Rekenen ontmoet Praktijk

Rekenen ontmoet Praktijk

Inleiding

Rekenen is met de boeken, of via de website, niet altijd even leuk. Er zijn veel ‘saaie’ sommen en waarom we er zoveel van moeten maken is ook niet altijd duidelijk. Via deze opdracht ga daarom nu vanuit de praktijk aan het werk. Nu verneem je waarom al die ‘saaie’ sommetjes nodig waren en hoe ze je kunnen helpen in het uitvoeren van je werk. Nu kun je laten zien dat je zowel je vakleer als andere vaardigheden beheerst en je deze kunt gebruiken om goed te zijn in je werk.

Er zijn meerdere opdrachten binnen deze serie maar allemaal hebben ze een gelijke opbouw:

  • Een opdracht – hierin staat wat je moet doen,
  • De criteria – dit is wat je moet inleveren,
  • De bronnen – dit zijn de boeken en eventuele websites waar je de theorie en andere kennis kunt verzamelen en gebruiken.

Lees de opdracht en voer deze als een team de komende weken uit tijdens de les. Overleg met je teamleden want samen weet je meer dan in je eentje. Wie heeft de juiste uitleg bij de lastige berekening? Wie heeft er verstand van inrichtingen? Maak gebruik van elkaars talenten en wanneer je er niet uit komt vraag gerust de docent om raad. Deze laat zich graag verrassen met vragen waarop ook het antwoord weleens “Dat moet ik ook even nakijken.” kan zijn.

Veel plezier en succes met de opdrachten.

1 - Ruimtegebruik

In deze opdracht kies je een ruimte, bedenk je een functie hiervoor en ga je deze inrichten en onderhouden en dat allemaal voor een bepaald bedrag. Hiervoor moet je onderzoeken welke ruimte je wilt gebruiken en wat verschillende zaken kosten. De opdrachtgever wil één prijs en deze ga jij berekenen. Maar de opdrachtgever wil ook een ruimte die goed te gerbuiken is en daarvoor moet je de wensen en de eisen kennen.

Een hoop werk dus maar je gaat dit niet alleen doen. Je mag dit doen in een groep van minimaal 3 personen en maximaal 4.

Opdrachten

  1. Zoek een ruimte binnen de school. Er kan gekozen worden uit de volgende lokalen: S1.420, S1.421, S1.330, S1.460, S2.540 en S2.160. Bedenk en geef argumenten hoe je deze ruimte gaat gebruiken, als kantoor, winkel, als studenten kamer of ,,.
  2. Meet de ruimte helemaal in en maak hier een tabel van. Belangrijk hierbij zijn:
    1. Vloeroppervlak bruto en netto in m2,
    2. Oppervlak van de wanden in m2,
    3. Glas oppervlak in m2,
    4. Inhoud van de ruimte in m3.
  3. Indien de ruimte gebruikt wordt als kantoor, dan:
    1. Schoonmaak bureaus in tijd en geld,
    2. Stofzuigen in tijd en geld volgens aangereikt schema,
    3. Ramen lappen in tijd en geld volgens aangereikt schema,
    4. Maak offerte voor opdrachtgever en bereken de prijs in euro’s per week.
  4. Indien de ruimte gebruikt wordt als winkel, dan:
    1. Inrichting winkel zoals schappen, vitrines, toonbank, enzovoort,
    2. Schoonmaak in tijd en geld,
    3. Reclame maken in krant, landelijke en lokale, en welke kosten hieraan zijn verbonden,
    4. Maak offerte voor opdrachtgever en bereken de prijs in euro’s per week.
  5. Indien de ruimte gebruikt wordt als studentenkamer, dan:
    1. Schilder, wanden en kozijnen, de kamer en bereken tijd en geld,
    2. Richt de kamer in e denk aan zitten, slapen en eten,
    3. Bereken de maandelijkse kosten aan energie en huur volgens gangbare normen,
    4. Maak offerte voor bewoner en blijf binnen opgegeven budget.
  6. Indien je een andere functie kiest, die de goedkeuring van de docent heeft en waarbij er minimaal 4 deel opdrachten zijn,
  7. Maak een maquette of een tekening van de ruimte op schaal 1:20.

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je in een groep van 3 en maximaal 4 personen,
  • Inleveren van een verslag met daarin groep samenstelling, beargumentering ruimtekeuze, offerte met onderbouwing,
  • Maquette of tekening.

Bronnen

Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:

  • Theorieboeken Allround module 3:
    • 11 – Uitvoeren van reparaties en onderhoud van gebouwen,
    • 12 – Inrichten van ruimtes,
    • 13 – Schoonmaken van ruimtes.
  • Rekenboek 2F deel A hoofdstuk:
    • 8 – Procenten,
    • 9 – Procentuele afname en toename,
  • Rekenboek 2F deel B hoofdstuk:
    • 12 – Omtrek en oppervlakte,
    • 13 - Inhoud,
    • 14 – Tijd en snelheid
    • 15 – Kaarten en schaal,
  • NU rekenen 2F deel A hoofdstuk:
    • 5 - Meten,
  • NU rekenen 2F deel B hoofdstuk:
    • 10 – Meten in het vlak,
    • 11 – Meten in de ruimte.

2 - Biertje?

Laatst ontving ik een foto van een goede vriend van me. Een lachwekkende foto waarvan er vele op het internet te vinden zijn.

Maar bij mij kwam de vraag: Mag dit op de openbare weg rijden?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

En het biertje was lekker!

 

Opdrachten

Om antwoord te kunnen geven op de vraag zul je onderzoek moeten doen naar verschillende gegevens. Hiervoor kun je de boeken raadplegen maar ook op het internet veel zaken vinden. Misschien moet je contact opnemen met een garage voor informatie of andere hulpbronnen inschakelen.

Gegeven krijg je namelijk wel 2 zaken:

  • de aanhanger mag maximaal 2 ton aan gewicht hebben en weegt leeg 750 kilogram,
  • de auto voor de aanhanger betreft een Volkswagen Caddy SDI.

Aan jouw de opdracht om:

  1. Doe een onderzoek naar het gewicht van een krat bier. Zorg dat je volledige infornatie geeft en gebruik hiervoor de regels in het onderdeel 'Vaardigheden student'.
  2. Zoek uit of deze combinatie op de weg mag rijden. Ga hiervoor na wat voor gewicht op de aanhanger staat en vergelijk dit met wettelijke bepalingen.
  3. Geef een gemotiveerd advies.

 

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je alleen,
  • Inleveren verslag met daarin:
    • Onderzoeksplan,
    • Onderzoeksresultaten,
    • Berekeningen gewichten en specificatie auto,
    • Beargumentering advies.

Bronnen

Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:

  • Internet:
    • Autotrader.nl,
    • Volkswagen.com,
    • enzovoort.
  • Rekenboek 2F deel A hoofdstuk:
    • 6 – Verhoudingen,
    • 7 – Verhoudingen en breuken,
  • Rekenboek 2F deel B hoofdstuk:
    • 14 – Tijd en snelheid
    • 15 – Kaarten en schaal,
  • NU rekenen 2F deel A hoofdstuk:
    • 5 - Meten,
  • NU rekenen 2F deel B hoofdstuk:
    • 7 - Breuken,
    • 10 – Meten in het vlak,

3 - Offerte

Naar een feestje gaan is altijd leuk. Maar een feest organiseren is niet altijd leuk. Je moet om veel zaken denken. En een van die vervelende zaken betreft het geld. Vaak is het budget net te klein en moet je een knalfeest geven met eigenlijk te wenig geld. Daarnaast moet je ook veel zaken zelf regelenen en inkopen doen om alles in huis te hale. En dan wordt er vaak geroepen: "Dan laten we iemand anders dat toch regelen?".

En dan komt de cateraar om de hoek kijken. Maar deze  wil ook zijn winst hebben want ook hier werken mensen die een salaris moeten verdienen. Dus dat kost geld. Maar jij kunt simpel weg een bedrag noemen en je wensen noemen en de cateraar gaat aan de slag.
De cateraar gaat daarna aan de slag en kijken wat ie binnen jouw budget voor je kan betekenen. En jij gaat hem hierbij helpen door te berekenen wat er aan drinken, chips en nootjes moet komen. Dankzij de jarenlange ervaring van de cateraar heeft ie een verdelingstabel waarmee je kunt berekenen hoeveel van de gasten bijvoorbeeld Cola of bier drinken en hoeveel chips je nodig bent. Deze verdelingstabel krijg je van de cateraar en hiermee ga jij de offerte voor het drinken bepalen.


De cateraar hiervoor al eerder een rekenprogramma laten maken waarmee hij alleen maar het aantal gasten hoeft te weten.

En het aantal gasten is afhankelijk van jouw leeftijd en geboortedag. Dus wanneer jij op 27 april 18 jaar wordt dan zijn er dus 27 x 18 gasten, 486 gasten in dus voorbeeld dus.

Aan jou nu de opdracht om te gaan berekenen boeveel flessen, kratten en zakken er ingekocht moeten worden en welke offerteprijs je gaat berekenen.

Opdrachten

De verdelingstabel krijg je van de cateraar en staat hieronder:

De meeste kolommen zullen voor zich spreken, maar de laatste 2 wellicht niet. 'Consumptie' geeft aan hoeveel glazen één gast drink van het artikel. De laatste kolom '% verdeling'geeft het percentage van het totale aantal gastn dat dit artikel nuttigd.

  • Bereken het aantal gasten op je feest,
  • Bereken aan de hand van de bovenstaande tabel hoeveel je moet inkopen van:
    • de diverse frisdranken,
    • de verschillende alcoholische dranken,
    • de chips en nootjes,
  • Maak hiervan een mooie offerte

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je alleen,
  • Inleveren verslag met daarin:
    • Berekening offerte bedrag,
    • Offerte voor de klant.

Bronnen

Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:

  • Internet:
  • Rekenboek 2F deel A hoofdstuk:
    • 6 – Verhoudingen,
    • 7 – Verhoudingen en breuken,
  • NU rekenen 2F deel B hoofdstuk:
    • 7 - Breuken.

4 - Europatour

Zo tegen de zomervakantie aan komen de wilde plannen voor een grote vakantie weer boven drijven. Ga ik nu dit jaar of volgend jaar een rondreis maken door Europa, langs vele hoofdsteden? Ga ik dat in mijn 'uppie' doen of gaat we met z'n tweeen?

Maar hoe pak je zo'n groot plan aan? Waar begin je en hoe ga je dit betalen?

In deze opdracht ga je niet alleen rekenen maar ook veel informatie opzoeken. Dat laatste kan via reisgidsen en bibliotheken, maar ook via het internet. Je zult ook zaken samen moeten uitzoeken omdat je simpelweg niet genoeg tijd hebt om alles alleen te doen.

Je zult samen een plan moeten maken hoe je deze vakantie kunt maken en gaat betalen. En wie weet wat de toekomst je nog gaat brengen.

Opdrachten

Vakantie langs europese hoofdsteden

  • Neem 8 europese hoofdsteden en probeer hier een logische route langs te vinden,
  • Bereken hoeveel kilometer de vakantie reis is,
  • Hoeveel brandstof en Euro's kost de reis:
    • Benzine op met een verbruik van 7 ltr/100 km en een gemiddelde brandstof prijs van €1,325,
    • Diesel op met een verbruik van 4,2 ltr/100 km en een gemiddelde brandstof prijs van €1,117,
  • Bereken hoeveel hele dagen de reis duurt en de gemiddelde snelheid 95 km/uur.
    Opmerking: houdt je aan de wettelijke bepalingen, minimaal 8 uur slaap en een excursie in 4 hoofdsteden van 3 uur en 3 maaltijdmomenten van 1,5 uur.
  • Maak verslag van de berekeningen,
  • Laat in een kaart de route zien,
  • Verwerk in je kaart en verslag foto's van bekede gebouwen in elke hoofdstad.

Tijdens het werken aan deze opdracht is het handig om:

  • een plan van aanpak te maken,
  • een overzicht te maken van noodzakelijke gegeven die opgezocht moeten worden en die er al zijn,
  • heb regelmatig overleg.

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je in een groep van 3 en maximaal 4 personen,
  • Inleveren van een verslag met daarin groep samenstelling, beargumentering steden en route, berekening reis met onderbouwing,
  • Plattegrond van de route.

Bronnen

Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:

5 - Huishoudboekje

Op het einde van elke maand zijn er telkens weer enkele van jullie die zich afvragen wat ze die week nog zullen en kunnen uitgaan en of de rekeningen wel allemaal betaald kunnen worden. De bankrekening lijkt immers de nul wel zeer snel te naderen. Toch dient er nog een cadeautje of brandstof gekocht worden voor de laatste dag van de maand zich aandient.
En iedere keer weer dat gezeur:

  • Wat geef je in een maand uit?
  • Hoeveel geef je uit aan voeding?
  • Wat kost mijn kleding?
  • En wat kost de school?

De oplossing om deze kennis te vergaren en nadien ook te gebruiken om jezelf financieel te verbeteren, is het gebruik van een huishoudboekje.

Maar hoe gaat dit in zijn werk en hoe kunnen we onze bankrekening hiermee verder helpen?

Een heel groot deel van deze kennis hebben jullie al gehad. Immers bij het runnen van een bedrijf is geld heel erg belangrijk  en hiervan wil je precies weten waar en wie het inbrengt en uitgeeft. De medewerker die dit meestal doet is de boekhouder. Deze persoon gaat al die verschillende geldstromen na en legt deze vast in de boekhouding.
En doen alleen bedrijven dit? Welnee, gemeentes, provincies en het kabinet doen allemaal precies hetzelfde. Alleen worden de bedragen wel steeds groter en groter.

Want wat we zeker niet willen is dat we schulden maken en daardoor de leuke dingen in het leven  neit meer kunnen doen.

Opdrachten

Binnen de opdracht 'huishoudboekje' komen verschillende vaardigheden aan de orde:

  • verzamelen en ordenen
  • onderzoek doen
  • digitale vaardigheden
  • rekenen

Het huishoudboekje geeft inzicht in het uitgave patroon van een gemiddelde persoon. Je kunt hiermee zien waar je het geld, dat je hebt verdiend, aan uit gegeven hebt. Soms weet je dat heel duidelijk maar soms ook niet. En het gebeurt helaas maar al te vaak dat vele mensen geen goed beeld hebben van hun uitgavepatroon en daarom teveel uitgeven. Het gevolg hiervan is dat ze in de problemen komen en shulden gaan maken om simpelweg te kunnen overleven.
Om dit voorkomen gaan we met deze opdracht kijken waar jij je geld aan uitgeeft. Je gaat hiervoor de volgende zaken uitvoeren:

  • verzamelen van alle kassabonnetjes van alle uitgaven die je gedurende één maand doet,
  • orden deze naar de volgende categorien:
    • eten en drinken ontbijt,
    • eten en drinken lunch,
    • eten en drinken avondeten,
    • sport,
    • kleding,
    • uitgaan,
    • school,
    • reizen,
    • overige.
  • tel elke categorie bij elkaar op,
  • maak een inkomsten en uitgaven balans,
  • bereken de procenten van alle categorien en van het bedrag dat je eventueel overhoud of tekort komt,
  • verwerk alles in een kort verslag en geef aan hoe jouw uitgavepatroon zich verhoud met die van de gemiddelde nederlander.

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je alleen,
  • Inleveren verslag met daarin:
    • opsomming elke categorie met de diverse percentages,
    • een inkomsten en uitgaven balans,
    • vergelijk jouw uitgavepatroon met een gemiddelde nederlander.

Bronnen

Voor het maken van deze opdracht kunnen meer informatie vinden op:

6 - Boodschappen

Op een nieuw te openen Biologisch Centrum ben jij werkzaam en je krijgt de opdracht, om voor een receptie die binnenkort gehouden wordt, de cake te verzorgen bij het welkoms kopje koffie voor de gasten. Het idee is dat je als Biologisch Centrum dit zelf gaat maken. Gelukkig is er een een geschikte keuken en bijbehorende ovens en andere machinerien dus dat is gaat wel goed komen.
Maar wat moet je allemaal in huis haln om de grote hoeveelheid caken te maken?

Gelukkig is het een standaard cake dus kunnen we ook een 'standaard' receot gaan gebruiken, dus voor één cake:

  • 200 gr suiker.
  • 200 gr boter (zacht)
  • 1 zakje vanillesuiker.
  • 4 eieren.
  • 200 gr zelfrijzend bakmeel (of 200 gr bloem + 1 theelepel bakpoeder + snufje zout)

En uit deze cake, nadat deze is gebakken en afgekoeld, haal je 17 plakjes.

Tot zo ver nog prima te bedenken, maar hoeveel kilo suiker is hoeveel pakken of dozen eieren moet ik kopen? Dat is even een stevig rekenklusje.

Opdrachten

Voor deze opdracht ga je volgende onderdelen uitvoeren:

  • Bereken aan de hand van het antwoord uit de som van het aantal dagen in een jaar gedeeld door je geboorte maand het aantal gasten,
  • Bereken aan de hand van het aantal gasten de te bakken caken,
  • Maak een boodschappenlijst van de ingrediënten (in verkoopeenheden),

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je alleen,
  • Inleveren van een verslag met daarin het boodschappenlijstje en de onderbouwende berekening.

 

Bronnen

Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:

 

7- Medicatie

Het ziekenhuis, niemand wil er eigenlijk heen. Niet als patient maar ook niet als bezoeker. Gelukkig hebben we in Nederland veel en goede ziekenhuizen. Er werken hier vele mensen die patienten helpen. Dat zijn artsen, chirurgen, verpleegkundigen, verzorgers en ga zo maar door. En deze mensen werken allemaal als een team goed samen om de patient weer snel gezond te krijgen. Soms met een ingreep en medicatie of alleen medicatie of soms alleen maar een goed gesprek.

Bij al deze handelingen is zorgvuldigheid de grootste zorg. Er mag immers niets mis gaan. Daarom kijken en bekijkt iedereen binnen een team elkaars werk zodat alles zorgvuldig gebeurd. En met die medicatie is het niet anders. Maar dan moet je wel weten wat en hoe je iets moet berekenen.

En dat ga je in de casussen hierna oefenen. Aan de hand van 5 verhaaltjes moet je herleiden wat de medicatie is en wat je in voorraad moet hebben om voor een goede behandeling te kunnen zorgen.

Opdrachten

Op de verpleegzaal wordt een aantal keren per dag aan de patiënten medicatie verstrekt. Sommige patiënten halen hun medicijnen op afgesproken tijden op bij de verpleegkundigen. Bij de ziekere of bedlegerige mensen komt de verpleegkundige langs om de medicijnen te geven. En jij hebt nu 5 patiënten ‘op zaal liggen’:

  • Meneer Grondmeijer, een magere 56-jarige man, gebruikt sinds jaren heroïne. Nu ligt hij met een collumfractuur in het ziekenhuis waaraan hij pas morgen wordt geopereerd. Om afkickverschijnselen te voorkomen heeft de arts methadondrank voorgeschreven. Deze drank bevat 2 mg/ml medicijn. Jij moet je patiënt 60 mg methadon geven, verdeeld over twee giften. Maar de volgende ochtend blijkt dat meneer Grondmeijer op het ziekenhuis minder krijgt dan bij de methadonpost. Hij wordt wat onrustig, begint te transpireren en krijgt last van pijnlijke botten en spieren. De methadon wordt opgehoogd naar 80 mg per dag, die jij in 'eenmaal daags' moet geven.
    Bereken alle 3 de dosissen.
    Verder verblijft meneer Grondmeijer 5 dagen op de zaal. De methadon zit verpakt in 100 ml flesjes. Hoeveel flesjes moet je op vaarraad hebben?

 

  • De oogarts schrijft voor dat meneer Brown in zijn linkeroog 2 oogdruppels krijgt. Je beschikt over oogdruppels 5 mg/ml (1 ml= 20 druppels). Meneer Brown wil precies weten hoeveel mg medicijn hij krijgt en vraagt je om dat voor hem uit te rekenen.

 

  • Mevrouw Rottink (72 jaar oud, 52 kilo) is een chronisch achterdochtige vrouw. Ze heeft een geïnfecteerde wond aan haar been, ze accepteert van de thuiszorg geen wondzorg en ook niet de noodzakelijke medicatie. Voor jou wordt het een uitdaging om je patiënte de voorgeschreven antibiotica te geven. Mevrouw Rottink haalt uiteindelijk bakzeil en accepteert een orale suspensie. Deze suspensie bevat per ml 50 mg amoxicilline en 12,5 mg clavulaanzuur. Je moet haar 3 keer per dag 500/125 mg geven. In de hoop de achterdocht van deze patiënte wat te verminderen past de psychiater haar antipsychotica aan. Hij voegt Haldol (2mg/ml) druppels toe (1 ml = 20 druppels). Je geeft mevrouw Rottink twee keer per dag 0,5 mg Haldol. Omdat mevrouw Rottink erg veel last van haar been heeft, en daardoor niet stil kan liggen, laat staan slapen, mag ze een sterke pijnstiller. De verpleegkundige van de nachtdienst beschikt over morfine 1% en mag haar 10 mg geven.
    Je berekent hoeveel ml suspensie, Haldol en morfine je moet toedienen.
    De suspensie is beschikbaar in 50 ml flesjes en de Haldol in ampullen van 5 ml. Bereken de weekvoorraad.

 

  • Robert Williams heeft middenoorontsteking. De arts geeft opdracht om hem 800 000 IE Procaïne-benzyl-penicilline te geven. Je hebt een flacon van 1,2 miljoen IE. Dit moet worden opgelost in 3 ml steriel water.
    Berekenen hoeveel ml je moet injecteren.

 

  • Je krijgt een spoedopname: Meneer Puchalski (49 jaar oud 58 kg zwaar) heeft een overdosis paracetamol genomen. Op de Spoedeisende Hulp vertelt Meneer Puchalski aan de psychiater dat het leven voor hem vrijwel zinloos geworden is: hij is onlangs gescheiden, heeft daardoor schulden en ook zijn baan als verkoper van antiquarische boeken en prenten is hij kwijt geraakt. Hij weet niet meer hoe hij verder moet. Nadat door de SEH-verpleegkundige zijn maag is gespoeld is er geactiveerde kool en natriumsulfaat toegediend. Als antidotum werd op de SEH al een startdosis acetylcysteïne toegediend: 150 mg acetylcysteïne per kg lichaamsgewicht, in 15 minuten. Dat is bedoeld om beschadiging van de lever te voorkomen. Op de zaal moet je de man een vervolgdosis toedienen: 50 mg acetylcysteïne per kg lichaamsgewicht, in 500 ml infuusvloeistof (glucose 5%, met een inlooptijd van 4 uur). Het concentraat voor infusievloeistof bevat 200 mg/ml (25 ml (= 5 g). Je moet een aantal dingen weten alvorens je meneer Puchalski zijn medicatie kan geven. Je moet berekenen hoeveel mg acetylcysteïne je moet toedienen, hoeveel ml concentraat dat is, en wat de druppelsnelheid van het infuus moet zijn om de medicatie in 4 uur in te laten lopen.
    Verder wil je collega graag je weekverbruik weten zodat ze op tijd kan bestellen. En jij niet zonder medicijnen komt te zitten.

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je alleen,
  • Inleveren van een verslag met daarin per patient de medicatie en de onderbouwende berekening.

 

Voorbeelden

In de lessen Medisch rekenen heb je alle theorie gehad en zijn alle formules, omzettingen, tips en trucs voorbij gekomen. Maar soms kan het geen kwaad om dan toch nog eens even terug te kijken hoe zat het ook al weer.
In de pagina's hieronder komen veel onderdelen van het Medisch rekenen weer terug in allerlei opgaven. Deze opgaven zijn allemaal uitgewerkt en kunnen je helpen bij het maken van de 5 casussen binnen deze grote opdracht.

De uitwerking is NIET direct te zien! Door de tekst te selecteren van het woordje 'Oplossing:' tot aan de streep van de volgende opgave kun je volledige uitwerking zien.

Succes met de opdrachten.

 

Voorbeelden - Vochtbalans

Vul de onderste twee rijen van het formulier in.
Mevrouw Van Dalen ligt in het ziekenhuis en is herstellend van een operatie. Haar vochtbalans wordt bijgehouden. Op een formulier staan de gegevens van de laatste 24 uur.

  Opname   Afgifte  
  Infuus Per os Urine Drain
  15 ml per uur 300   85
    175 320  
    250 50 70
    225 260  
    145   35
    100 210  
Totaal in 24 uur -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- --
  Totaal opname -- -- -- -- Totaal afgifte -- -- -- --

 

Oplossing: 
Een vochtbalans is een lijst waarop wordt bijgehouden wat de patient aan vocht binnenkrijgt en hoeveel vocht hij of zij verliest. Kort gezegd er wordt bijgehouden hoeveel de patient drinkt en plast. Door te eten en te drinken krijgt men vocht binnen. Dit plassen we weer uit en verliezen we door de ontlasting, transpiratie en ademhaling. Bij een gezonde mens is inname en afgifte redelijk in balans. Bij ziekte kan hier een afwijking in ontstaan en kan een vochtbalans een arts helpen bij de diagnose. Dus moeten de cijfertjes wel kloppen.

Is het berekenen van een vochtbalans dan moeilijk, Nee. Maar ht moet wel nauwkeurig gebeuren. Zo beginnen we dus hier met het infuus. Deze geeft 15 ml per uur af. Dus over 24 uur geteld is er dus een totale hoeveelheid van 24x15 ml = 360 ml. Vervolgens gaan we de overige opnames berekenen dus 300+175+250+225+145+100=1195 ml en in het totaal dus 360+1195=1555 ml.
Aan de afgifte kant tellen we hier ook alle getallen bij elkaar en krijgen we totaal aan urine 840 ml en via de drain is er 190 ml afgegeven. Totaal aan afgiste is er dus 840+190=1030 ml.

In dit geval kunnen we constateren dat mevrouw van Dalen een positieve vochtbalans heeft van 1555-1030=525 ml.


Ook op de kamer ligt mevrouw Dijkstra in het ziekenhuis met uitdrogingsverschijnselen. Haar vochtbalans wordt
bijgehouden. Op een formulier staan de gegevens van de laatste 24 uur.
Vul het formulier verder in en vul de conclusie in.

  Opname   Afgifte  
  Maagsonde Per os Urine Drain
  30 ml per uur 30   165
    50 150  
    40 110 70
    95 60 160
    75   165
      250  
Totaal in 24 uur -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- -- --
  Totaal opname 1010 Totaal afgifte 1130

 

Oplossing: 
Natuurlijk beginnen we met het invullen van de ontbrekende gegeven voor de opname en afgifte. Dus via de maagsonde wordt er 24x30=720 ml opgenomen en via de mond 30+50+40+95+75=290 ml. Totaal dus 1010 ml. Afgegeven is er via de  urine 150+110+60+250=570 ml en via de drain, 165+70+160+165=560 ml. Totaal dus aan afgifte 1130 ml.
De uiteindelijke conclusie is bij mevrouw Dijkstra dat zij een negatieve vochtbalans heeft van 120 ml. Dat mevrouw uitdrogingsverschijnselen heeft is hiermee deels te verklaren.


Bereken de vochtbalans.
Om 0:00 uur moet meneer aan het infuus, het wordt ingesteld op 25 ml/uur.
Om 1:00 uur wordt de wonddrain geleegd, 150 ml.
Om 3:00 uur neemt meneer een glas water van 200 ml.
Om 6:00 uur gaat meneer naar de po, 125 ml urine.
Om 6:00 uur mag meneer van het infuus af.
Om 7:00 uur neemt meneer medicijnen met een glas water van 200 ml.
Om 8:00 uur moet meneer aan het infuus, het wordt ingesteld op 40 ml/uur.
Om 8:00 uur neemt meneer 150 ml yoghurt.
Om 10:00 uur neemt meneer medicijnen met een glas water van 200 ml.
Om 12:00 uur mag meneer van het infuus.
Om 12:00 uur gaat meneer naar de po, 340 ml urine.

De vragen voor deze patient:

  • Wat is de totale opname in ml?
  • Wat is de totale afgifte?
  • Meneer heeft een positieve of negatieve vochtbalans van hoeveel ml?

Oplossing: 
Als eerste gaan we de tabel van de vochtbalans maken en daarmee uitzoeken wat er opgenomen danwel afgescheiden wordt.

Uur Opname   Afgifte  
  Infuus vocht Urine Drain
0:00 25 ml per uur      
1:00       150 ml
3:00   200 ml    
6:00 infuus stopt   125 ml  
7:00   200 ml    
8:00 40 ml per uur 150 ml    
10:00   200 ml    
12:00 infuus stopt   340 ml  
Totaal in 24 uur 6x25 + 4x40 = 310 ml 750 ml 465 ml 150 ml
  Totale opname 1060 ml Total afgifte 615 ml

Nu de tabel kompleet is kunnen we de vragen relatef eenvoudig gaan beantwoorden.

  • Wat is de totale opname in ml? - 1060 ml
  • Wat is de totale afgifte? - 615 ml
  • Meneer heeft een positieve vochtbalans van 445 ml.

Voorbeelden - Medicatie

Je beschikt over een penicilline-oplossing met een concentratie van 250.000 IE/ml. De patiënt krijgt zesmaal daags 1.250.000 IE voorgeschreven.

Oplossing:
Zegmaals daags een hoeveelheid medicatie is perdag dus 6x1.250.000 IE = 7.500.000 IE.
Volume x Concentratie = Medicatie hoeveelheid geeft dan V x 250.000 IE/ml = 7.500.000 IE. Wanneer we dit verder uitwerken geeft dit V = 7.500.000 / 250.000 = 30 ml
Per dag is is dit dus 30 ml penicilline-oplossing.


Op een ampul van 2 cc staat: pethidine 50 mg/ml. Hoeveel gram pethidine bevat de ampul in totaal? Geef het antwoord in grammen pethidine.

Oplossing:
Uit het rekenen met eenheden weten we dat 1 cc (cubieke centimeter) gelijk is aan 1 ml (milliliter). Het bewijs hiervoor is relatief eenvoudig af te lijken uit het feit dat 1 kubus van 1x1x1 m (lengte x breedte x hoogte) gelijk is aan 1000 liter. Er gaan 10 decimeters in 1 meter. Dit heeft weer tot gevolg dat er dus 10 kubussen van 10x10x10 op een meter gaan en in de grote kubus van 1x1x1 meter gaan dus 10x10x10 kubbussen en dat zijn er totaal 1000 stuks. Dus elke kubus 10cm is dus precies 1 liter.
En nu de laatste stap naar de centimeter. Die gaat op exact dezelfde wijze, want er gaan immers 10 centimeters in een decimeter dus ook 10 kubussen van een centimeter op een decimeter. Met als gevolg dat er dus ook 1000 kubussen van een centimeter in 1 liter gaan en dus 1 cc gelijk is aan 1ml.

Nu we dit weten kunnen we ook zeggen dat 2cc gelijk is aan 2 ml. Ook weten we dat VxC=M dus 2 ml x 50 mg/ml = 100 mg. We moeten het antwoord in grammen opgeven dus, de 100 mg delen door 1000 om op grammen te komen. De ampul bevat dus 0,1 g pethidine.


Er is aanwezig een ampul van 3 ml met 0,5% Haldol. Een patiënt heeft 2,5 mg Haldol nodig. Hij krijgt dus hoeveel ml?

Oplossing:

Via de regel 1% is 1 gram in 100 ml weten we dus dat er bij een 0,5% oplossing halve gram in 100 ml Haldol zit. Dus de regel 0,5% is 0,5 g in 100 ml. Deze regel kunnen we omzetten nar 0,5% is 500 ml in 100 ml. Uit deze regel volgt dus nu ook de concentratie namelijk 500 mg / 100 ml = 5 mg/ml.
Nu kunnen we 'onze' regel V x C = M van stal halen en de bekende gegevens invullen. Nu ontstaat het sommetje V x 5 mg/ml = 2,5 mg. En om nu het volume te bepalen lossen we het sommetje op door 2,5 mg / 5 mg/ml = Volume en dit geeft dan voor het volume 0,5 ml.
De patient krijgt dus 0,5 ml Haldol.


Een zorgvrager moet één keer per etmaal 600 μg medicijn innemen. Het medicijn wordt in de vorm van tabletten geleverd. Een tablet bevat 0,4 mg medicijn. De tabletten zijn deelbaar in vieren. Hoeveel tabletten moet de zorgvrager per keer innemen?

Oplossing:

Het 'addertje onde het gras' is in deze som de hoeveelheid medicijn dat moet worden ingenomen, namelijk 600μg. Dit betekent namelijk 600 microgram en dat is de laatste stap in het rijtje van kilogram -> gram -> miligram - microgram. En iedere keer wanneer we naar rechts gaan, vermenigvuldigen we met 1000. Dus 1 kilogram -> 1000 gram -> 1000000 miligram - 1000000000 microgram.
Gaan we in het rijtje naar links, dan delen we door 1000 en krijgen we dus het rijtje 0,000000001 kilogram -> 0,000001 gram -> 0,001 miligram - 1 microgram.
In ons geval hebben we 600 μg en wanneer we dit delen door 1000 dan krijgen we 600μg / 1000 = 0,6 mg.
We weten uit de tekst ook wat de hoeveelheid medicijn per tablet is is en dit noemen we de concentratie. Deze concentratie is namelijk 0,4 mg per tablet.
En nu hebben we genem om 'onze oude vriend' V x C = M van stal te halen en de gegevens in te vullen. Dus V x 0,4 mg/tablet= 0,6mg en dit ombouwen naar V = 0,6 mg / 0,4 mg/tablet geeft uiteindelijk V = 1,5 tablet.
De zorgvrager moet dus 1,5 tablet innemen.


Daan heeft last van astma. Hij krijgt 1 mg/kg/24 uur prednison voorgeschreven. Eén tablet bevat 5 mg prednison. Daan weeg 25 kg. Hij heeft nog 2 volle doosjes van 10 tabletten. Voor hoeveel dagen heeft Daan nog genoeg tabletten?

Oplossing 1:
De dosis die Daan nodig heeft is 1 mg/kg/24 uur en aangezien hij 25 kg weegt is de dosis per dag dus 1 x 25 = 25 mg per dag. Elke tablet bevat 5mg dus heeft hij 5 tabletjes per dag nodig. In de 2 doosjes die hij heeft zitten totaal 20 tabletjes en daarmee heeft hij voor 4 dagen dus genoeg.

Oplossing 2:
Elke tablet bevat 5 mg prednison. Wanneer we deze tablet in 5 kleine stukjes gaan verdelen dan zien we dat 1/5 (één vijfde deel) dus 1 mg bevat.
We weten dat Daan 25 kg weegt en dat de dosis 1 mg/kg/24 uur is. Over een hele dag moet Daan dus 25 kg x 1 dag x 1 mg/kg/24 uur = 25 mg aan predison krijgen. Om deze 25 mg aan medicatie te onvangen moeten er dus 25 x 1/5 tabletjes => 25/5 tabletjes => 5 tabletjes wroden uitgegeven per dag.
Daan heeft 2 doosjes van elk 10 tabletjes en wanneer hij 5 tabletjes per dag moet dan heeft hij dus voor 4 dagen genoeg.


Een jong meisje heeft veel pijn. Ze moet een drankje als pijnstilling krijgen. De concentratie van het medicijn in het drankje is 25 mg/ml. Verdeeld over 4 doses moet het meisje 25 mg/kg/24 uur krijgen. Ze weegt 12 kg. Hoeveel milliliter krijgt het meisje per keer?

Oplossing:
Het voorschrift voor het meisje is 25 mg/kg/24 uur, ze weegt 12 kg en daarmee komt haar totale hoeveelheid medicijn op 25 x 12 = 300 mg per dag. Deze krijgt ze toegediend in 4 gelijke dosissen, dus 300 / 4 = 75 mg per keer. De concentratie van het drankje is 25 mg/ml en daarmee kunnen we via de formule V x C = M berekenen wat het volume moet zijn voor elke dosis. V x 25 mg/ml = 75mg geeft uiteindelijk V = 75 mg / 25 mg/ml = 3 ml per dosis.


Selise heeft stollingsproblemen. Ze krijgt 10.000 IE Fragmin toegediend. Je hebt alleen nog Fragmin in wegwerpspuiten van 0,2 ml. De concentratie van die spuiten is 2.500 IE/0,2 ml. Hoeveel spuiten heb je hiervoor nodig?

Oplossing:
Ook deze opgave beginnen we met V x C = M. We gaan eerst berekenen hoeveel IE's er in elke wegwerpspuit zit. Dus 0,2 ml x 2.500 IE / 0,2 ml = M. Uitwerken geeft 2.500 x 0,2 / 0,2 = 2.500 IE per spuit. Selise heeft 10.000 IE nodig dus met 4 wegwerpspuiten krijgt ze precies genoeg Fragmin toegediend.

Voorbeelden - Zuurstof

Een zorgvrager heeft 1,5 l/min zuurstof nodig. Een cilinder van 10 liter met een druk van 150 bar kan genoeg zuurstof leveren voor hoeveel uur en hoeveel minuten?

Oplossing: 

Voor deze opgaven is het belangrijk te weten dat 1 liter = 1 bar. Hoezo? Laat ik dat verklaren aan de hand van een emmer. Stel je hebt een emmer waar 10 liter water in past. Dan gaat hier dus ook gewoon 10 liter lucht in. Deze lucht heeft dezelfde druk (bar) als de lucht om ons heen, namelijk 1 bar.
Wat gebeurd er wanneer ik een deksel op de emmer doe? Nog niets want de inhoud veranderd niet en de druk ook niet. Maar wanneer ik er nu nog eens 10 liter lucht bij doe dan gaat de druk wel omhoog. In dit geval 2x zoveel lucht dus de druk is ook 2x zo hoog en dus 2 bar. De inhoud van de emmer is nog steeds 10 liter, maar ik heb wel 20 liter lucht in de emmer van 2 bar.
Stel ik maak mijn emmer 2x zo groot naar 20 liter en laat de druk gelijk dus 2 bar. Ik heb dus nu 2x 20 liter lucht dus 40 liter. En zo kunnen we door gaan en verschillende afmetingen gaan bedenken met verschillende drukken maar uiteindelijk komt er de rekenregel uit dat het volume van de tank maal de druk de hoeveelheid lucht in liters is. Dus V x bar = liters lucht.

Voor deze som is er dus in de fles van 10 liter met een druk van 150 bar een hoeveelheid luht van 10 x 150 = 1500 liter zuurstof aanwezig. We weten dat er elke minuut 1,5 liter verbruikt wordt en dus weten we nu ook na hoeveel minuten de fles leeg is. Want door 1500 liter te delen 1,5 ltr/min geeft 1500 liter / 1,5 ltr/min = 1000 minuten.
Deze 1000 minuten delen we door 60 om de hele ren te krijgen, dus 1000 / 60 = 16 uur. en de minuten volgt uit 16 x 60 = 960 minuten en er zijn dus nog 40 minuten over om op de 1000 minuten te komen.

Onze patient heeft dus geneg zuurstof voor 16 uur en 40 minuten.


Een zorgvrager met een longziekte gebruikt 1,5 liter zuurstof per minuut. In het weekend gaat de zorgvrager op zaterdag om 11.00 uur naar familie, op zondag om 14.00 uur komt de zorgvrager weer thuis. De zuurstofcilinders van 10 liter die de zorgvrager gebruikt staan allemaal op 200 bar. Hoeveel cilinders heeft de zorgvrager nodig?

Oplossing: 
We beginnen met het berekenen van de duur van het verblijf. En dat is relatief eenvoudig te berekenen. Van zaterdag 11 uur naar zondag 11 uur is precies 24 uur. En dan duurt het nog 3 uur tot 14 uur. Dus totaal 27 uur is de zorgvrager afwezig.
In deze 27 uur verbruikt de zorgvrager elke minuut 1,5 liter zuurstof, dus 27 x 60 = 1620 minuten x 1,5 liter/min = 2430 liter.
De hoeveelheid zuurstof in de fles van 10 liter met 200 bar is ook bekend, namelijk 10 x 200 = 2000 liter. Dus de patient zal 2 flessen mee moeten nemen voor zijn weekendtrip.


Meneer Van Zwieten woont in een verzorgingshuis. Hij wil de stad in. Zijn zuurstofcilinder van 2 liter geeft 96 bar aan. Hij vertrekt om 12:30 uur en gebruikt 1,5 liter zuurstof per minuut. Hoe laat moet meneer uiterlijk terug zijn?

Oplossing: 
De zuursofcilinder van meneer van Zwieten heeft nog 2 x 96 bar = 192 liter zuurstof. Er is bekend dat meneer 1,5 liter zuurstof per minuut verbruikt en dus kan meneer 192 / 1,5 = 128 minuten doen met deze cilinder. Wanneer we deze tijd combineren met de verstrektijd van 12:30 uur dan met meneer dus terug zijn om 14:38 uur.


Sophie heeft per minuut 2 liter zuurstof nodig. Ze moet van de afdeling af en krijgt een cilinder mee voor een uur en twintig minuten. Je kunt kiezen uit een cilinder van 2 liter en een cilinder van 10 liter.

  • Wat moet de manometer minimaal aangeven als je de cilinder van 2 liter meegeeft?
  • Wat moet de manometer minimaal aangeven als je de cilinder van 10 liter meegeeft?

Oplossing: 
De verplaatsing van Sophie duur 1 uur en 20 minuten en dat zijn dus totaal 80 minuten. In deze tijd verbruikt ze 2 liter/min. Dus totaal is er voor de verplaatsing 80 x 2 = 160 liter zuurstof.

We weten uit de theorie en de eerdere opgaven dat het volume maal de druk het aantal liters is (Volume x Bar = Liters). We kennen de hoeveelheid benodigde liters zuurstof en er is keuze uit 2 cilinders.

  • Bij een cilinder van 2 liter moet de manometer (drukmeter) minimaal aangeven dat er een druk van 2 x Bar = 160 geeft Bar = 160 / 2, dus Bar=80.
  • Bij een cilinder van 10 liter moet de manometer 10 x Bar = 160 is Bar = 160 / 10 = 16 Bar.

Voorbeelden - Sondevoeding

Mevrouw Van Peppel krijgt viermaal daags 180 ml sondevoeding. De voeding moet per keer in 45 minuten doorlopen. Op welke inloopsnelheid, ml per uur, moet de pomp worden ingesteld?

Oplossing: 

Mevrouw van Peppel krijgt dus dagelijks 4x 180 ml. In totaal is dit dus 4 x 180 = 720 ml. Maar met deze informatie hoef je in deze som helemaal niets te doen. Het staat er een beetje bij om je te misleiden en om te kijken of je wel op let.
Wat belangrijk is zijn de 45 minuten! Dit is namelijk precies 3/4 uur en in deze 3/4 uur (oftewel 0,75 uur) moet er 180ml zijn gegeven.

En ook hier komt een oude bekende V x C = M weer terug. Alleen is het volume nu vervangen door tijd en krijgen we dus de fomule T x C = M. Wanneer we dan de gegevens invullen ontstaat het sommetje 45 x inloopsnelheid = 180 ml. Indien we dit gaan verbouwen geeft dit inloopsnelheid = 180 ml / 0,75 is 240 ml/uur.


In 8 uur tijd moet 500 ml sondevoeding worden toegediend. 1 ml sondevoeding is 20 druppels. De druppelsnelheid is in dr/min.

Oplossing: 

In totaal is er 500 ml en elke milliliter bevat 20 druppels. Totaal zijn dit dus 500 x 20 = 10000 druppels. Deze druppels gaan in 8 uur opgenomen worden. Dus in 8 x 60 = 480 minuten moet dit gedaan zijn.
Wanneer je deze dan weer invuld in T x inloopsnelheid = M geeft dat 480 x druppelsnelheid = 10000 druppels krijg je de opgave 480 x druppelsnelheid = 10000. De druppelsnelheid is dus 10000  / 480 = 20,8 druppels per minuut. e moet de pomp dus instellen op 21 druppels per minuut, 21 dr/min.


Van een medicijn met concentratie 50 IE/ml wordt 2 ml toegevoegd aan 48 ml NaCl 0,9% oplossing. Via de spuitenpomp wordt dit in 15 minuten toegediend aan een patiënt.

  • Wat is de concentratie van het medicijn in de vloeistof nu in IE/ml?
  • Wat is de inloopsnelheid in ml/uur?

Oplossing: 
Om de beide vragen te kunnen beantwoorden moeten we enel voorwerk verrichten. Wat we weten hoeveel milligram medicijn de patiënt krijgt. Namelijk via V x C = M en we weten 2 ml x 50 IE/ml = 100 IE.
Het medicijn wordt verdund doordat het is toegevoegd aan een zoutoplossing van 0,9%. De hoeveelheid van deze NaCl oplissing is 48 ml en daar wordt 2ml aan toegevoegd en er dus een totale oplossing is van 50 ml. Nu kunnen we voor de oplossing weer de formule V x C = M toepassen. 50ml x C = 100IE dus C = 100 / 50 geeft een concentratie van 2 IE/ml.

Voor de tweede vraag weten we dat deze 50 ml in 15 minuten opgenomen dient te worden. 15 minuten is 1/4 uur (0,25 uur) dus T x inloopsnelheid = M geeft 0,25 x inloopsnelheid = 50ml. De inloopsnelheid is dus 50 / 0,25 = 200 ml/uur.


Tussen 12:00 uur en 20:00 uur moet 500 ml infusievloeistof worden toegediend. De druppelsnelheid is in dr/min?

Oplossing: 

De tijd die tussen 12:00 uur en 20:00 uur zit is 8 uur en dat zijn 8 x 60 = 480 minuten.
Een bekend gegeven voor deze opgave is dat er 20 druppels in een milliliter vloeistof zitten. Dus in ons geval heeft de 500ml infusievloeistof 500 ml x 20 dr/ml = 10000 dr. En nu we alle gegevens hebben kunnen we dus de druppelsnelheid berekenen door 10000 dr / 480 min = 20,8 dr/min.

De druppelsnelheid ligt dus tussen de 20 à 21 dr/min.

Voorbeelden - Oplossingen

Een zorgvrager krijgt tussen 17:00 uur en 9:00 uur in totaal 2 liter sondevoeding. In één flacon zit 500 ml. Je moet de flacons omwisselen om de hoeveel uur?

Oplossing:
Je kent de totale tijd waarin de patient sondevoeding krijgt, namelijk van 17:00 uur tot 9:00 uur. Gebruiken we een klokje dan weten we dat er 12 uur zitten tussen 17 uur en 5 uur. We hebben dan nog 4 uur te gaan tot 9 uur. In totaal dus 12 + 4 = 16 uur.
Ook weten we dat er totaal 2 liter sondevoeding wordt toegediend en dat deze zit in flacons van elk 500 ml en dat is dus een 0,5 liter per flacon. Er zijn dus totaal 4 flacons noodzakelijk voor deze 16 uur. En dat betekent dat er dus elke 16 / 4 = 4 uur een nieuwe flacon noodzakelijk is.


Vanuit de regel 1% = 1 gram in 100 ml kunnen we afleiden dat er in een 10%-oplossing, 10 gram medicijn in 100 ml oplossing voorkomt. Met dit gegeven kunnen we nu de concentratie berekenen en moeten we de grammen omzetten naar milligrammen.

Meneer de Vries heeft zware medicatie nog en totaal is dat 250 mg. Deze medicatie wordt geleverd in een 10% oplossing. Hoeveel ml ga je meneer de Vries geven?

Oplossing:

Om van grammen naar milligrammen te gaan moeten we de hoeveenheid vermenigvuldigen met 1000 en de eenheid veranderen van gram naar milligram. Dus 10 g x 1000 = 10.000 mg. De concentratie wordt opgegeven in mg/ml dus 10.000 mg / 100 ml geeft een concentratie 100 mg/ml.
Nu kunnen we via de formule V x C = M berekenen wat de hoeveelheid oplossing in ml moet zijn. Ingevuld krijgen we dan V x 100 mg/ml = 250 mg geeft uiteindelijk V = 250 / 100 = 2,5 ml.


Meneer de Vries heeft daarnaast nog andere medicatie nodig van 25 mg. Deze medicatie wordt geleverd in een 0,5% oplossing. Meneer de Vries krijgt 10 ml maar is dat genoeg?

Oplossing:
1% = 1 g in 100 ml, dus 0,5% = 0,5 g in 100 ml = 500 mg in 100 ml geeft concentratie = 500 / 100 = 5 mg/ml.
Er wordt 10 ml aan medicatie gegeven dus V x C = M is 10 ml x 5 mg/ml = 50 mg. Meneer heeft 25 mg nodig en krijgt met de gekregen hoeveelheid 2x zoveel, dus teveel!

Bronnen

Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:

  • Rekenen in de gezondheidszorg, drs. J.H. Vermat en J.J.H. Weijerink, ISBN 978-90-5740-145-9,
  • Medisch Rekenen http://www.meneermegens.nl/

8 - Ouderavond

In de eerste periode van de opleiding ga je in een groep de ouderavond organiseren. Deze avond is voor heel veel ouders een eerste echte kennismaking met jouw opleiding en daarom voor je ouders echt heel belangrijk.
De kortste omschrijving van een ouderavond vonk ik op een website van de overheid: "Een ouderavond is een bijeenkomst op school, waarbij de school alle ouders uitnodigt om te komen."

Het is ook meteen een omschrijving waar je eigenlijk ook weer niets mee kunt. Maar dat gaan jullie ook uitwerken binnen het project van de opleiding en daarvoor is een heel schema te vinden op de Wiki van de opleiding. Binnen deze opdracht gaan we ns beperken tot het uitzoeken van hoeveel ouders er gaan komen en wat deze op de avond gaan drinken qua koffie, thee en het bijbehorende plakje cake.

 

Opdrachten

Voor deze opdracht ga je volgende onderdelen uitvoeren:

  • ga uitzoeken hoeveel ouders er voor jouw klas naar deze avond komen en of er voldende parkeerplaatsen zijn,
  • zoek ook uit wat er op een ouderavond gemiddeld gedronken wordt, denk hierbij ook aan melk, suiker en smaakjes,
  • gebruik de informatie uit je onderzoek om te berekenen hoeveel liter koffie, thee en hoeveel caken je nodig bent voor deze avond.
  • maak je een boodschappenlijst met een totaal begrotingsbedrag voor de ouderavond,
  • Verwerk alles in een presentatie.

 

Criteria

De opdracht dient aan de volgende criteria te voldoen:

  • Deze opdracht maak je samen in de groep,
  • Maak een presentatie waarin het onderzoek en de gemaakte keuzes duidelijk uitgelegd worden. Je gebruikt hierbij de resultaten van je onderzoek en de bijbehorende berekening.
  • De klas beoordeelt mee samen met de docent over deze opdracht. De klassebeoordeling telt voor 50% mee in de beoordeling.

Beoordelingsformulier

 

Team: 

  Beoordeeld door team:
 
Nr Onderdeel S=2 O=4 V=6 G=8 U=10
1 Is het onderzoek volledig geweest?
Zijn bijvoorbeeld alle benodigde gegevens uit het
onderzoek terug te vinden in de berekeningen.
         
2 Zijn alle berekeningen ook in de presentatie
genoemd en besproken?

Is het bevoorbeeld duidelijk hoeveel koffie en thee
er moet komen.
         
3 Is de begroting compleet?
Staan alle in te kopen zaken in de begroting, lees
bodschappenlijstje.
         
4 Is de presentatie duidelijk en helder?
Zijn er na afloop bijvoorbeeld veel vragen.
         
5 Is er duidelijk en goed verstaanbaar gesproken?
Let hierbij vooral op geluidsterkte en binnenmonds
praten.
         
  Alle kolommen optellen          
  Totaal aantal punten / 5 = Cijfer   / 5 =  

 

Bronnen

Voor deze opdracht kun je de kennis en theorie terugvinden in bijvoorbeeld:

Breuken altijd gelijknamig maken

Bij de basis bewerkingen van breuken leren we dat we bij optellen en aftrekken breuken de noemer eerst gelijk moet zijn. Terwijl bij het vermenigvuldigen en het delen van breuken dit niet hoeft. Aan een kant eigenlijk wel verwarrend want een fout is snel gemaakt. En dan is je antwoord fout en heb je dus geen ‘punten’ gescoord.

Maar wat als we nu altijd gaan werken met gelijknamigheid? Wat zijn de voordelen en nadelen hiervan? En zijn het wel voordelen en nadelen?

Optellen en aftrekken

Maar laten we eerst eens even beginnen met het begin. Zoals eerder genoemd leren we bij optellen en aftrekken de werkwijze van het ‘gelijknamig maken’. Dat betekent dat je de noemer van beide breuken gelijk maakt. Het eenvoudigst gaat dit door bij de eerste breuk, de teller (het bovenste deel van de breuk) te vermenigvuldigen met de noemer (het onderste deel van de breuk) van de andere breuk. En deze handeling doen we ook met de noemer van de eerste breuk en de noemer van de tweede breuk. Je hebt nu eigenlijk de eerste breuk vermenigvuldigd met ‘1’, dus de waarde van de oorspronkelijke breuk is niet gewijzigd. Maar laten we dit eens bekijken in een voorbeeld:

\(\frac{a}{b}+\frac{c}{d}=\frac{a}{b} \times \frac{d}{d}+\frac{c}{d} \times \frac{b}{b}=\frac{a \times d}{b \times d}+\frac{c \times b}{d \times b}=\frac{ad+bc}{bd}\)

de volledige werkwijze van gelijknamigheid

\(\frac{2}{3}+\frac{1}{4}=\frac{2 \times 4}{3 \times 4}+\frac{1 \times 3}{4 \times 3}=\frac{8}{12}+\frac{3}{12}=\frac{11}{12}\)

getallen voorbeeld

Wanneer we breuken van elkaar aftrekken dan is deze werkwijze exact hetzelfde en in het bovenstaande voorbeeld veranderd alleen de ‘+’ in een ‘-‘. In het rekenvoorbeeld met getallen is de uitkomst dan \(\frac{5}{12}\).

Vermenigvuldigen en delen

Voor het vermenigvuldigen leren we echter dat we ‘boven en boven’ en ‘onder en onder’ met elkaar mogen vermenigvuldigen en dan zijn we klaar. In dit geval laten we het vereenvoudigen voor nu even achterwege. In een voorbeeld uitgeschreven ziet het er dan zo uit:

\(\frac{a}{b} \times \frac{c}{d} = \frac{a \times c}{b \times d}=\frac{ac}{bd}\)

de volledige werkwijze voor het vermenigvuldigen

\(\frac{2}{3} \times \frac{1}{4} = \frac{2 \times 1}{3 \times 4}=\frac{2}{12}\)

getallen voorbeeld

En waar het vermenigvuldigen er zo simpel uitziet, zo gek worden we bij het delen door een breuk. Want hier wordt je geleerd om in plaats te delen, te gaan vermenigvuldigen met het omgekeerde! En dat kan best lastig zijn wanneer je het wiskundige trucje niet begrijpt. De grap van deze werkwijze is dat je namelijk deelt door ‘1’ en daarvan kennen we allemaal het antwoord: Er gebeurd niets. Maar laten we dit eens bekijken in een voorbeeld:

\({\frac{a}{b} \over \frac{c}{d}}={\frac{a}{b} \over \frac{c}{d}} \times {\frac{d}{c} \over \frac{d}{c}} = {\frac{a}{b} \times \frac{d}{c} \over {\frac{c}{d} \times \frac{d}{c}}}={\frac{a \times d}{b \times c} \over \frac{c \times d}{d \times c}}= {\frac{a \times d}{b \times c} \over \frac{cd}{cd}}={\frac{ad}{bc} \over 1}=\frac{ad}{bc}\)

de volledige werkwijze voor het delen

\({\frac{2}{3} \over \frac{1}{4}}= {\frac{2 \times 4}{3 \times 1} \over \frac{1 \times 4}{4 \times 1}}={\frac{8}{3} \over \frac{4}{4}}={\frac{8}{3} \over 1}=\frac{8}{3}\)

getallen voorbeeld

En nu gelijknamig maken

Nu we alle 4 de basis-bewerkingen hebben besproken kunnen we voorzichtig concluderen dat we gelijknamigheid nodig zijn voor optellen en aftrekken en dat vermenigvuldigen en delen met breuken, met omkering,  gelijk aan elkaar zijn.
En wat gebeurd er nu wanneer we voor alle 4 bewerkingen de gelijknamigheid toepassen, gaat het dan ook nog steeds goed? Van uit de wiskunde kunnen we volmondig zeggen: “Ja”.

Want net als bij het delen met breuken, gebruiken we bij gelijknamigheid ook een mooie eigenschap van het getal ‘1’! Immers wanneer we een waarde vermenigvuldigen of delen door ‘1’ dan veranderd er niets aan mijn oorspronkelijke waarde. Maar laten we gaan kijken naar een voorbeeld:

\(\frac{a}{b} \times \frac{d}{d} \times \frac{c}{d} \times \frac{b}{b}=\frac{a \times d}{b \times d} \times \frac{c \times b}{d \times b}=\frac{a \times b \times c \times d}{b \times b \times d \times d}=\frac{a \times c}{b \times d}=\frac{ac}{bd}\)

de volledige werkwijze voor het vermenigvuldigen en gelijknamigheid

\(\frac{2}{3} \times \frac{1}{4}=\frac{2 \times 4}{3 \times 4} \times \frac{1 \times 3}{4 \times 3}=\frac{8}{12} \times \frac{3}{12}=\frac{8 \times 3}{12 \times 12}=\frac{24}{144} = \frac{12}{72}=\frac{6}{36}=\frac{2}{12}\)

getallen voorbeeld

En de uitkomst is wederom exact hetzelfde als het eerdere, niet verder vereenvoudigde, antwoord. Er is door de gelijknamigheid niets aan de uitkomst gewijzigd.
Gaat dit ook dan ook op voor het delen?

\({\frac{a}{b} \over \frac{c}{d}}={\frac{a \times d}{b \times d} \over \frac{c \times b}{d \times b}}\times {\frac{d \times b}{c \times b} \over \frac{d \times b}{c \times b}}={\frac{ad}{bd} \times \frac{db}{cb} \over \frac{cb}{db} \times \frac{db}{cb}}={\frac{ad \times db}{bd \times cd} \over \frac{cb \times db}{cd \times db}}={\frac{a \times d}{b \times c} \over \frac{cd}{cd}}={\frac{ad}{bc} \over 1}=\frac{ad}{bc}\)

de volledige werkwijze voor het delen en gelijknamigheid

\({\frac{2}{3} \over \frac{1}{4}}={\frac{2 \times 4 \times 4 \times 3}{3 \times 4 \times 1 \times 3} \over \frac{1 \times 3 \times 4 \times 3}{4 \times 3 \times 1 \times 3}}= {\frac{96}{36} \over \frac{36}{36}}={\frac{96}{36} \over 1}=\frac{96}{36}=\frac{48}{18}=\frac{24}{9}=\frac{8}{3}\)

getallen voorbeeld

En ook hier is de uitkomst is wederom exact hetzelfde als het eerdere, niet verder vereenvoudigde, antwoord. Er is door de gelijknamigheid niets aan de uitkomst gewijzigd.

In het bovenstaande bewijs heb ik het gelijknamig maken 'meegenomen' in de gehele berekening. Hierdoor lijkt het bewijs en het voorbeeld zeer moeilijk te volgen en daar niet te begrijpen. Je mag ook eerst de breuken gelijknamig maken en dan de opgave verder uitwerken. Het ziet er dan inderdaad eenvoudiger uit, zoals het onderstaande voorbeeld:

\({\frac{2}{3} \over \frac{1}{4}}=?\)

Gelijknamig maken: \(\frac{2}{3} =>\frac{2\times 4}{3 \times 4}=\frac{8}{12}\) en \(\frac{1}{4}=>\frac{1 \times 3}{4 \times 3}=\frac{3}{12}\)

En nu de opgave uitwerken met deze nieuwe breuken:

\({\frac{8}{12} \over \frac{3}{12}}={\frac{8}{12} \times \frac{12}{3} \over \frac{3}{12} \times \frac{12}{3}}={\frac{8 \times 12}{12 \times 3} \over \frac{3 \times 12}{12 \times 3}}={\frac{96}{36} \over \frac{36}{36}}={\frac{96}{36} \over 1}=\frac{96}{36}\)

Door eerst de gelijknamigheid te gaan doen ziet de rest van de opgave er inderdaad 'eenvoudiger' uit.

Voor- en Nadelen

Goed met het bovenstaande hebben we dus bewezen dat we ook voor vermenigvuldigen en delen de breuken ook gelijknamig mogen maken. Hiermee kunnen we dus ook stellen dat we de breuken altijd eerst gelijknamig gaan maken en daarna de bewerking van optellen, aftrekken, vermenigvuldigen of delen gaan uitvoeren.

Het voordeel van deze werkwijze is dat we niet meer hoeven te onthouden wanneer we nu wel of niet gelijknamigheid moeten uitvoeren. We doen het gewoon! Met als gevolg dat we dus één kans op een fout hebben weggewerkt. We hoeven immers niet meer na te denken over gelijknamigheid.

Een nadeel zou kunnen zijn dat de getallen groter worden. Echter bij het rekenen met breuken moeten we altijd naar een vereenvoudigde breuk gaan en maken we de breuk dus weer ‘kleiner’ voor wat het de gebruikte getallen betreft. En het moment van vereenvoudigen kunnen we ook naar voren halen zodat we weer met kleinere getallen kunnen werken.

Natuurlijk weten een ieder heel goed wanneer je breuken gelijknamig moet maken en zal dit ook feilloos toe gaan passen. Maar wanneer je begint te twijfelen, neem dan niet de gok en pas gelijknamigheid dan overal toe want het heeft geen invloed op je antwoord!

 

Breuken, handigheidje mislukt?

Laten we eens kijken naar het volgende sommetje met breuken: \(\frac{1}{6}+\frac{1}{2}=\frac{1}{6}+\frac{3}{6}=\frac{4}{6}=\frac{2}{3}\)

We zorgen ervoor dat de noemers van de beide breuken gelijk worden en tellen de tellers bij elkaar op. Deze werkwijze kan hier eenvoudig door \(\frac{1}{2}\) naar de \(\frac{3}{6}\) te brengen door zowel de teller als de noemer van de breuk te vermenigvuldigen met 3. Na afloop de uitkomst vereenvoudigen en klaar.

Een soort gelijk iets kan ook met: \(\frac{1}{3}+\frac{1}{2}=\frac{1\times 2}{3\times 2}+\frac{1\times 3}{2\times 3}=\frac{2}{6}+\frac{3}{6}=\frac{5}{6}\)

Samengestelde breuk

Tot zover helemaal helder en eenduidig. Anders wordt het wanneer we de volgende opgave bekijken: \(2\frac{1}{6}+3\frac{1}{2}=?\)

Ons rekenboek geeft de volgende oplossing:\(2\frac{1}{6}+3\frac{1}{2}=2+3+\frac{1}{6}+\frac{1}{2}=5+\frac{1}{6}+\frac{3}{6}=5\frac{4}{6}=5\frac{2}{3}\)

Er is ook een methode, die misschien nu omslachtiger is maar minder kans op fouten geeft in andere rekenkundige bewerkingen. Namelijk eerst alles omzetten naar breuken en gelijknamig maken en dan optellen.

\(2\frac{1}{6}+3\frac{1}{2}=\frac{12}{6}+\frac{1}{6}+\frac{6}{2}+\frac{1}{2}=\frac{13}{6}+\frac{7}{2}=\frac{13}{6}+\frac{21}{6}=\frac{34}{6}=\frac{30}{6}+\frac{4}{6}=5\frac{4}{6}=5\frac{2}{3}\)

Indien je dit vaker gedaan hebt kunnen er stapjes overgeslagen worden maar in principe is alles een bekende techniek.

Nu heb je dus 2 verschillende technieken gezien waarmee je samengestelde breuken kunt uitrekenen. Alleen waarom verkies ik deze laatste methode boven de eerste?

Het probleem

Het probleem dat ik bij de ‘boek-methode’ zie, is de overgang naar \(2\frac{1}{6}\times 3\frac{1}{2}=?\)

Ik zie vaak de volgende oplossing: \(2\frac{1}{6}\times 3\frac{1}{2}=2\times 3\times \frac{1}{6}\times \frac{1}{2}=6\times \frac{1\times 1}{6\times 2}=6\times \frac{1}{12}=\frac{6\times 1}{12}=\frac{1}{2}\)of heel sterk lijkend op de 'boek-methode': \(2\times 3\times \frac{1}{6}\times \frac{1}{2}=6+ \frac{1\times 1}{6\times 2}=6+ \frac{1}{12}=6\frac{1}{12}\)

Twee totaal verschillende antwoorden en allebei ook fout!

De juiste oplossing is: \(2\frac{1}{6}\times 3\frac{1}{2}=\frac{13}{6}\times \frac{7}{2}=\frac{13\times 7}{6\times 2}=\frac{91}{12}=\frac{84}{12}+\frac{7}{12}=7\frac{7}{12}\)

De ‘omslachtige-methode’ geeft hier wel de juiste oplossing. Voor zowel het optellen als het vermenigvuldigen. Daarom verkies ik dus om eerst de gehele getallen, van een samengestelde breuk, in de breuk onder te brengen, om dan vervolgens de rest van de opgave uit te gaan werken.

Conclusie

Kan ik de ‘boek-methode’ dan helemaal niet gebruiken? Nee, maar je moet dan wel begrijpen hoe we de samengestelde breuken moeten interpreteren, namelijk: \(2\frac{1}{6}\times 3\frac{1}{2}=(2+\frac{1}{6})\times(3+\frac{1}{2})\).

En deze laatste kent een algebraïsche oplossing die we ook wel het dubbel product noemen.

\((a+b)\times(a+b)=a\times a+a\times b+b\times a+b\times b=a^2+ab+ab+b^2=a^2+2ab+b^2\)

en in ons geval, dus:

\(2\frac{1}{6}\times 3\frac{1}{2}=(2+\frac{1}{6})\times(3+\frac{1}{2})=2\times 3+2\times \frac{1}{2}+\frac{1}{6}\times 3+\frac{1}{6}\times \frac{1}{2} \space \space =>\)

\(6+1+\frac{3}{6}+\frac{1}{12}=7+\frac{6}{12}+\frac{1}{12}=7\frac{7}{12}\)

Vaardigheden student

Inleiding

Niet alleen in het examen maar ook in je latere carriere zul je opdrachten moeten uitvoeren. Vaak staan deze onder tijdsdruk. Dan is het van groot belang dat je dan niet alleen over je kennis (wat je weet), maar ook over belangrijke vaardigheden (wat je kunt) paraat hebt.
Bij die vaardigheden horen bijvoorbeeld: proefopstellingen bouwen, meetgegevens verzamelen, berekeningen uitvoeren, grafieken lezen en tekenen, verslag maken enzovoort. In deze WikiWijs gaan enkele van deze vaardigheden behandeld worden. Bij een goede voorbereiding zul je hier weinig nieuwe zaken tegen komen, maar misschien kunnen de verschillende tips je toch nog net even meer 'op scherp' zetten.

Examenopgave maken

Voorbeeld: Het centraal examen natuur- en scheikunde 1 bestaat uit ongeveer 40 opgaven.
Dit is een goede manier om die opgaven aan te pakken:

  1. Kijk Wat het onderwerp is.
    In het examen/opdrachten komen verschillende onderwerpen aan de orde. Meestal worden er over één onderwerp verschillende vragen gesteld. Aan de koppen die in het examen/opdrachten staan, zie je wanneer er een nieuw onderwerp aan de orde komt.
  2. Ga na hoe de opgave is opgebouwd.
    Veel opgaven zitten als de afbeelding hieronder in elkaar:
    - een leestekst en/of een illustratie;
    - een inleiding;
    - de eigenlijke vraag of opdracht.
    Een examenopgave bestaat uit verschillende onderdelen
    Een examenopgave bestaat uit verschillende onderdelen
  3. Lees de opgave zorgvuldig door.
    Lees de hele tekst, van begin tot einde. Bekijk foto's, tekeningen en grafieken nauwkeurig.
  4. Stel vast wat je precies moet doen.
    Sommige opgaven zijn vragen die je gewoon moet beantwoorden. Als er staat:
    Wat is de functie van de transformator bij een deurbel?
    schrijf je natuurlijk op wat de functie van zo'n transformator is.
    Andere opgaven zijn opdrachten. Zoek in zo’n opgave eerst het opdrachtwoord op. Dat vertelt je wat je precies moet doen.
    Opdrachtwoorden en hun betekenis
    Opdrachtwoorden en hun betekenis

     

  5. Bedenk Wat het antwoord moet zijn.
    Twee tips, voor als je hierbij vastloopt.
  • Tip 1Binas
    Weet je niet welke formule je moet gebruiken?
    - Kijk wetke grootheid je moet berekenen, en vertaal die in een letter.
    - Zoek in Binas of Polytechnisch zakboek (tabellenboekjes) alle formules op waarin die letter voorkomt.
    - Kijk welke van die formules het beste past bij de gegevens.

     

  • Tip 2
    Mis je een gegeven datje voor de opgave nodig hebt?
    In dat geval kunnen er drie dingen aan de hand zijn:
  1. ​Je kunt het ontbrekende gegeven opzoeken in Binas.
    Let op: dit wordt er niet bij gezegd. Je moet dat zelf bedenken.
  2. Je kunt het ontbrekende gegeven aflezen uit een grafiek, een tekening of een foto.
  3. In de opgave zit een extra gegeven ’verstopt’. Dat is bijvoorbeeld zo als je de remweg van een auto moet berekenen. Uit het woord ’remweg’ kun je zelf de conclusie trekken dat de auto aan het einde van de beweging stilstaat. Je hebt dus één gegeven meer dan je misschien dacht: de eindsnelheid (ve = 0 m/s).

 

  1. Schrijf het antwoord op.
    Schrijf bij elke opgave iets op, ook al ben je niet zeker van je zaak. Voor een gedeeltelijk goed antwoord krijg je attijd nog een deel van de punten. Een meerkeuzevraag kun je, ook als je gokt, toch helemaal goed maken.
  2. Controleer het antwoord.
    Lees de vraag nog eens en controleer:
  • Geeft jouw uitwerking (volledig) antwoord op de vraag?
  • Heb je de gegevens goed (af)gelezen en opgeschreven?
  • Kloppen je berekeningen als je die nog eens narekent?

 

Onderzoek doen

Tijdens de opleiding zijn er een aantal ideeën voor onderzoek. Bij het uitvoeren van zo'n onderzoek kun je het beste stap voor stap te werk gaan.

  1. Bedenk een onderzoeksvraag.
    Soms staat de onderzoeksvraag al in de opdracht vermeld. Dan hoef je er alleen over na te denken hoe je die vraag kunt beantwoorden. Soms mag of moet je zelf een onderzoeksvraag bedenken. Wees daarbij niet te gauw tevreden; denk er goed over na of je vraag wel geschikt is.
    Je moet al een idee hebben hoe je aan het antwoord kunt komen.
  2. Maak een werkplan.
    In je werkplan schrijf je op:
  • welke grootheden je gaat meten;
  • welke materialen en apparatuurje nodig hebt;
  • welke opstelling je gaat bouwen (maak een tekening);
  • welke metingen je gaat uitvoeren;
  • (eventueel) welke formules je gaat gebruiken.

Voorbeeld: Jermaine heeft als onderzoeksvraag gekozen:
Welk deel van de energie van een stuiterende bal gaat tijdens het stuiteren verloren?

Jermaine wil de zwaarte-energie van de bal berekenen, voor en na het stuiteren. Hij weet dat hij de beweging van de bal kan vastleggen met een videocamera.
Hij heeft bedacht dat hij een meetlat op de achtergrond mee kan filmen. Z0 kan hij de beginhoogte en de terugstuithoogte straks nauwkeurig bepalen. Verder heeft hij ook de massa van de bal nodig, maar die kan hij eenvoudig meten met een weegschaal of een balans.

Het werkplan van Jermaine
Het werkplan van Jermaine
  1. Meten en verwerken
    Je gaat nu metingen uitvoeren en uitwerken.
  2. Conclusies trekken
    Als alles goed gegaan is, kun je nu conclusies trekken. Probeer een antwoord te geven op je onderzoeksvraag. Vraag je ook af wat er in je onderzoek beter had gekund.
  3. Een verslag maken
    Tot slot maak je een verslag van je onderzoek.

www.onderzoekspraktijk.netWil je nog meer weten over het opzetten van je onderzoek, kijk dan op de site van de onderzoekspraktijk.net. In 8 simpele stappen, met onderwerpen als: Verkennen, Opsporen, Bepalen, Formuleren, Verzinnen, Gegevens, Analyseren en Presenteren wordt je door het gehele proces geleid.

Verslag

Verslag makenBij een onderzoek hoort een verslag. In dat verslag leg je uit hoe het onderzoek is verlopen. Iemand die er niet bij geweest is, moet precies kunnen begrijpen Wat er allemaal is gebeurd. Deel je verslag als volgt in:

  • Titelpagina
    Hierop vermeld je: de titel van het onderzoek, de namen van de leerlingen in het onderzoeksgroepje, de naam van je docent, de datum en het jaartal.
  • § 1 Onderzoeksvraag
    In deze paragraaf leg je uit welke vraag je met je onderzoek wilde beantwoorden.
  • § 2 Werkplan
    In het werkplan staat:
    • welke grootheden je hebt gemeten;
    • welke practicumspullen je hebt gebruikt;
    • wat voor opstelling je hebt gemaakt (maak een tekening);
    • wat je precies hebt gedaan:
      • Welke metingen heb je uitgevoerd?
      • Hoe heb je de meetresultaten verwerkt (tekenen/berekenen)?
      • Welke berekeningen heb je uitgevoerd (inclusief formules)?
  • §3 Onderzoeksresultaten
    Hierin vermeld je wat je hebt waargenomen of gemeten: in de vorm van tekst, tabellen, grafieken, foto's en dergelijke.
  • § 4 Conclusies
    Hierin staat het antwoord op de onderzoeksvraag. Ook schrijf je op wat er beter had gekund.

Een verslag hoort er goed uit te zien. Het gaat niet alleen om de inhoud van je verslag. Je moet die inhoud ook duidelijk en overzichtelijk presenteren.
Verslag voorzijdeEen aantal aanwijzingen:

  • Maak je verslag als het even kan met een tekstverwerker.
  • Gebruik papier op A4-formaat.
  • Zorg dat er ruime marges overblijven: onder en boven, links en rechts.
  • Kies een goed leesbaar lettertype, met een goede lettergrootte.
  • Zet een vet kopje boven elke paragraaf. Sla daarna een regel over.
  • Zorg voor nette tekeningen, tabellen en grafieken. Zet er een nummer bij zodat je ernaar kunt verwijzen.

Taal en Rekenkaartje

De Taal en Rekenkaart zijn handige geheugensteuntjes voor elke ‘student die wel eens struikelt over het toepassen van d’s en t’s. Of die de Nederlandse grammatica en spelling nog aan het leren is.
De TaalKaart geeft spellingsregels rond werkwoordvervoegingen op een begrijpelijke en overzichtelijke manier weer aan de hand van uitgewerkte voorbeelden.De Rekenkaart doet dit met rekenen waar het gaat om volgorde van de bewerkingen en de meest gangbare formules voor omtrek, oppervlakte en inhoud van vlakken en diverse ruimtelijke opjecten.

Je kunt deze afbeeldingen afdrukken in kleur, klein afdrukken (ongeveer de grootte van een bankpas) en dan dubbelzijdig 'sealen'. Je hebt dan altijd deze handige kaartjes bij de hand.

 

 

 

 

Download de bestanden op originele grootte: