Stap 3

Van bijstand …
De opvatting dat armoede moet worden aangepakt en wel door de overheid kreeg vooral na de Tweede Wereldoorlog veel aanhang. De herinnering aan de economische crisis van de jaren dertig en alle armoede die er het gevolg van was, lag nog vers in het geheugen.

De tijd was rijp voor stappen richting verzorgingsstaat. Eerst kregen de ouderen recht op een basispensioen, de AOW. En langzaam wordt er een stelsel opgebouwd dat de burgers voorziet van uitkeringen in geval van ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Een nieuw systeem van sociale zekerheid moest iedere Nederlander in zijn belangrijkste behoeften voorzien.

Het sluitstuk van de verzorgingsstaat is de vervanging van de Armenwet door de Algemene Bijstandswet. Deze werd in 1965 door toenmalig minister Marga Klompé ingevoerd. Dankzij de ABW was armenzorg in Nederland in de allereerste plaats de taak van de overheid en niet meer van kerkelijke en particuliere organisaties. En, nog belangrijker, hulp bij armoede is niet langer een gunst maar een recht.

De overheid heeft volgens de ABW de plicht om te zorgen voor iedereen die niet in zijn belangrijkste behoeften kan voorzien.

Je kon een bijstandsuitkering, een uitkering van de ABW krijgen als je maar weinig inkomsten had en hooguit een klein bedrag aan spaargeld als vermogen. Wie bijvoorbeeld een eigen woning had kwam er niet voor in aanmerking.
Wel wordt van mensen met een bijstandsuitkering verwacht dat ze proberen aan betaald werk te komen, door bijvoorbeeld een cursus te volgen en vooral door te solliciteren naar banen.

… tot Participatiewet
Per 1 januari 2015 is de Participatiewet van kracht. Deze wet vervangt de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een groot deel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) en nu zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering. De overheid bespaart zodoende een groot bedrag ten opzichte van de huidige regelingen.
Er is echter weinig geld beschikbaar voor begeleiding naar werk, voor aanpassing van de werkplek voor mensen met een arbeidshandicap en voor scholing. De regering wilde werkgevers verplichten om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Onder druk van de werkgevers is dat niet doorgegaan. Bedrijven zeggen dat ze duizenden banen gaan scheppen voor de doelgroep.

Het lijkt er ook op dat de veranderingen in de wetgeving, in ieder geval voor een deel, zijn ingegeven door de gedachte dat het redelijk is om voor een uitkering een tegenprestatie te verlangen. Kijk maar eens naar de film “Laat bijstandstrekkers sneeuwruimen.”

Meerkeuzevragen:

  1. Wie kwamen vanaf 1 januari 1965 in aanmerking voor een bijstandsuitkering?
    1. Mensen die lange tijd werkloos zijn.
    2. Mensen met een lichamelijke beperking.
    3. Mensen met een te klein of geen inkomen en hooguit een beetje spaargeld als vermogen.
    4. kleine zelfstandigen.
  2. Het Amsterdamse VVD-raadslid Maurice Piek zou zelf best sneeuw willen ruimen als hij in de bijstand zat. Hij noemt in het filmpje enkele redenen.
    Welke zit daar niet tussen?
    1. De gemeente heeft het recht om een tegenprestatie te vragen voor een bijstandsuitkering.
    2. Hij zou als bijstandtrekker iets betekenen voor de samenleving en daar trots op zijn.
    3. Hij lijkt hem gezellig om met andere mensen een klus te doen.
    4. Hij zou door dit werk te doen contact maken met andere mensen.

Onthoud de antwoorden.
In Stap 5 krijg je een toets waarin deze vragen terugkomen.