht gaat het over de wetten en rechten waaruit de verzorgingsstaat is opgebouwd.
Bestudeer, voor je met de opdracht begint, uit de Kennisbank Toenemende pluriformiteit het onderdeel over de Opbouw van de verzorgingsstaat. KB:Toenemende pluriformiteit
Zorg dat je na het bestuderen van de tekst antwoord kunt geven op de volgende vraag:
Hoe heet de wet die vanaf 1957 ervoor zorgt dat mensen een inkomen krijgen als ze vanwege hun leeftijd niet meer kunnen werken?
Stap 1
Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen
Het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid bestaat uit allerlei regelingen waarop je kunt terugvallen als je te weinig inkomen hebt om van rond te komen of als je verzorging nodig hebt. Er zijn twee soorten regelingen: je hebt sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
Sociale voorzieningen worden betaald uit de belastingopbrengsten. Een voorbeeld hiervan is de Participatiewet.
Sociale verzekeringen worden vooral betaald met premies (en soms ook voor een deel met belastinggeld). De premies worden door werkgevers en werknemers opgebracht. Een bepaald percentage van het loon wordt ingehouden om aan de verzekering bij te dragen. Hoe hoger je inkomen, hoe meer premie je betaalt.
Een sociale verzekering is geen gewone verzekering
Een sociale verzekering is iets heel anders dan bijvoorbeeld een reisverzekering, een bromfietsverzekering of een brandverzekering. Dat soort verzekeringen sluit je zelf af. Je betaalt premie aan de verzekeringsmaatschappij en alles wordt vastgelegd in een verzekeringspolis. Als je een hoog risico moet verzekeren, dan betaal je veel premie.
Anders ligt het bij sociale verzekeringen. Die zijn wettelijk vastgelegd en de premie is niet gebaseerd op het risico, maar op de hoogte van het inkomen.
Er zijn twee soorten sociale verzekeringen:
Volksverzekeringen
Werknemersverzekeringen
Volksverzekeringen gelden voor iedereen, dat wil zeggen voor alle inwoners van Nederland. Werknemersverzekeringen zijn er voor iedereen die in Nederland in loondienst werkt. Zowel de werkgever als de werknemer betaalt hiervoor premie. Als je in loondienst bent wordt het van je loon ingehouden.
Kijk naar de film ‘De sociale zekerheidsuitkeringen, welke kennen we in Nederland?’
Het verschil
Sociale voorzieningen zijn meestal aanvullend op sociale verzekeringen. Als je niet of niet voldoende kunt terugvallen op een sociale verzekering, dan komt de sociale voorziening te hulp.
Vraag:
Zoek uit hoe het zit: een volksverzekering geldt voor iedereen in Nederland. De premies voor de verzekering worden betaald door mensen met een baan en een inkomen. Hoe zit het dan met mensen zonder baan en inkomen? Hebben zij recht op een uitkering als ze geen premie betalen?
Stap 2
Opbouw van sociale zekerheid in Nederland
Al voor de Tweede Wereldoorlog werd er in Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten gesproken over sociale zekerheid. In 1942 maakte de Engelse econoom Sir William Beveridge plannen voor een systeem van sociale zekerheid in Engeland.
Na de Tweede Wereldoorlog was ook Nederland rijp voor sociale zekerheid-maatregelen. De herinneringen aan de crisis in de jaren dertig waren nog vers.
De werknemersverzekeringen zoals de Ongevallenwet uit 1921. (Uitkering bij een bedrijfsongeval.)
De Kinderbijslagwet voor Loontrekkenden uit 1941. Mensen in loondienst en kregen recht op kinderbijslag vanaf hun derde kind. Hadden ze één of twee kinderen, dan hadden ze geen recht op kinderbijslag.
De eerste volksverzekering werd in 1957 ingevoerd toen de Algemene Ouderdomswet (AOW) tot stand kwam. In 1966 maakte de Ongevallenwet plaats voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en die is inmiddels herdoopt tot Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
Volksverzekeringen waren er nog niet. De eerste volksverzekering werd in 1957 ingevoerd toen de Algemene Ouderdomswet (AOW) tot stand kwam. Daarna kwamen er ook andere volksverzekeringen.
Verder zijn oude wetten voor sociale verzekeringen vervangen door nieuwe. In 1967 bijvoorbeeld maakte de Ongevallenwet plaats voor de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO) en die is inmiddels herdoopt tot Wet Inkomen en Arbeid (WIA).
Vragen:
Wat denk je, kreeg je in 1921 een uitkering als je thuis een ongeval kreeg en daardoor een tijdlang niet kon werken? Waarom wel of niet?
Waarom was de Kinderbijslagwet voor Loontrekkenden geen volksverzekering?
Stap 3
Minder uitgaven voor sociale zekerheid?
In de eerste helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw ging het slecht met de Nederlandse economie. De economische crisis van toen veroorzaakte een forse werkloosheid. De uitgaven van de overheid liepen snel op en door de crisis namen de inkomsten sterk af. Er kwam veel minder binnen aan belastinggeld en premies. De toenmalige regering onder leiding van premier Lubbers vond het nodig om stevig te bezuinigen op de overheidsuitgaven en dus ook op de sociale zekerheid.
Ook daarna stond het stelsel van sociale zekerheid ter discussie. Zeker toen in 2009 de Nederlandse economie het opnieuw zwaar te verduren kreeg en de werkloosheid weer toenam.
Verschillende partijen in de Tweede Kamer willen het stelsel aanpassen, anderen willen het onveranderd laten. Vakbonden zijn bang dat Nederland een sociale woestijn wordt.
Inmiddels zijn er al heel wat veranderingen doorgevoerd. De AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 67 jaar. Veranderingen in de werkloosheidswet hebben al plaatsgevonden.
De Wet Werk en Bijstand en de Wajong zijn per 1 januari 2015 opgegaan in de Participatiewet. En daarbij zal het vast niet blijven.
Maar de veranderingen in ons sociale stelsel worden niet alleen ingegeven door de noodzaak om te bezuinigen. Blijkbaar zijn we ook anders gaan denken over de taakverdeling tussen overheid en burgers. De overheid treedt steeds verder terug en laat meer en meer over aan de burgers zelf of aan ‘de markt’. Kijk naar de film ‘Kenmerken van de verzorgingsstaat, de overheid zorgt voor het welzijn van de burger’
Noem drie zaken waar sociaaldemocraten grote waarde aan hechten.
Noem ook drie dingen waar liberalen grote waarde aan hechten.
Kun je omschrijven wat er wordt bedoeld met ‘de markt’ of met ‘marktwerking’?
Stap 4
Eindproduct: fototabel
Download het onderstaande word bestand. Eindproduct fototabel
Kijk goed naar de foto’s. In de tweede kolom staat omschreven wat er wordt verzekerd. De derde kolom moeten jullie zelf invullen: geef de naam en de afkorting van de betreffende volksverzekering/werknemersverzekering en een korte omschrijving. Zie het voorbeeld bij de eerste foto.
Een tabel of schema is een manier om gegevens in beeld te brengen, op zo’n manier dat het er overzichtelijk uit ziet.
Begrippenlijst
Sociale zekerheid
Allerlei regelingen waarop je kunt terugvallen als je te weinig inkomen hebt om van rond te komen of als je verzorging nodig hebt. Er zijn twee soorten regelingen: sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
Verzorgingsstaat
Systeem van overheidszorg voor iedereen, van de wieg tot het graf.
Sociale voorziening
Regeling van de overheid waarop men kan terugvallen bij te weinig inkomen of behoefte aan zorg. Sociale voorzieningen worden betaald uit de belastingopbrengsten. Een voorbeeld hiervan is de Participatiewet.
Sociale verzekering
Wettelijk vastgelegde verzekering. Sociale verzekeringen worden vooral betaald met premies (en soms ook met belastinggeld). Er zijn Volksverzekeringen en Werknemersverzekeringen. De premies worden door werkgevers en werknemers opgebracht. Hoe hoger je inkomen, hoe meer premie je betaalt.
Werknemersverzekering
Een werknemersverzekering is een Sociale verzekering. Werknemersverzekeringen zijn er voor iedereen die in Nederland in loondienst werkt. De werkgever en de werknemer betalen premie. Als je in loondienst bent wordt het van je loon ingehouden.
Volksverzekering
Een volksverzekering is een sociale verzekering. Volksverzekeringen gelden voor iedeeen, dat wil zeggen voor alle inwoners van Nederland.
Participatiesamenleving
Leerdoelen
In deze opdracht onderzoeken we het verschil tussen de participatiesamenleving en de verzorgingsstaat (aan de hand van twee concrete voorbeelden), wat er in de Troonrede over de participatiesamenleving werd gezegd en bij welke politieke stromingen beide begrippen het beste passen.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
Uitleggen wat de participatiesamenleving is en waar die term vandaan komt.
De verschillen tussen de verzorgingsstaat en de participatiesamenleving noemen en daar twee concrete voorbeelden van geven.
De drie belangrijkste politieke stromingen toelichten: het liberalisme, het socialisme en het confessionalisme en van elke politieke stroming enkele kenmerken noemen.
Uitleggen bij welke politieke stroming respectievelijk de verzorgingsstaat en de participatiesamenleving het beste passen.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Als eindproduct van deze opdracht schrijf je als redacteur van het boek ‘Politiek voor dummies’ mee aan een schema waarin de verzorgingsstaat en de participatiesamenleving naast elkaar worden gezet.
Met het invullen van het schema en de daarbij horende uitleg laat je zien dat je de leerdoelen hebt behaald.
Beoordeling
De antwoorden op de vragen in de stappen 1-3 en het schema laat je beoordelen door je docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: laten je schema en je uitleg daarbij zien dat je begrepen hebt waar de begrippen verzorgingsstaat en de participatiesamenleving geplaatst moeten worden?
Taalfouten: bevat de antwoorden op de vragen niet te veel taalfouten?
Werkwijze
Activiteiten
Stap
Groepsgrootte
Activiteit
Stap 1
Alleen
Tekst lezen over de participatiesamenleving.
Stap 2
Alleen
Tekst lezen over "Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving".
Stap 3
Alleen
Tekst lezen met voorbeelden van de participatiesamenleving.
Stap 4
Alleen
Plaatsen van de begrippen "verzorgingsstaat" en "participatiesamenleving" bij de drie politieke stromingen.
Benodigdheden
Geen bijzonderheden
Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Stap 1
Wat is de participatiesamenleving
In zijn eerste Troonrede (17-09-2013) gebruikte koning Willem-Alexander tweemaal het woord ‘participatiesamenleving’. Alle kranten schreven erover en het Genootschap Onze Taal riep het woord prompt uit tot hét woord van het jaar 2013.
Taalkundigen hadden meteen veel commentaar. Zij zeggen dat met ‘participatiesamenleving’ je eigenlijk twee keer hetzelfde zegt:
Participatie = deelneming aan maatschappelijk leven Samenleving = het geheel van met elkaar samenlevende mensen
Zowel in binnen- als buitenland zag men de door de koning uitgesproken rede als een afscheid van de verzorgingsmaatschappij.
De kop van de Volkskrant was: ‘De verzorgingsstaat is dood. Leve de participatiemaatschappij’.
En de New Zealand Herald kopte: ‘Dutch king: say goodbye to welfare state’ (‘Nederlandse koning: zeg maar dag tegen de verzorgingsstaat’).
Maar de participatiesamenleving is niet nieuw. In 1991 gebruikte de toenmalige minister Wim Kok voor het eerst het woord ‘participatiesamenleving’ bij een partijcongres. Letterlijk zei hij: “We zitten nu in een overgangsfase: van een verzorgingsstaat naar een werkzame samenleving, naar een participatiesamenleving.”
In 2005 gebruikte de toenmalige premier Jan Peter Balkenende ook de term ‘participatiesamenleving’ bij een lezing voor werkgevers.
Maar wat bedoelen de politici nu eigenlijk met de participatiesamenleving en wat is het verschil tussen de participatiesamenleving en de verzorgingsmaatschappij? Lees verder in stap 2.
Vraag:
‘Participatiesamenleving’ is een vrij nieuw woord, maar toch werd het meteen uitgeroepen tot woord van het jaar. Waarom zou dat zijn?
Stap 2
Van een verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving
Je hebt nu enkele lessen gehad in het blok ‘Sociale zekerheid en de verzorgingsstaat in Nederland’. We frissen nog even je geheugen nog eens op:
Wat zijn de kenmerken van de ‘verzorgingsstaat’?
In een verzorgingsstaat is de staat verantwoordelijk voor het welzijn van zijn burgers. De staat zorgt voor de gezondheidszorg, het onderwijs, werkgelegenheid en sociale zekerheid. Om deze zaken te kunnen betalen, heft de overheid sociale premies (betalingen voor volksverzekeringen die op je salaris worden ingehouden).
In een participatiesamenleving stoot de regering (een deel van) haar verantwoordelijkheden op het gebied van zorg en sociale zekerheid af. Gemeenten of de burgers zelf worden nu verantwoordelijk voor hun welzijn. Dat kunnen we het beste toelichten met twee voorbeelden:
Stel: je bent slecht ter been. Je slaapkamer is op de bovenverdieping en je kunt de trap bijna niet meer op. Als er niets gebeurt, beland je in een verzorgingshuis. Om dit te voorkomen is de aanschaf van een traplift een oplossing.
In de verzorgingsstaat betaalt de overheid de aanschaf van een traplift. In een participatiesamenleving gaat de rekening naar de gemeente. Die kan beter beoordelen of je een traplift echt nodig hebt. Bovendien bekijkt de gemeente eerst hoeveel geld je zelf hebt om (een deel van) de aanschaf van een traplift te kunnen betalen.
In de verzorgingsstaat betaalt de overheid de huishoudelijke hulp die een gehandicapte of oudere nodig heeft. In een participatiesamenleving wordt er eerst gekeken of een familielid of een buurman de gehandicapte of oudere kan helpen. Ook wordt eerst bekeken of de gehandicapte of oudere de thuishulp zelf kan betalen of niet. De gemeente wil alleen (een deel van) de thuishulp betalen als mensen de hulp echt nodig hebben en niet zelf kunnen betalen.
Vraag:
Noem één groot verschil tussen een verzorgingsstaat en een participatiesamenleving?
Stap 3
Uit de Troonrede
De ministers schrijven samen de Troonrede, waarin ze hun plannen voor volgend jaar bekend maken. Koning Willem-Alexander leest de Troonrede namens de regering voor. Dit is wat hij zei:
“Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.”
De koning geeft vier voorbeelden over onderwerpen die passen bij een participatiesamenleving:
“Ten eerste heeft de regering u onlangs een voorstel gedaan voor een nieuw stelsel van jeugdzorg met ingang van 2015. Kinderen moeten veilig opgroeien en hun talenten kunnen ontwikkelen, om later naar vermogen te participeren in de samenleving. Het nieuwe stelsel brengt de jeugdzorg via de gemeenten dicht bij het kind. Juist gemeenten zijn in staat om op basis van de specifieke situatie van het kind dat hulp nodig heeft, maatwerk te leveren in samenspraak met andere domeinen, zoals wonen, onderwijs, veiligheid en sport.”
“Ten tweede komt de regering in het komende parlementaire jaar met een voorstel om de langdurige zorg grondig te hervormen. Dat is nodig omdat de uitgaven daarvoor explosief blijven stijgen. Die bedragen nu al 2200 euro per Nederlander per jaar. Lichtere vormen van langdurige zorg worden straks uitgevoerd door gemeenten, die beter kunnen beoordelen of een traplift of taxivergoeding noodzakelijk is. Vergoeding van huishoudelijke hulp blijft beschikbaar voor mensen die deze hulp echt nodig hebben en niet zelf kunnen betalen.”
“Ten derde gaan gemeenten samen met sociale partners werkbedrijven oprichten om mensen in de bijstand of met een arbeidsbeperking te helpen bij het vinden van een baan.”
“In aansluiting hierop worden ook de Werkloosheidswet (WW) en het ontslagrecht gemoderniseerd. De WW krijgt een meer activerend karakter. Sociale partners nemen het voortouw bij begeleiding van werk naar werk, bijvoorbeeld via scholing. De regering beperkt het publiek gefinancierde deel van de WW tot 24 maanden.”
Vragen:
Bij voorbeeld 1: Het gaat over jeugdzorg. Waaruit blijkt dat we met een participatiesamenleving te maken hebben?
Bij voorbeeld 2: Het gaat hier over langdurige zorg. Waaruit blijkt dat we met een participatiesamenleving te maken hebben?
Bij voorbeeld 3: Het onderwerp is werk. Werk voor mensen zonder baan en werk voor mensen met een arbeidsbeperking. Waaruit blijkt dat we met een participatiesamenleving te maken hebben?
Bij voorbeeld 4: Politici zijn heel goed in verhullende teksten, waardoor hun plannen minder hard klinken. Hoe zou jij in je eigen woorden zeggen:
Het ontslagrecht wordt gemoderniseerd.
De WW krijgt een meer activerend karakter (kijk ook naar de les ‘Werkverschaffing, stap 4’).
Extra vraag:
Wat is een belangrijke drijfveer achter het idee van de participatiesamenleving? Hoe kun je dat met één woord karakteriseren?
Stap 4
Je schrijft mee aan het boek ‘Politiek voor dummies’. De redactie heeft je gevraagd om bij het hoofdstuk over politieke stromingen aan te geven waar je de begrippen ‘verzorgingsstaat’ en ‘participatiesamenleving’ het beste kunt plaatsen in het schema hieronder: bij liberalisme, confessionalisme of socialisme. Bij ?.
In de laatste Tweede Kamerverkiezingen zijn 11 politieke partijen gekozen. Ze verschillen allemaal van elkaar, maar sommige passen meer bij elkaar dan andere. Grofweg kunnen we hen verdelen in drie stromingen: een socialistische stroming, een confessionele stroming en een liberale stroming.
We zetten hun belangrijkste kenmerken naast elkaar:
Politieke stroming
Liberalisme
Confessionalisme
Socialisme
Hoofdkenmerk
Vrijheid op persoonlijk en economisch gebied
Politiek handelen is gebaseerd op godsdienst (confessie is geloofsovertuiging)
Gelijkheid van mensen
Overheid
De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de samenleving
Terugtredende overheid die meer ruimte geeft aan mensen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, maar regels zijn wel nodig om de kwetsbare mensen te beschermen
Veel overheidscontrole
Economie
Zoveel mogelijk vrijheid, een passieve overheid, veel aan-dacht voor bedrijfsleven en werkgevers
Alleen als maatschappelijke instanties er samen niet meer uitkomen (bijvoorbeeld vakbonden en werkgevers) behoort de overheid uitkomst te bieden, veel aandacht voor kleine zelfstandigen en boeren
Actieve overheid die veel regels opstelt, veel aandacht voor de rechten en de belangen van werknemers en werklozen
Verschillen tussen mensen
Nadruk op grote individuele vrijheid van iedereen
Nadruk op naleven van normen en waarden waar iedereen zich aan moet houden
Nadruk op kansen voor mensen in achterstandsposities
Inkomens
Vindt grote inkomensverschillen normaal, komt op voor mensen met hogere inkomens
Tussenpositie: tegen nivelleren, maar ook tegen te grote inkomensverschillen, komt op voor mensen met middeninkomens
Wil het verschil in inkomsten verkleinen (nivelleren), komt op voor de belangen met mensen met lage inkomens en/of uitkeringen
Soort staat →
?
?
?
Politieke partijen
VVD, D66 (PVV)
CDA, SGP, ChristenUnie
PvdA, SP (GroenLinks)
Aan de redactie leg je ook uit waarom je juist daar de begrippen ‘verzorgingsstaat’ en ‘participatiesamenleving’ hebt geplaatst.
Begrippenlijst
Liberalisme
Politieke stroming die staat voor vrijheid op persoonlijk en economisch gebied.
Socialisme
Politieke stroming die staat voor gelijkheid van mensen.
Politieke stroming
Verzamelnaam voor meerdere politieke partijen die ongeveer hetzelfde uitgangspunt hebben.
Confessionalisme
Politieke stroming die ervoor staat dat politiek handelen is gebaseerd op godsdienst. (confessie = geloofsovertuiging)
Participatiesamenleving
In een participatiesamenleving stoot de regering (een deel van) haar verantwoordelijkheden op het gebied van zorg en sociale zekerheid af. Gemeenten of de burgers zelf worden nu verantwoordelijk voor hun welzijn.
Verzorgingsstaat
In een verzorgingsstaat is de staat verantwoordelijk voor het welzijn van zijn burgers. De staat zorgt voor de gezondheidszorg, het onderwijs, werkgelegenheid en sociale zekerheid. Om deze zaken te kunnen betalen, heft de overheid sociale premies (betalingen voor volksverzekeringen die op je salaris worden ingehouden).
Afsluiting
Eindproduct
Leerdoelen
In de afgelopen 12 opdrachten is een hele ontwikkeling langsgekomen: van armoedebestrijding op particulier initiatief tot aan de participatiesamenleving. Daarmee lijkt de verzorgingsstaat alweer op zijn retour. En dat terwijl er ook mensen zijn die vinden dat de verzorgingsstaat nog wel een zetje kan gebruiken: wat dacht je van het basisinkomen voor iedereen?
Eindproduct - Beoordeling
Laat weten waar jij staat. Maak op de één of andere manier duidelijk wat je vindt van de verzorgingsstaat in het algemeen en van het basisinkomen in het bijzonder. Ben je helemaal voor en denk je dat een basisinkomen ons allemaal een stuk gelukkiger maakt? Denk je precies het tegenovergestelde en brengt het basisloon voor iedereen in onze samenleving juist niks goeds? Of zit het er ergens tussenin en moet je het wat genuanceerder bekijken? Laat het ons weten, hoe maakt niet uit, als het maar wel goed gemotiveerd is.
Beoordeling
Het eindproduct laten jullie beoordelen door jullie docent.
Bij de beoordeling let jullie docent op:
De inhoud: heb je je kennis van de verzorgingsstaat getoond in jouw opiniestuk?
De vorm: maak je de lezer of kijker goed duidelijk waar het volgens jou naar toe moet?
Taalfouten: heb je je teksten in goed en begrijpelijk Nederlands geschreven, zonder al te veel taalfouten?
Werkwijze
Groepsgrootte
Je werkt alleen of, als je gelijkgestemden kunt vinden, in kleine groepjes.
Benodigdheden:
Geen bijzonderheden
Tijd:
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.
Stap 1
Discussie over de verzorgingsstaat
Jullie hebben de hele ontwikkeling voorbij zien komen: van charitas en je hand op houden bij de weldoeners tot recht op een inkomen als je oud wordt of ziek.
Van liefdadigheid tot sociaal recht. We hebben een stelsel van volksverzekeringen en sociale voorzieningen in het leven geroepen waar iedereen in tijden van nood op terug kan vallen.
Dat stelsel is niet statisch. Het is voortdurend in beweging omdat er altijd politieke strijd is over de vraag hoever de verzorgingsstaat reikt en hoe de rekening moet worden verdeeld. De verzorgingsstaat kent zijn voor- en tegenstanders. Bij elke verandering verschuiven de lusten en de lasten van de één naar de ander en omgekeerd. Geen wonder dat elke wijziging in het stelsel zwaar moet worden bevochten.
Het hele stelsel draait om inkomen uit werk. Premies en belasting worden opgebracht door een deel van het salaris in te houden en je krijgt pas een uitkering als je niet meer zelf kunt werken voor je geld.
Er zijn mensen die zeggen dat dat ook anders kan: weg met alle uitkeringen en voorzieningen, iedereen krijgt een onvoorwaardelijk basisinkomen...
Stap 2
Wat is een basisinkomen?
Een basisinkomen is een vast inkomen dat de overheid elke maand aan zijn burgers overmaakt. Zonder voorwaarden. Het is hoog genoeg om er van rond te komen, maar het houdt ook weer niet over. Je zou het kunnen vergelijken met de hoogte van de AOW.
Wil je wat ruimer leven en iets meer kunnen uitgeven, dan ben je aangewezen op een aanvullend inkomen. Je zou kunnen gaan werken bijvoorbeeld.
Tegenstanders van het idee voor een basisinkomen zeggen dat het asociaal is, want veel mensen zullen erop achteruit gaan. Of ze vinden, als het basisinkomen wel hoog genoeg is, dat het onbetaalbaar wordt.
Er zijn allerlei vragen te stellen bij een basisinkomen.
Wie gaat het betalen? De regering niet in ieder geval. De overheid kan niet veel meer dan inkomen herverdelen. Burgers dragen via belastingen bij aan de staatskas en uit die staatskas kunnen de basisinkomens worden betaald.
Blijven er wel genoeg mensen over die willen werken? Want zij zullen uiteindelijk de lasten voor het stelsel moeten opbrengen?
Is het wel eerlijk om iedereen een basisinkomen te geven? Wie niet werkt zal niet eten en voor niks gaat de zon op. Dat soort dingen.
Of is het juist oneerlijk om niet iedereen een basisinkomen te geven? Iedereen wordt gelijk geboren, waarom delen we niet gelijk in wat de aarde opbrengt?
Is het zo dat een basisinkomen voor iedereen, wereldwijd, veel meer geluk oplevert dan rijkdom voor weinigen en armoede voor zo velen?
Kan het basisinkomen helpen in de bestrijding van criminaliteit?
Een basisinkomen koppelt werk los van inkomsten. Dat geeft meer keuzevrijheid én dwingt werkgevers om arbeid aantrekkelijker te maken. Zou veel slecht werk zou daarmee niet verdwijnen?
En de lijst is ongetwijfeld nog veel langer te maken. Het zou in ieder geval een enorme omwenteling in ons systeem zijn. Een revolutie in de verzorgingsstaat.
Stap 3
Opdracht:
En omdat veranderingen in onze verzorgingsstaat niet zomaar worden doorgevoerd maar er eindeloos over wordt door gediscussieerd, moet je wel met goede argumenten komen. Voor of tegen. Je kunt niet volstaan met de opmerking dat het ‘wel goed gaat zo en dat verandering niet nodig is’. Ook niet met de opmerking dat ‘het niet loopt en dat de hele boel maar op de schop moet’. Geen borrelpraat, maar serieuze argumenten.
Make up your mind. En vertel ons wat je vindt van de verzorgingsstaat zoals we die nu kennen en of je een basisinkomen voor iedereen een verandering ten goede of ten kwade zou vinden. Maar wel met overtuigende argumenten graag. Gebruik de kennis die je in het afgelopen blok hebt opgedaan.
De vorm is vrij. Als je een artikel wilt schrijven, of een rap, prima. Wil je een affiche of een collage, ook goed. Of een gesproken of gefilmde boodschap, wat je wilt. Zolang je maar probeert een helder standpunt neer te zetten, ondersteund met argumenten.
Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!
Het arrangement Sociale Zekerheid - kopie 1 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Mens en Maatschappij GG
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Trekken van Drees
Armenhulp
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.