Vrijeschool Zutphen Nederlands 11 vwo

Vrijeschool Zutphen Nederlands 11 vwo

planning

leesdossier

Leesdossier:

Dit schooljaar lees je in de vakles:  5 boeken voor het leesdossier voor je examen.

In totaal heb je aan het eind van het jaar 10  boeken gelezen. We lezen dit jaar één boek samen.

Bewaar alle verslagen goed voor je leesdossier. Jij bent hier verantwoordelijk voor.  

 

Literatuur:

1e boekverslag is Lucifer

- 2e, 3e. en 4e: Met deze drie boeken ga je een literatuuronderzoek doen.

- 5e boekverslag is een recensie bij een vakoverstijgende opdracht i.s.m. maatschappijleer

Bij boekverslagen een aftekenlijst inleveren (zie portaal)

literatuurgeschiedenis.nl een onderwijssite met veel informatie

boekverslag 1: Lucifer

opdracht en lesstof te vinden via de wiki:

https://maken.wikiwijs.nl/164998/periode_renaissance_11e_klas

boekverslag 2, 3 en 4

literatuurgeschiedenis.nl een informatie Nederlandse onderwijssite

boekverslag 5: een recensie (bij een PO maatschappijleer)

 [Deze opdracht wordt nog aangepast]

inleiding: pakkende inleiding. Begin met iets treffends een citaat, een verhaal.

middenstuk:   korte uitleg + biografie schrijver, eigen oordeel + 2 of 3 antwoorden uit de lezing/het interview + één recensie die je zelf gezocht hebt. Kijk bij Trouw, Nrc, Volkskrant.

Je moet je bevindingen goed onderbouwen. Hierin kun je ook technische elementen verwerken. Maak er echter geen verslag van. Kies een aantal elementen die je opgevallen zijn en onderbouw ze met passages uit het boek.

zoals:

- personages (flat of round?) Zijn de personen in het boek met diepgang beschreven? Of juist karikaturaal?

- gebruik van tijd: Is dit logisch? Spannend? of juist saai? Zitten er tijdsgaten in?

- gebruik van ruimte en handeling: Mooi? Symbolisch? Dreigend?

- stijl: bloemrijk? (met veel bijvoeglijk naamwoorden) of juist heel erg to the point? Is het woordgebruik mooi? Of juist grof?

- gebruik van perspectief: vanuit welk gezichtspunt is het verhaal geschreven? Draagt dat bij aan het boek?

- thema en/of motief: wat is de rode draad? Zijn er boeiende kleinere thema's (motieven) die steeds terugkomen of werkt dat juist je irritatie op?

(Bron: https://www.cambiumned.nl/theorie/literatuur/literaire-begrippen/)

slot: conclusie of uitsmijter.

Het verslag bevat dan ook:

1. voorblad (naam, klas, docent, onderdeel, inleverdatum)

2. voorwoord 

3. recensie

6. eventueel nawoord.

Tip: bewaar alle gegevens van dit boek, ook al gebruik je niet alles voor deze opdracht, in je leesdossier. Je hebt het nodig voor je mondeling tentamen volgend jaar

verhaalanalyse

Bij verhaalanalyse onderscheiden we de volgende elementen:

opbouw, tijd, ruimte, perspectief, personages, motieven, thema, titel en (evt.) motto.

In een goede literaire tekst hangt alles met alles samen: voor een goed begrip van de tekst is het van belang de verbanden op te sporen.

Op de volgende pagina’s volgt een korte uitleg van de genoemde elementen en de aandachtspunten bij bestudering ervan:

 

Opbouw

Hoe zit de tekst in elkaar? Zijn er delen, hoofdstukken met of zonder titel, fragmenten, andere onderbrekingen, is er een motto?

Tijd

In welke tijdsperiode (historisch) speelt het verhaalgebeuren zich af? Is het wel of niet chronologisch? Zijn er flashbacks en/of flashforwards? Wat is de vertelde tijd (de tijd die de gebeurtenissen innemen)? Wat is de verteltijd (de tijd die het kost om de gebeurtenissen te vertellen in pagina’s of hoofdstukken)? Is er tijdverdichting (in een paar zinnen veel tijd overbruggen) of zijn er sprongen in de tijd (tijd overslaan)?

Plaats en ruimte

In welke omgeving/plaats speelt het gebeuren zich af? Is dit functioneel? (bijv. sfeertekening, thema versterken, werkelijkheidskarakter verhogen).

Perspectief en verteller

Vanuit wiens gezichtspunt (of ‘point of view’) wordt het verhaal verteld en gebeurtenissen gezien? Het kan van belang zijn te weten bij wie (op een bepaald moment) het perspectief ligt om de gebeurtenissen op de juiste waarde te schatten. Een perspectief kan sterk gekleurd zijn door het personage bij wie het perspectief ligt. Ook kan er bijvoorbeeld sprake zijn van perspectiefwisselingen; dan kom je als lezer voor vragen te staan als: welke visie van welk personage is de juiste? Wiens ideeën en welke gedachten over de gebeurtenissen zijn correct?

Vaak hangt het perspectief nauw samen met de verteller van het verhaal. Er zijn verschillende soorten vertellers, zoals de ik-verteller, de personale verteller en de alwetende verteller.

Personages

Naar hun rol of functie in de handeling onderscheiden we hoofd- en bijfiguren. Als de lezer een personage grondig leert kennen in zijn karakterontwikkeling, spreken we van round character (rond karakter). Daarnaast kennen we flat characters (vlakke karakters) en typen.

Motieven

Een motief in literatuur is een herhaaldelijk terugkerend element. We herkennen het omdat het ook in andere verhalen voorkomt (bijv. driehoeksverhoudingen, generatieconflicten) of omdat het binnen hetzelfde verhaal meermalen voorkomt (bijv. een voorwerp, een lied, een kleur, een bepaalde handeling, een gevoel). Herhaling is essentieel.

Ook symbolen (voorwerpen met een vaste betekenis, bijv. roos) kunnen herhaaldelijk voorkomen. Verband tussen motieven en symbolen onderling maakt dat een literair werk tot een samenhangend geheel wordt. Het opsporen van de verbanden tussen motieven leidt tot het ontdekken van hun betekenis en uiteindelijk tot het zien van de betekenis van het werk als geheel: het thema.

Soms heeft het verhaal een leidmotief dat als het ware een rode draad in het hele verhaal vormt.

Thema

Het thema in een werk is een algemene gedachte (‘onderliggende gedachte’) die het eigenlijke onderwerp van dat verhaal vormt. Een zo kort mogelijke omschrijving (in één of twee zinnen) van waar een verhaal eigenlijk over gaat, in algemene bewoordingen (bijv. ‘zoeken naar eigen identiteit’). Het is iets waar bijna iedereen mee te maken heeft, een ‘algemene waarheid’ dus.

Het thema wordt ook wel historisch hoofdmotief genoemd.

Titel

Wat is de betekenis van de titel in relatie tot de inhoud (motieven en thema)?

Motto

Sommige romans hebben een motto, dat is een citaat, een spreuk of een gedicht, geplaatst vóór het eigenlijke verhaal begint. Als er een motto is, hoe luidt dit dan? Wat is de betekenis in relatie tot de inhoud?

schrijfdossier

Dit jaar maak je de volgende schrijfopdrachten:

1. brief (gekoppeld aan de formuleringstoets)

2. betoog met je documentatiemap.

3. recensie

 

schrijfopdracht een betoog

De opdracht:schrijf een betoog


Je hebt een vooronderzoek gedaan naar een onderwerp dat jij interessant vindt en mogelijk gebruikt voor je eindwerkstuk. Naar aanleiding van je onderzoek, je overwegingen, je ideeën en je inzichten schrijf je een betogend stuk
van minimaal 500, maximaal 600 woorden. Je verwerkt hier achtergrondinformatie in met een goede
bronverwijzing. Kijk ook op blz. 251 van je boek.

Stappenplan:
1. Oriënteer je: praat met mensen om je heen. Lees tijdschriften of boeken over mogelijke
onderwerpen. Zoek op internet en maak een keus. Maak een woordweb en voeg dit toe.
2. Maak een schrijfplan, zie blz. 320 van je boek.
Formuleer je hoofdgedachte of stelling. Je mag altijd veranderen of
bijschaven tijdens het schrijven. Bedenk welk doel je wil bereiken met je tekst. Wil je de lezer
aan het denken zetten of wil je ze overtuigen? Kies je publiek. Welke lezers hebben
belangstelling voor wat jij te vertellen hebt? Onderzoek in welke deelonderwerpen jouw
hoofdgedachte of vraagstelling goed uitgelegd kan worden. Houd hierbij rekening met je
publiek, voor het ene publiek moet je meer uitleggen dan voor het andere. Kies een
tekstvorm die past bij je onderwerp.
3. Kies minimaal 2 goede artikelen uit je documentatiemap. Verwerk dit in je tekst door er duidelijk naar te
verwijzen. ( bijvoorbeeld: uit onderzoek dat beschreven is in de Volkskrant op 15 januari
2017 blijkt dat steeds meer veehouders stoppen met hun bedrijf (Jansen, 2017)


4. Schrijf een eerste versie van je betoog en let meteen op een juiste indeling
van de tekst, goede overgangen van de ene naar de andere alinea en signaalwoorden. Zorg
ook dat je de bronnen aan het eind van de tekst vermeldt. Houd je aan de APA-regels


5. Laat je tekst nakijken/ kijk de tekst van de ander na:
a. verbeter spelfouten
b. controleer de zinsbouw
c. controleer de opbouw van de tekst
d. wordt er gebruik gemaakt van signaalwoorden?
e. is de inhoud/boodschap van de tekst duidelijk voor jou? Geef aan waarom wel/niet.
f. In de tekst geef je mogelijke veranderingen aan, die arceer je geel zodat zichtbaar is
wat je verbeterd hebt, wat je niet begrijpt (zet dat erbij, stel vragen)
g. Als je de tekst hebt gelezen en van opbouwende kritiek hebt voorzien, geef je wat
tips en tops en geef je aan wat je van het lezen van de tekst geleerd hebt.

6. Herschrijf je tekst.
7. Lever alle stappen in één verslag in elo in.

 

Eisen van inleveren:
 
- Voorblad met plaatje: naam, leerkracht, datum inleveren, klas, opdracht.
- Inhoudsopgave
- Voorwoord
- Woordweb/oriëntatie
- Alle stappen zijn aanwezig:
o Schrijfplan ( met doel, publiek, hoofdgedachte, tekstvorm)
o Minimaal 2 artikelen
o Kladversie
o Beoordeling medestudent
o Eindversie met:
 Heldere opbouw: alinea-indeling met witregels
 Max. lettergrootte 12
o Nawoord

schrijven en formuleren

alle informatie te vinden in de reader;

Voor het tentamen leren; briefconventies en alle theorie bij H3 en 6 in de reader.

vanaf bl.z 365 (overzicht) [96 t/m 117]

en zakelijke brief vanaf blz. 307 [39 t/m 47]

formuleren volgens Arnoud Kuijpers

extra oefeningen en uitleg op cambiumned

antwoorden bij H3 formuleren

Formuleren H3 vwo

 

Opdracht 15

1     Bij verkeerd gebruik van een woord kan de lezer de boodschap verkeerd opvatten.

2     Dat is een woord dat in de verkeerde context wordt gebruikt. Meestal gaat het dan om het gebruik van de verkeerde betekenis.

3     Met modewoorden worden teksten ‘hipper’.

4     Nee, meestal kan dat niet. De context bepaalt welke vorm je moet gebruiken, anders bestaat het risico dat de zin iets totaal anders betekent.

5     Het kan zijn dat de lezer de woorden niet kent en dus de tekst niet begrijpt.

6     a     mijns inziens / naar mijn mening

      b     door elkaar / in de war

      c     selecteren / uitzoeken

      d     printen / uitdraaien

 

Opdracht 16

1     a     geëxecuteerd

      b     gedood als gevolg van straf

      c     boodschap: Zuster M. M. is uit de kerk gezet, uitgesloten.

      d     geëxcommuniceerd

2     a     getuigenis

      b     getuigenverklaring

      c     boodschap: Zij ontving haar getuigschrift.

      d     getuigschrift

3     a     duplex

      b     dubbel, tweevoudig

      c     boodschap: Silvia twijfelde of ze zou gaan of niet.

      d     dubio

4     a     facturen

      b     rekeningen

      c     banen in de aanbieding

      d     vacatures

5     a     voedsel

      b     etenswaar

      c     boodschap: De reactie is interessante materie voor psychologen.

      d     voer

6     a     nagelremover

      b     substantie om nagels te laten verdwijnen

      c     boodschap: Het gaat hier om nagellakremover.

      d     nagellakremover

7     a     diabeet

      b     iemand met suikerziekte

      c     boodschap: Ze begrijpt niets van digitale apparaten (bijvoorbeeld de mobiele telefoon).

      d     digibeet

8     a     reggae-legenda

      b     legenda is een lijst

      c     boodschap: Bob Marley was erg belangrijk in de reggae-wereld.

      d     reggaelegende

9     a     implanteren

      b     aanbrengen van een implantaat (= element dat in het menselijk lichaam ingebracht wordt)]

      c     boodschap: Het invoeren van het nieuwe dienstrooster.

      d     implementeren

10    a     overleving

      b     in leven blijven

      c     boodschap: Volgens het verhaal dat generatie op generatie wordt doorgegeven is Jacobus in Noord-Spanje gestorven.

      d     overlevering

 

 

Opdracht 17

1     a     betekenis: tegenstelling

      b     Hoewel

2     a     betekenis: wijder worden

      b     verwijd

3     a     betekenis: het niet meer weten

      b     ben

4     a     betekenis: aanleiding van het schrijven van de tekst/het boek o.i.d.

      b     voorwoord

5     a     betekenis: wat je daadwerkelijk overhoudt om uit te geven

      b     netto

6     a     betekenis: rendabel

      b     levensvatbaar (leefbaar = aanvaardbaar)

7     a     betekenis: meewerkend voorwerp zonder voorzetsel

      b     hun

8     a     betekenis: behalve als

      b     tenzij

 

Opdracht 18

1     a     verkeerd: helpt voor

      b     juiste voorzetsel: tegen

      c     Dat medicijn helpt erg goed tegen de pijn.

2     a     verkeerd: interesse voor

      b     juiste voorzetsel: in

      c     Ik heb veel interesse in die BMW-motor.

3     a     verkeerd: bekend van

      b     juiste voorzetsel: met

      c     Zijn jullie bekend met de voorwaarden die gelden?

4     a     verkeerd: twijfels aan of twijfelen over

      b     juiste voorzetsel: bij

      c     Ik heb zo mijn twijfels bij de waarheid van het verhaal.

5     a     verkeerd: vergeleken tot

      b     juiste voorzetsel: met

      c     Vergeleken met de resultaten van vorig jaar valt het nu wel mee.

6     a     verkeerd: na aanleiding van

      b     juiste voorzetsel: naar

      c     Naar aanleiding van de gebeurtenissen sluit de instelling haar deuren.

7     a     verkeerd: in tegenstelling met

      b     juiste voorzetsel: tot

      c     In tegenstelling tot zijn zoon doet zijn dochter het heel goed op school.

8     a     verkeerd: de opvolger op

      b     juiste voorzetsel: van

      c     Arnon Grunberg wordt wel eens de opvolger van Harry Mulisch genoemd.

 

Opdracht 19

1     a     er is geen touw aan vast te knopen

      b     er is niets van te begrijpen

2     a     het hart op de tong hebben

      b     zeggen wat je denkt

3     a     van alles op je hals halen

      b     problemen opzoeken

4     a     de spuigaten uitlopen

      b     uit de hand lopen/escaleren

5     a     iemand tegen de haren instrijken

      b     iemand bewust kwetsen

6     a     voor een gat te vangen zijn

      b     alles kunnen oplossen

7     a     de klok horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt

      b     wel over iets gehoord hebben, maar het precieze er niet van weten

 

 

8     a     een vrolijke frans

      b     een vrolijk iemand (naar een sprookje van de gebroeders Grimm)

9     a     iets met een korreltje zout nemen

      b     iets niet zo serieus nemen

10    a     je op glad ijs begeven

      b     ergens over praten waar je weinig van af weet

 

Opdracht 20

1     a     irriteer me

      b     de herrie irriteert me / ik erger me aan de herrie

2     a     boltrekken

      b     bolwerken / trekken

3     a     besef je je dat

      b     besef je dat / realiseer je je dat

4     a     behoort tot een van de

      b     behoor tot de slachtoffers / is een van de slachtoffers

5     a     overnieuw

      b     over / opnieuw

6     a     als docente zijnde

      b     als docente / als je docent bent

7     a     opnoteren

      b     opschrijven / noteren

8     a     rookte als een ketting

      b     rookte als een ketter / was een kettingroker

9     a     ongenadeloos

      b     ongenadig / genadeloos

10    a     aan te recommanderen

      b     aan te bevelen / te recommanderen

 

Opdracht 21

1     punt → anglicisme (Hij zei iets heel belangrijks, doorslaggevends.)

2     vangt aan → germanisme

3     akkoord zijn met → gallicisme

4     kleedje → belgicisme

5     beduidend → germanisme

6     glimp → anglicisme

7     tas → belgicisme

8     middels → germanisme

9     geld maken → anglicisme (‘to make money’)

10    eenduidig → germanisme

 

Opdracht 22

1     ranzig → Die gehaktbal ziet er niet lekker uit.

2     Desalniettemin → Toch gaan we op vakantie.

3     Niettegenstaande het feit → Hoewel je te jong bent …

4     Derhalve → Daarom gaan wel met de auto …

5     pimpen → Als de taart klaar is, moet je die nog even versieren met een fijn randje vers gebrande nootjes met suiker.

6     goede benen → was goed in vorm

7     schijt aan → De minister van Defensie trekt zich nergens iets van aan.

8     evident → duidelijk

9     Tering hé → Tsjonge jonge, wat een mooie film.

10    IJs en weder dienende → Als het weer het toelaat, …

 

Opdracht 23

1     Bij tautologie gaat het om herhaling met woorden van dezelfde woordsoort. Bij pleonasme wordt een woord gebruikt waarvan de betekenis al in een ander woord in de zin aanwezig is.

2     a     van tevoren reserveren → foutief pleonasme

      b     soms /wel eens → foutieve tautologie

      c     pais en vree → correcte tautologie

3     a     Man schiet niet in knie (hij doet het niet)

             Man schiet niet (een nietje) in knie

      b     heeft hondenpoep letterlijk in de hand (bah!) (letterlijk)

             heeft hondenpoep onder controle (figuurlijk)

4     De lezer zal de tekst minder serieus nemen. Bovendien zal de lezer zich misschien ook ergeren aan de tekst.

5     Met overdrijven mis je overtuigingskracht.

 

Opdracht 24

1     pleonasme

      naar het buitenland vervoeren / exporteren

2     ambiguïteit

      die jij grappig vindt / die jou grappig vindt

3     storende woordherhaling

      viermaal ‘belangrijk’

4     overdrijving

      gigantische

5     niet-bedoelde dubbelzinnigheid

      ‘sterkte gewenst!’

6     dubbele ontkenning

      ‘geen’ moet weg

7     ambiguïteit

      nergens is méér te koop (overal is minder) / je koopt ze nergens meer (niet meer te koop)

8     tautologie

      zoals / bijvoorbeeld

9     pleonasme

      trachten / kunnen

10    storende woordherhaling

      drie maal ‘gewoon’

11    tautologie

      in staat zijn / kunnen

12    pleonasme

      omhoog klimmen

13    pleonasme

      natte regen

14    overdrijving

      eeuwen

15    dubbele ontkenning

      nooit geen

16    ambiguïteit

      noodweer in ziekenhuis → ruzie / ongeregeldheden in het ziekenhuis

      in het ziekenhuis na noodweer → heel slecht weer (regen, hagel, onweer)

17    tautologie

      maar / echter

18    dubbele ontkenning

      afzien van / geen

19    dubbele ontkenning

      voorkomen / niet

20    niet-bedoelde dubbelzinnigheid

      ongedeerd na Gerards hulp / nadat Gerard haar geholpen had, was ze ongedeerd

 

Opdracht 25

1     Dan is er een verschil in getal tussen onderwerp en persoonsvorm, dus dan zijn beide zinsdelen niet allebei enkel- of meervoud.

2     In een beknopte bijzin vind je geen onderwerp.

3     -      Van de beknopte bijzin een gewone bijzin maken (dus mét onderwerp en persoonsvorm).

      -      De hoofdzin zodanig veranderen dat het onderwerp hetzelfde is als het verborgen onderwerp in de beknopte bijzin.

4     Deze stelling is fout. Juiste samentrekkingen kunnen alleen voorkomen bij nevenschikkende zinnen.

5     Bij bedrijvende zinnen verricht het onderwerp de handeling, bij lijdende zinnen ondergaat het onderwerp de handeling in de zin.

6     Nee, meestal zijn lijdende zinnen omslachtiger, minder direct. Bedrijvende zinnen verdienen daarom de voorkeur.

 

Opdracht 26

1     foutieve samentrekking

      (…) en die zal ik met veel plezier beluisteren.

2     dat/als-constructie

      Ik vind dat je niet moet klagen over sprinkhanen in je slaapzak, als je gaat kamperen.

3     congruentiefout

      Alle aanwezigen in de zaal werd verzocht hard te applaudisseren (…). (onderwerp is ‘hard te applaudisseren’)

4     foutieve inversie

      (…) en ik begin nu met geschiedenis.

5     losstaand zinsgedeelte

      Wesley verscheen niet op de training, want hij had ruzie met Yolanthe.

6     tangconstructie

      Als gevolg van de ravage kwam Jaap zeker een uur later dan was afgesproken. De ravage was ontstaan toen een koe plotseling overstak en werd aangereden.

7     onnodig gebruik van de lijdende vorm

      De lijsttrekker van het CDA beweert dat de pannen voor de langstudeerboete van de baan is.

8     foutief beknopte bijzin

      Onderscheiden met een heuse medaille werd de sportman toegejuicht.

9     woorden op de verkeerde plaats

      We zijn van plan volgende week zondag bij oma op bezoek te gaan.

10    woord te weinig

      Zoals bekend is, is Louis van Gaal een bondscoach met lovenswaardige ambities.

11    onnodig van de lijdende vorm

      De buurtbewoners zetten vele acties op touw om geld in te zamelen voor het invalide meisje uit de wijk.

12    foutieve samentrekking

      (…) door rood gereden en spookgereden.

13    foutief beknopte bijzin

      Toen hij eindelijk was aangekomen, begonnen de klokken te luiden.

14    losstaand zinsgedeelte

      Zij is van plan een nieuwe auto te kopen, als haar nieuwe baan tenminste doorgaat.

15    geen symmetrie

      Vakanties bestaan meestal uit weinig activiteiten: slapen, eten en zo bruin mogelijk worden.

16    foutieve samentrekking

      Weet je wat? Ik drink een glaasje witte wijn en jij drinkt een lekker koud pilsje.

17    foutief beknopte bijzin

      Nadat het cruiseschip maanden voor de Italiaanse kust gelegen had, zagen veel toeristen de berging ervan.

18    woorden te weinig

      De achterdochtige docente twijfelde er erg aan of de scholier wel alle vereiste boeken had gelezen.

19    geen congruentie

      Eendagskuikens is maar een kort leven beschoren. (eendagskuikens = meewerkend voorwerp)

20    dat/als-constructie

      Makelaars vinden het vaak geen probleem dat je meer hypotheek krijgt dan je huis waard is, als je een huis koopt.

 

Opdracht 27

1     onjuist → Bij onbepaalde voornaamwoorden verwijs je met het verwijswoord wat.

2     met de persoonlijke voornaamwoorden het of dat

3     de zin is onjuist → Naar personen verwijs je altijd met: aan wie, met wie, voor wie enzovoort.

 

 

Opdracht 28

 

1     haar

2     hem

3     het

4     zijn

5     hij

6     zijn

7     zijn

8     zij

 

 

Opdracht 29

 

1     die

2     over wie

3     wat

4     bij wie

5     die

6     dat

7     over wie

8     waaraan (ook goed: waarover)

 

 

Opdracht 30

 

Brand in kunsthistorisch (verkeerd woord) museum

Ongeveer een maand geleden woedde er een grote brand in het museum in Groningen en twee aangrenzende (verkeerd woord) basisscholen. Vele mensen hadden last van (verkeerd voorzetsel) ademhalingsmoeilijkheden, van wie (foute verwijzing) er twee zelfs naar het ziekenhuis zijn gebracht. De politie denkt aan brandstichting en wil een opvallende voorbijganger die chemicaliën bij zich had, opsluiten.

Het hete (pleonasme) vuur wekte overigens veel belangstelling bij het toegestroomde publiek. In korte tijd zag het totale marktplein zwart van de mensen, die allemaal nieuwsgierig waren naar (foute verwijzing) wat er aan de hand was.

Een journalist van De Groningse Bode, de lokale (pleonasme) regiokrant, belde de directeur van een van de afgebrande scholen, maar hij kreeg te horen dat de directeur niet aanspreekbaar (verkeerd woord) was. Hij De directeur (vage verwijzing; had ook naar journalist kunnen verwijzen) was volledig van de kaart.

 

 

 

antwoorden bij H6 formuleren

debat- en discussieopdracht

Groepsopdracht (  4 leerlingen) waarschijnlijk vervalt deze opdracht

Debat en discussie

Kies met je groepje een onderwerp waar je een discussie of debat over voert. Let op: een goed onderwerp kiezen is belangrijk. Je moet zowel voor als tegenargumenten kunnen bedenken en ook veel argumenten.

verdeel je groepje weer in twee groepen; een voorpartij en een tegenpartij

Bereid dit samen voor. Deze voorbereiding lever je in na je discussie of debat:

  1. Schrijf de aanleiding voor jullie onderwerp op.
  2. Zorg dat je minimaal twee verschillende en goede artikelen hebt, die je kunt gebruiken in je discussie of debat.

    Haal uit de artikelen minimaal 1 argumentatieschema en schrijf die uit.

  3. Bereid beide kanten goed voor door argumenten te bedenken. Pak de theorie er weer bij {69} blz. 340 voor soorten argumenten. Noteer dit in een verslag van je voorbereiding.

     

  4. Kies duidelijk voor de vorm: discussie of debat. [79] – [84] en [87] – [89]

     

  5. Je krijgt een cijfer voor het geheel; uitvoering en voorbereiding.

stellingen

voorbeelddebatten

SE0 Tekstbegrip en literatuurgeschiedenis

Bij SE0 krijg je een toets over literatuurgeschiedenis, literatuuranalyse en tekstbegrip

leesstrategieën

schrijfdoelen en tekstsoorten

publieksgerichtheid

Tekstopbouw

tekstopbouw verbanden

drogredenen

antwoordmodellen tekstbegrip

antwoorden H1 tekstbegrip

antwoorden opdracht 4 blz. 13

1. Waar. (overigens hoef je voor je examen nu het verschil tussen onderschikkend en nevenschikkend niet meer te weten, dus goed om even in te verdiepen, maar niet heel erg belangrijk)

2. als een argument een hoofdargument ondersteunt.

3. met signaalwoorden of signaalzinnen (daarentegen, toch vindt de tegenpartij...)

4. meervoudige argumentatie en nevenschikkend.

5. informeren en motiveren (uitdagen/prikkelen)

6. De schrijver moet deskundig zijn en zo objectief mogelijk, evenals gebruikte bronnen.

 

opdracht 5

1. inleiding = alinea 1. slot = alinea 8

2. aanleiding tot schrijven geven en hoofdgedachte (of stelling) weergeven.

3. vanaf alinea 5: een bloemlezing van argumenten van tegenstanders (regel 37 - 40)

4. a. alinea 2 t/m 4. b. bijvoorbeeld: discussie.

5. a. alinea 5 t/m 7: b. bijvoorbeeld argumenten van tegenstanders.

6. stelling: scholen kunnen best regels instelling voor kleding.

argumenten: vanwege identiteit en om orde te handhaven.

7. a. alinea 5 en 6.

7.b.

tegenarg: spelen er....het schooluniform (r. 38-40)

weerlegging: natuurlijk. leerachterstanden.....wegen aan. (r. 40 - 44)

tegenarg. Verder...vernederend. (r. 44 - 45)

weerlegging: Onzin. in Italië....bepaalde kleur (r. 45 - 47)

tegenarg. Ook ...egalitair zijn( r. 47)

weerlegging: ach....verdrietig maken (r. 47 - 52)

8. De schrijver voert nog een argument aan; het voorkomt pesten.

 

antwoorden opdracht 6

1. de schrijver vertelt een anekdote

2. a alinea 1 t/m 4

b. B en D

C. r. 26-27

r. 29-30  Een uniform -..school

r. 36 - 37

b. r. 29-30 Een uniform ... school

c. de auteur noemt dit waarschijnlijk en gebruikt geen tegenargumentatie

4.a ondergeschikte

b. hij gebruikt een sub-argument

5. B

6. samenvatten en concluderend.

7. structureren en motiveren

8. De invoer van schooluniformen is niet zinvol, want pubers worden hiermee ontwikkeld in hun ontwikkeling.

9. voor-en nadelenstructuur en bewering-argumentatiestructuur

10 en 11. Beide teksten/titels hebben een mening/ zijn dus overtuigend.

opdracht 7.

1. want-type; laatste stuk is argument

2. enkelvoudige argumentatie

2. a toelichting

2.b. stelling

2.c precisering

3. a. r. 44 - 46 Het is....je belastingaangifte.

b. vergelijkend

4. a. alfa van hun omega en bloed van hun aderen.

b. metaforen

4.c. De schrijver wil duidelijk maken dat leerlingen centraal staan

5 a. overtuigend (eventueel activerend)

b. betoog

c. ingezonden brief

6. De school moet beter communiceren met de leerlingen, zodat de leerlingen beter worden voorbereid op de maatschappij

 

 

antwoorden H10 tekstbegrip

Antwoorden H10 opdracht 4

 

  1. Alinea 2 of 3
  2. Alinea 7
  3. Alinea 11
  4. Hoe meer vrije tijd mensen krijgen, hoe minder tijd ze voor rust nemen of Hoe meer vrije tijd mensen krijgen, hoe drukker ze worden.
  5. Constatering
  6. Toelichting
  7. Conclusie
  8. B
  9. B
  10. 6,4,3,1,2,5
  11. C
  12. Twee argumenten:        
    1. Zo voorkomen we dat we over vijftig jaar worden geregeerd door de economische werkdruk.
    2. Zo kunnen we uit de tredmolen van de productie stappen/er ontstaat ruimte voor rust en reflectie.
  13. C
  14. R. 174 (het) regime (van de economische kloktijd)

    r. 186-187 (hoeft te blijven overgeven aan de) eisen (die de economische tijd stelt)

15. in de tekst wordt bepleit zich af en toe te onttrekken aan de eisen van de economische tijd/meer dan nu evenwicht te brengen tussen de economische tijd en de natuurlijke tijdservaring.

16. er is pas ruimte voor innerlijke rust/voor reflectie en/of creativiteit, als mensen zicht niet zo laten opjagen/regeren door de economische tijd/door de externe druk.

17. B

18. C

19. B

20. in tekstfragment 1 wordt een benadering/middel besproken om de economische tijdsdruk te reduceren.

- in de hoofdtekst wordt bepleit om af en toe helemaal te ontsnappen aan de economische tijdsdruk.

 

Let op: antwoorden moeten zo compleet zijn als hierboven genoemd.

documentatiemap

Eind april /half mei moet je een documentatiemap en een onderzoeksplan voor de schrijfopdracht inleveren bij de leerkracht Nederlands.

Deze gebruik je voor:

- Je EWS (niet verplicht)

- een betoog dit schooljaar

- je eerste tentamen in de 12e .

In maart/april ga je daarom hiermee aan het werk.

Informatie over de opdracht vind je ook hier: https://sites.google.com/a/vszutphen.nl/ews/nederlands-se (of op het leerlingenportaal, themasite, eindwerkstuk, producten). 

Veel informatie vind je ook hier:  https://sites.google.com/a/vszutphen.nl/mediatheek/home (mediatheek via leerlingenportaal),

 

tips, vragen en antwoorden; hoe maak je een onderzoeksplan?

stappenplan/planning:

Deze week: (30 maart/3 april): start met de oriëntatie. (half uurtje, max. drie kwartier)

Stappenplan:

  1. Oriënteer je: praat met mensen om je heen. Lees tijdschriften of boeken over mogelijke onderwerpen. Zoek op internet en maak een keus.
  2. Maak een wordweb van jouw onderwerp. Hierin staat uit welke onderdelen jouw onderwerp bestaat, wat ermee te maken heeft, de verschillende manier waarop je naar het onderwerp kunt kijken.

     

  3. Kies het gebied uit het wordweb dat jou het meest interesseert. Hiermee perk je je onderwerp in en kies je vanuit welk standpunt je het onderwerp wilt benaderen.

     

  4. Ga op zoek naar informatie over jouw onderwerp. Maak je zoekopdracht specifiek, dus de zoekterm die je invult is langer dan één woord. Hierdoor beperk je het aantal hits en krijg je geen onoverzichtelijke berg informatie waar je je doorheen moet worstelen.

     

    1. Zorg dat je tijdschriften en kranten kiest die een goed wetenschappelijk niveau hebben. (NRC, Trouw, Volkskrant, Elsevier, National Geografic etc.)
    2. Zorg dat je de bron compleet hebt bij je artikel zodat je die kunt vermelden. Bewaar de bron goed!
    3. Zoeken kun je normaal ook doen in de krantenbank op de site van de mediatheek/EWS/in deze wiki. Hier vind je artikelen uit kranten en tijdschriften.Helaas kun je daar nu niet bij. We zijn aan het kijken of we een oplossing kunnen vinden hiervoor.

naslagwerk uit je lesboek:

[150] blz. 412 documentatiemap maken

[138] blz. 399 informatie beoordelen

[134] blz. 393 onderwerp, onderzoeksvragen en hoofd-en deelvragen

filmpje over het maken van een onderzoeksvraag

Powerpoints gebruikt in de lessen