Werkwoordspelling pv-tt-vt

Werkwoordspelling pv-tt-vt

Introductie

Werkwoordkwelling!

Op de weg naar je ideale baan krijg je veel te maken met schrijven. We schrijven een sollicitatiebrief als we werk zoeken, maken offertes voor klanten en we sturen klanten e-mails en andere berichten.

Om een bepaalde mate van professionaliteit uit te stralen, is het heel belangrijk dat je in correct Nederlands schrijft. Eén van de lastigste onderdelen hiervan is WERKWOORDSPELLING.

Hier gaan we mee aan de slag!

 

Doel van de opdrachten:

1. je leert wat een werkwoord is

2. je leert het verschil tussen de stam en de ik-vorm

3. je leert een werkwoord in de tegenwoordige tijd te zetten

4. je leert een werkwoord in verleden tijd te zetten

5. je leert een werkwoord als voltooid deelwoord te schrijven

6. je leert tegenwoordige, verleden tijd en voltooid deelwoord door elkaar te gebruiken

7. je kan werkwoordspelling toepassen in een schrijfopdracht

Aan het werk

Hier gaan we dan:

De opdrachten zijn verdeeld over 5 onderdelen.

Ieder onderdeel bevat een korte instructie. Na de instructie maak je de opdrachten. Heb je fouten in de opdracht, dan kan je de uitleg nog een keer volgen en de extra opdracht maken. Heb je geen fouten, mag je de extra opdracht natuurlijk ook maken.

Aan het einde van ieder onderdeel volgt er een tussenevaluatie. Aan de hand van de evaluatie kan je zien of je de stof beheerst.

Aan het einde van alle onderdelen volgt een eindtoets waarin alle onderdelen door elkaar getoetst worden en maak je een schrijfopdracht waarin je werkwoordspelling toepast.

We hebben 3 lesuren de tijd voor werkwoordspelling. Red je dit niet, dan moet je er thuis aan verder werken.

 

Onderdeel 1

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat we doen. Het makkelijkst te onthouden kenmerk van een werkwoord is dat het van tijd kan veranderen.

voorbeelden:

Tegenwoordige tijd (tt)                            Verleden tijd (vt)

lopen                                                       liepen

gaan                                                        gingen

 

Was deze uitleg nog niet duidelijk, kijk dan het volgende filmpje:

Wat is een werkwoord

opdracht 1

Onderdeel 2

Je weet nu dus wat werkwoorden zijn.

Om een werkwoord te vervoegen moet je het verschil weten tussen de stam en ik-vorm.

STAM: vind je door van het hele werkwoord -en af te halen

IK-VORM: Is de schrijfvorm van een werkwoord nadat je de stam hebt gevonden.

In het Nederlands hebben we de afspraak dat de V of de Z nooit aan het einde van een woord of lettergreep kan staan.

 

Voorbeeld:

Werkwoord Stam ik-vorm
gooien gooi gooi
reizen reiz reis
verven verv verf

 

Was deze uitleg nog niet duidelijk, kijk dan het volgende filmpje:

verschil stam en ik-vorm

opdracht 2

Tussenevaluatie

Je hebt nu geleerd wat een werkwoord is en wat het verschil is tussen de stam en de ik-vorm. We gaan hier een klein testje over maken.

onderdeel 3

Wauw! Je weet nu wat een werkwoord is en wat het verschil is tussen de stam en de ik-vorm.

We gaan verder met werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt).

Een werkwoord dat de zin van tijd kan veranderen is altijd de persoonsvorm. Voorbeeld:

Luke wil een verhaal gaan vertellen. -- Luke wilde een verhaal gaan vertellen.

 

Bij werkwoorden in de tegenwoordige tijd hebben we drie vormen:

- de ik-vorm (er staat letterlijk ik in de zin) Schrijf de ik-vorm

- de hij-vorm (hij,zij,jij,u,je,het) Schrijf de ik-vorm + t

- de wij-vorm (meervoud:wij, jullie, zij) Schrijf het hele werkwoord

Voorbeeld:

  ik-vorm hij/zij/jij/je/u/het wij/jullie/zij
werken werk werkt werken
lopen loop loopt lopen
worden word wordt worden
vinden vind vindt vinden
proeven proef proeft proeven

 

Was deze uitleg nog niet duidelijk, kijk dan het volgende filmpje:

werkwoordspelling tt

opdracht 3

Uitzondering!

Het lukt je nu om werkwoorden in de tegenwoordige tijd te vervoegen.

MAAR..............er is een uitzondering!

Als je of jij achter het werkwoord staat en je kan ze in elkaar veranderen, dan schrijf je de ik-vorm!

Voorbeeld:

Word jij/je morgen 18 jaar? ----- Wordt je vader morgen 50 jaar?

Als je twijfelt, verander het werkwoord dan door LOPEN, bij dit werkwoord hoor je het verschil.

Voorbeeld:

Loop jij/je morgen 18 jaar? ------- Loopt je vader morgen 50 jaar?

 

Was deze uitleg nog niet duidelijk, kijk dan het volgende filmpje:

gebruik loop als hulpmiddel
liedje waarin dt wordt uitgelegd

extra opdracht

Extra informatie

Bij de instructie heb je gelezen over de persoonsvorm. Wil je hier meer informatie over, kijk dan het volgende filmpje:

de persoonsvorm

Klik op onderstaande link om oefeningen te maken voor het vinden van de persoonsvorm:

oefeningen persoonsvorm

Tussenevaluatie

We hebben nu werkwoordspelling tegenwoordige tijd (tt) geoefend. Met de vragen hieronder kom je erachter of je het echt goed begrepen hebt.

onderdeel 4

Heel goed! Je weet nu wat werkwoorden zijn, het verschil tussen de stam en de ik-vorm en je kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.

Door met het volgende onderdeel: werkwoorden vervoegen in de verleden tijd.

De persoonsvorm kan ook in de verleden tijd ingevuld worden in een zin.

In de verleden tijd hebben we twee mogelijkheden:

- sterke werkwoorden

- zwakke werkwoorden

Sterke en zwakke werkwoorden

Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd.

Kijk maar eens naar het volgende rijtje;

Lopen - liepen

Worden - werden

Vallen - vielen

Vinden - vonden

Bieden - boden

Sterke werkwoorden zijn weetwoorden. je hebt op de basisschool al over deze woorden geleerd. Je moet ze weten!

 

Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank in de verleden tijd

Kijk maar eens naar het volgende rijtje:

Rusten - rustten

Werken - werkten

Wachten - wachtten

Vertellen - vertelden

 

Was deze uitleg nog niet duidelijk, kijk dan naar het volgende filmpje:

 

sterke en zwakke werkwoorden

opdracht 4

extra opdracht

Zwakke werkwoorden vervoegen

Je weet nu het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.

Sterke werkwoorden in de verleden tijd zijn makkelijk: ze veranderen van klank.

 

Voor het vervoegen van zwakke werkwoorden volgen een een stappenplan:

1. zoek de stam van het werkwoord

2. kijk naar de laatste letter van de stam

3. kijk of de in het TaXiKoFSCHiP zit

4a. zo ja: dan komt er achter de ik-vorm: +te of +ten

4b. zo niet: dan komt er achter de ik-vorm: +de of +den

 

Voorbeeld:

Gisteren............. ik de muur blauw. (verven)

Stam: verv

Laatste letter: V

Niet in het TaXiKoFSCHiP = verfde

 

Was deze uitleg nog niet duidelijk genoeg, kijk dan het volgende filmpje:

werkwoordspelling vt

opdracht 5

extra opdracht

Tussenevaluatie

Je weet nu het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden en je kan zwakke werkwoorden vervoegen. Maak de minitoets hieronder om te kijken of je het echt goed begrepen hebt.

Onderdeel 5

Tot nu toe heb je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd vervoegd. 

We komen nu bij het laatste onderdeel: het voltooid deelwoord.

Voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord kan je aan een aantal kenmerken herkennen:

- het is altijd een werkwoord

- het kan niet van tijd veranderen

- er staat nog een ander werkwoord in de zin (hulpwerkwoord)

- veel voltooide deelwoorden beginnen met ge- (of be- of ver-) (voorvoegsel)

 

Voorbeeld: Hij heeft een cadeau voor mij gekocht.

 

Sommige voltooide deelwoorden eindigen op -en, die schrijf je dan ook zo. Bijvoorbeeld: gelachen, gelopen, gegeten enz.

Voltooide deelwoorden die eindigen op de 't'-klank, kun je schrijven met een 'd' of een 't'. Om erachter te komen welke dat is, pas je weer de TaXiKoFSCHiP regel toe.

LET OP: eindigt een voltooid deelwoord van zichtzelf al op een 'd' of 't' dan komt er geen extra -d of -t achter.

 

De TaXiKoFSCHiP regel:

1. zoek de stam van het werkwoord

2. kijk naar de laatste letter van de stam

3. kijk of de in het TaXiKoFSCHiP zit

4a. zo ja: dan eindigt het voltooid deelwoord op een -t

4b. zo niet: dan eindigt het voltooid deelwoord op een -d

 

Was deze uitleg nog niet duidelijk, kijk dan het volgende filmpje:

het voltooid deelwoord

Extra informatie

Wil je meer weten over Hulpwerkwoorden of voorvoegsel kijk dan de filmpjes hieronder. Is de instructie duidelijk dan kan je verder gaan met de opdrachten.

Hulpwerkwoorden:

hulpwerkwoorden

Wil je oefeneningen maken die over hulpwerkwoorden gaan? kijk dan naar onderstaande link:

oefeningen hulpwerkwoorden

Wil je meer weten over voorvoegels? kijk dan hier:

voorvoegsels

opdracht 6

extra opdracht

Eindtoets

Toets: werkwoordspelling persoonsvorm tt & vt en voltooid deelwoord

Start

Eindopdracht

Je hebt nu werkwoordpelling persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd onder de knie! Super!

Tijd voor de eindopdracht.

Je kan kiezen uit twee opdrachten:

1: Schrijf een verslag van minimaal 1 A4 over de stage die je hebt gelopen:

- geef het verslag een titel

- schrijf het in lettergrootte 11 lettertype arial

- let op werkwoordspelling

 

2: Schrijf een fictief verhaal van minimaal 1 A4:

- geef het verhaal een titel

- schrijf in lettergrootte 11 en lettertype arial

- let op werkwoordspelling

 

Is je verhaal of verslag af dan geef je deze aan een klasgenoot ter controle.

Het wordt beoordeeld op werkwoordspelling.

- 2F maximaal 7 fout

- 3F maximaal 5 fout

 

Van de docent hoor je waar je het verhaal na de controle van je klasgenoot kan inleveren!