Opdracht 15
1 Bij verkeerd gebruik van een woord kan de lezer de boodschap verkeerd opvatten.
2 Dat is een woord dat in de verkeerde context wordt gebruikt. Meestal gaat het dan om het gebruik van de verkeerde betekenis.
3 Met modewoorden worden teksten ‘hipper’.
4 Nee, meestal kan dat niet. De context bepaalt welke vorm je moet gebruiken, anders bestaat het risico dat de zin iets totaal anders betekent.
5 Het kan zijn dat de lezer de woorden niet kent en dus de tekst niet begrijpt.
6 a mijns inziens / naar mijn mening
b door elkaar / in de war
c selecteren / uitzoeken
d printen / uitdraaien
Opdracht 16
1 a geëxecuteerd
b gedood als gevolg van straf
c boodschap: Zuster M. M. is uit de kerk gezet, uitgesloten.
d geëxcommuniceerd
2 a getuigenis
b getuigenverklaring
c boodschap: Zij ontving haar getuigschrift.
d getuigschrift
3 a duplex
b dubbel, tweevoudig
c boodschap: Silvia twijfelde of ze zou gaan of niet.
d dubio
4 a facturen
b rekeningen
c banen in de aanbieding
d vacatures
5 a voedsel
b etenswaar
c boodschap: De reactie is interessante materie voor psychologen.
d voer
6 a nagelremover
b substantie om nagels te laten verdwijnen
c boodschap: Het gaat hier om nagellakremover.
d nagellakremover
7 a diabeet
b iemand met suikerziekte
c boodschap: Ze begrijpt niets van digitale apparaten (bijvoorbeeld de mobiele telefoon).
d digibeet
8 a reggae-legenda
b legenda is een lijst
c boodschap: Bob Marley was erg belangrijk in de reggae-wereld.
d reggaelegende
9 a implanteren
b aanbrengen van een implantaat (= element dat in het menselijk lichaam ingebracht wordt)]
c boodschap: Het invoeren van het nieuwe dienstrooster.
d implementeren
10 a overleving
b in leven blijven
c boodschap: Volgens het verhaal dat generatie op generatie wordt doorgegeven is Jacobus in Noord-Spanje gestorven.
d overlevering
Opdracht 17
1 a betekenis: tegenstelling
b Hoewel
2 a betekenis: wijder worden
b verwijd
3 a betekenis: het niet meer weten
b ben
4 a betekenis: aanleiding van het schrijven van de tekst/het boek o.i.d.
b voorwoord
5 a betekenis: wat je daadwerkelijk overhoudt om uit te geven
b netto
6 a betekenis: rendabel
b levensvatbaar (leefbaar = aanvaardbaar)
7 a betekenis: meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
b hun
8 a betekenis: behalve als
b tenzij
Opdracht 18
1 a verkeerd: helpt voor
b juiste voorzetsel: tegen
c Dat medicijn helpt erg goed tegen de pijn.
2 a verkeerd: interesse voor
b juiste voorzetsel: in
c Ik heb veel interesse in die BMW-motor.
3 a verkeerd: bekend van
b juiste voorzetsel: met
c Zijn jullie bekend met de voorwaarden die gelden?
4 a verkeerd: twijfels aan of twijfelen over
b juiste voorzetsel: bij
c Ik heb zo mijn twijfels bij de waarheid van het verhaal.
5 a verkeerd: vergeleken tot
b juiste voorzetsel: met
c Vergeleken met de resultaten van vorig jaar valt het nu wel mee.
6 a verkeerd: na aanleiding van
b juiste voorzetsel: naar
c Naar aanleiding van de gebeurtenissen sluit de instelling haar deuren.
7 a verkeerd: in tegenstelling met
b juiste voorzetsel: tot
c In tegenstelling tot zijn zoon doet zijn dochter het heel goed op school.
8 a verkeerd: de opvolger op
b juiste voorzetsel: van
c Arnon Grunberg wordt wel eens de opvolger van Harry Mulisch genoemd.
Opdracht 19
1 a er is geen touw aan vast te knopen
b er is niets van te begrijpen
2 a het hart op de tong hebben
b zeggen wat je denkt
3 a van alles op je hals halen
b problemen opzoeken
4 a de spuigaten uitlopen
b uit de hand lopen/escaleren
5 a iemand tegen de haren instrijken
b iemand bewust kwetsen
6 a voor een gat te vangen zijn
b alles kunnen oplossen
7 a de klok horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt
b wel over iets gehoord hebben, maar het precieze er niet van weten
8 a een vrolijke frans
b een vrolijk iemand (naar een sprookje van de gebroeders Grimm)
9 a iets met een korreltje zout nemen
b iets niet zo serieus nemen
10 a je op glad ijs begeven
b ergens over praten waar je weinig van af weet
Opdracht 20
1 a irriteer me
b de herrie irriteert me / ik erger me aan de herrie
2 a boltrekken
b bolwerken / trekken
3 a besef je je dat
b besef je dat / realiseer je je dat
4 a behoort tot een van de
b behoor tot de slachtoffers / is een van de slachtoffers
5 a overnieuw
b over / opnieuw
6 a als docente zijnde
b als docente / als je docent bent
7 a opnoteren
b opschrijven / noteren
8 a rookte als een ketting
b rookte als een ketter / was een kettingroker
9 a ongenadeloos
b ongenadig / genadeloos
10 a aan te recommanderen
b aan te bevelen / te recommanderen
Opdracht 21
1 punt → anglicisme (Hij zei iets heel belangrijks, doorslaggevends.)
2 vangt aan → germanisme
3 akkoord zijn met → gallicisme
4 kleedje → belgicisme
5 beduidend → germanisme
6 glimp → anglicisme
7 tas → belgicisme
8 middels → germanisme
9 geld maken → anglicisme (‘to make money’)
10 eenduidig → germanisme
Opdracht 22
1 ranzig → Die gehaktbal ziet er niet lekker uit.
2 Desalniettemin → Toch gaan we op vakantie.
3 Niettegenstaande het feit → Hoewel je te jong bent …
4 Derhalve → Daarom gaan wel met de auto …
5 pimpen → Als de taart klaar is, moet je die nog even versieren met een fijn randje vers gebrande nootjes met suiker.
6 goede benen → was goed in vorm
7 schijt aan → De minister van Defensie trekt zich nergens iets van aan.
8 evident → duidelijk
9 Tering hé → Tsjonge jonge, wat een mooie film.
10 IJs en weder dienende → Als het weer het toelaat, …
Opdracht 23
1 Bij tautologie gaat het om herhaling met woorden van dezelfde woordsoort. Bij pleonasme wordt een woord gebruikt waarvan de betekenis al in een ander woord in de zin aanwezig is.
2 a van tevoren reserveren → foutief pleonasme
b soms /wel eens → foutieve tautologie
c pais en vree → correcte tautologie
3 a Man schiet niet in knie (hij doet het niet)
Man schiet niet (een nietje) in knie
b heeft hondenpoep letterlijk in de hand (bah!) (letterlijk)
heeft hondenpoep onder controle (figuurlijk)
4 De lezer zal de tekst minder serieus nemen. Bovendien zal de lezer zich misschien ook ergeren aan de tekst.
5 Met overdrijven mis je overtuigingskracht.
Opdracht 24
1 pleonasme
naar het buitenland vervoeren / exporteren
2 ambiguïteit
die jij grappig vindt / die jou grappig vindt
3 storende woordherhaling
viermaal ‘belangrijk’
4 overdrijving
gigantische
5 niet-bedoelde dubbelzinnigheid
‘sterkte gewenst!’
6 dubbele ontkenning
‘geen’ moet weg
7 ambiguïteit
nergens is méér te koop (overal is minder) / je koopt ze nergens meer (niet meer te koop)
8 tautologie
zoals / bijvoorbeeld
9 pleonasme
trachten / kunnen
10 storende woordherhaling
drie maal ‘gewoon’
11 tautologie
in staat zijn / kunnen
12 pleonasme
omhoog klimmen
13 pleonasme
natte regen
14 overdrijving
eeuwen
15 dubbele ontkenning
nooit geen
16 ambiguïteit
noodweer in ziekenhuis → ruzie / ongeregeldheden in het ziekenhuis
in het ziekenhuis na noodweer → heel slecht weer (regen, hagel, onweer)
17 tautologie
maar / echter
18 dubbele ontkenning
afzien van / geen
19 dubbele ontkenning
voorkomen / niet
20 niet-bedoelde dubbelzinnigheid
ongedeerd na Gerards hulp / nadat Gerard haar geholpen had, was ze ongedeerd
Opdracht 25
1 Dan is er een verschil in getal tussen onderwerp en persoonsvorm, dus dan zijn beide zinsdelen niet allebei enkel- of meervoud.
2 In een beknopte bijzin vind je geen onderwerp.
3 - Van de beknopte bijzin een gewone bijzin maken (dus mét onderwerp en persoonsvorm).
- De hoofdzin zodanig veranderen dat het onderwerp hetzelfde is als het verborgen onderwerp in de beknopte bijzin.
4 Deze stelling is fout. Juiste samentrekkingen kunnen alleen voorkomen bij nevenschikkende zinnen.
5 Bij bedrijvende zinnen verricht het onderwerp de handeling, bij lijdende zinnen ondergaat het onderwerp de handeling in de zin.
6 Nee, meestal zijn lijdende zinnen omslachtiger, minder direct. Bedrijvende zinnen verdienen daarom de voorkeur.
Opdracht 26
1 foutieve samentrekking
(…) en die zal ik met veel plezier beluisteren.
2 dat/als-constructie
Ik vind dat je niet moet klagen over sprinkhanen in je slaapzak, als je gaat kamperen.
3 congruentiefout
Alle aanwezigen in de zaal werd verzocht hard te applaudisseren (…). (onderwerp is ‘hard te applaudisseren’)
4 foutieve inversie
(…) en ik begin nu met geschiedenis.
5 losstaand zinsgedeelte
Wesley verscheen niet op de training, want hij had ruzie met Yolanthe.
6 tangconstructie
Als gevolg van de ravage kwam Jaap zeker een uur later dan was afgesproken. De ravage was ontstaan toen een koe plotseling overstak en werd aangereden.
7 onnodig gebruik van de lijdende vorm
De lijsttrekker van het CDA beweert dat de pannen voor de langstudeerboete van de baan is.
8 foutief beknopte bijzin
Onderscheiden met een heuse medaille werd de sportman toegejuicht.
9 woorden op de verkeerde plaats
We zijn van plan volgende week zondag bij oma op bezoek te gaan.
10 woord te weinig
Zoals bekend is, is Louis van Gaal een bondscoach met lovenswaardige ambities.
11 onnodig van de lijdende vorm
De buurtbewoners zetten vele acties op touw om geld in te zamelen voor het invalide meisje uit de wijk.
12 foutieve samentrekking
(…) door rood gereden en spookgereden.
13 foutief beknopte bijzin
Toen hij eindelijk was aangekomen, begonnen de klokken te luiden.
14 losstaand zinsgedeelte
Zij is van plan een nieuwe auto te kopen, als haar nieuwe baan tenminste doorgaat.
15 geen symmetrie
Vakanties bestaan meestal uit weinig activiteiten: slapen, eten en zo bruin mogelijk worden.
16 foutieve samentrekking
Weet je wat? Ik drink een glaasje witte wijn en jij drinkt een lekker koud pilsje.
17 foutief beknopte bijzin
Nadat het cruiseschip maanden voor de Italiaanse kust gelegen had, zagen veel toeristen de berging ervan.
18 woorden te weinig
De achterdochtige docente twijfelde er erg aan of de scholier wel alle vereiste boeken had gelezen.
19 geen congruentie
Eendagskuikens is maar een kort leven beschoren. (eendagskuikens = meewerkend voorwerp)
20 dat/als-constructie
Makelaars vinden het vaak geen probleem dat je meer hypotheek krijgt dan je huis waard is, als je een huis koopt.
Opdracht 27
1 onjuist → Bij onbepaalde voornaamwoorden verwijs je met het verwijswoord wat.
2 met de persoonlijke voornaamwoorden het of dat
3 de zin is onjuist → Naar personen verwijs je altijd met: aan wie, met wie, voor wie enzovoort.
Opdracht 28
Ongeveer een maand geleden woedde er een grote brand in het museum in Groningen en twee aangrenzende (verkeerd woord) basisscholen. Vele mensen hadden last van (verkeerd voorzetsel) ademhalingsmoeilijkheden, van wie (foute verwijzing) er twee zelfs naar het ziekenhuis zijn gebracht. De politie denkt aan brandstichting en wil een opvallende voorbijganger die chemicaliën bij zich had, opsluiten.