Welkom
Welkom op de WikiWijs over grammatica zinsdelen! Hier worden de belangrijkste zinsdelen uitgelegd, er zijn extra instructiefilmpjes en héél veel oefenopdrachten. Ik hoop dat je het hierna heel goed begrijpt. Succes!
Groetjes,
mevrouw Kooistra
Persoonsvorm
De persoonsvorm vind je op twee belangrijke manieren:
1. Je verandert de zin van tijd: van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of van verleden tijd naar tegenwoordige tijd. De persoonsvorm verandert dan.
- Sanne speelt met haar blokken. (tt)
- Sanne speelde met haar blokken. (vt)
2. Je verandert de zin van getal: van enkelvoud naar meervoud of van meervoud naar enkelvoud. De persoonsvorm verandert dan.
- Sanne eet een koekje. (ev)
- Sanne en Thijs eten een koekje. (mv)
Je kunt de persoonsvorm ook vinden door dan de zin een vraagzin te maken. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan. Deze regel geldt niet altijd: je kunt hem niet gebruiken als de zin al een vraagzin is of als de zin een samengestelde zin is.
Oefenopdrachten persoonsvorm
Onderwerp
Het onderwerp kun je op twee manieren vinden.
1. Je stelt de vraag Wie of Wat + persoonsvorm.
- Lisa roept haar vriendinnen.
- WIE roept? --> Lisa.
2. Je verandert de zin van getal, dus enkelvoud naar meervoud of meervoud naar enkelvoud. Niet alleen de persoonsvorm verandert, het onderwerp verandert mee.
- De jongen doet een dansje.
- De jongens doen een dansje.
Als de zin start met 'wie' of 'wat' is de Wie of Wat-vraag lastig te stellen. Je kunt dat oplossen door antwoord op de vraag te geven of 'wie' of 'wat' te vervangen door 'je moeder'. Dan is de zin makkelijker te ontleden.
- Wie heeft die koekjes gebakken?
- Je moeder heeft die koekjes gebakken.
Oefenen onderwerp 1
Oefenen onderwerp 2
Oefenen onderwerp 3
Oefenen onderwerp 4
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin.
Een werkwoord is iets
- Wat je doet
- Wat je overkomt.
Filmpje werkwoordelijk gezegde
Oefenen werkwoordelijk gezegde 1
Oefenen werkwoordelijk gezegde 2
* Naamwoordelijk gezegde
Let op: het naamwoordelijk gezegde is plusstof! (havo-opdracht)
In het Word-bestand staat een uitgebreide uitleg van het naamwoordelijk gezegde, met extra opdrachten.
Filmpje naamwoordelijk gezegde
Filmpje koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord?
Oefenen naamwoordelijk gezegde 1
Oefenen naamwoordelijk gezegde 2
Oefenen naamwoordelijk gezegde 3
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de volgende vraag te stellen:
Wat (of wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
- Lisa zet de televisie aan.
- WAT zet Lisa aan? --> de televisie
Let op:
- Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.
- Een lijdend voorwerp start nooit met een voorzetsel.
Filmpje lijdend voorwerp 2
Oefenen lijdend voorwerp 1
Oefenen lijdend voorwerp 2
Oefenen lijdend voorwerp 3
Oefenen lijdend voorwerp 4
Oefenen lijdend voorwerp 5
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp vind je door de volgende vraag te stellen:
AAN of VOOR wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
- Ella geeft de bal aan Tom.
- Aan wie geeft Ella de bal? --> aan Tom.
Als de woorden 'aan' of 'voor' echt ín de zin staan, noteer je ze. Anders hoef je het woord niet op te schrijven.
Let op:
- Bij een zin met een naamwoordelijk gezegde stel je de volgende vraag: AAN of VOOR wie of wat + naamwoordelijk gezegde + onderwerp.
Filmpje meewerkend voorwerp
Filmpje meewerkend voorwerp 2
Oefenen meewerkend voorwerp 1
Oefenen meewerkend voorwerp 2
Oefenen meewerkend voorwerp 3
Oefenen meewerkend voorwerp 4
Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op alle vraagwoorden behálve wie en wat. Dus:
- Waar?
- Wanneer?
- Waarom?
- Hoe?
- Waarheen?
- Waarvandaan?
- Enz.
Daarnaast is de bijwoordelijke bepaling vaak dat wat overblijft in de zin als je alle voorgaande stappen hebt gevolgd! :)
Filmpje bijwoordelijke bepaling
Oefenen bijwoordelijke bepaling 1
Oefenen bijwoordelijke bepaling 2
Oefenen bijwoordelijke bepaling 3
Oefenen bijwoordelijke bepaling 4
Oefenen bijwoordelijke bepaling 5