Op reis door de rijken

Thema: Reis door de rijken

Intro

Bekijk de clip en lees dan onderstaande tekst.


 

Het schip de Stad Amsterdam heeft acht maanden lang een bijzondere reis gemaakt. Dit was dezelfde reis als Charles Darwin lang geleden maakte met zijn schip de Beagle. In het onderzoek kwamen de onderzoekers veel mensen tegen, maar vooral planten, dieren en micro-organismen.

Op aarde leven dus miljoenen verschillende organismen (= levende wezens). Om op te kunnen zoeken hoe ze heten is het handig om ze in te delen in groepen. Die groepen kun je weer verder verdelen in kleinere groepen, enzovoorts.

In deze module kijk je naar de indeling van organismen over de vier rijken.

Eindproduct-Beoordeling

Eindproduct

  • Je rondt deze module af met een evalautie toets.
  • De tussentoets moeten voldoende worden afgerond.
  • Mindmap poster over de vier rijken en de verschillen.

                                                                                           

 

Leerdoelen

Aan het eind van dit thema:

Leerdoelen;

De leerdoelen staan per onderwerp aangegegeven. Aan het eind van deze module moet je op deze leerdoelen antwoord kunnen geven.

 

                                               .Afbeeldingsresultaat voor wilde planten

 

Werkwijze

Hoe ga je aan het werk

Jullie gaan met behulp van het boek thema 4, de epacks en deze module bekijken welke overeenkomsten er zijn tussen de verschillende rijken. Tussendoor maken jullie toetsjes om te kijken of jullie de stof begrijpen. Alle opdrachten kun je terug vinden in het boekje Reis door de rijken ( behalve de epack-opdrachten). Je kan van de docent een papieren versie krijgen of je besluit het werkboekje digitaal te gebruiken,  dan werk je voornamelijk op je chroomboek. Je laat je voortgangsdossier regelmatig controleren door de docent.

 

Groepsgrootte

Een aantal opdrachten moeten jullie samen doen en er zijn ook opdrachten die je individueel moet maken.

 

Lesstof:

Basisstof: Mavo, Havo en VWO

Verdieping: Havo en VWO

Verbreding: VWO

Tijd
Je hebt ongeveer 15 lesuren nodig, van 1 april tot 15 juni.

Wat ga ik doen?

In dit thema ga je aan de gang met de opdrachten en Epack opdrachten van de methode.
In de tabel staat de planning voor periode 4. Gebruik deze planning voor in de les en tijdens je WKT lessen. 

SUCCES!!                                                                                                                                                                                                                                                                                                          

Datum wat moet af  Opmerking
3 - 6 april Vier rijken (stap 1 t/m 3) Maandag pasen
9 -13 april

Vier rijken (stap 4 t/m 7)

(po bacterien inzetten)

 
16 - 20 april Bacterien   
23 - 26 april Schimmelrijk Vrijdag koningsdag
14 - 18 mei Plantenrijk  
22 - 25 mei Plantenrijk Maandag pinksteren
28 mei - 1 juni Dierenrijk  
4 juni - 8 juni Dierenrijk  
11 juni - 15 juni Eindopdracht  
18 juni - 22 juni Afronden thema Vrijdag start TB4
25 juni - 28 juni Toets maken TB4

 

 

Werkbladen

Werkboekje op reis door de rijken
Je mag werken vanuit het digitale werkboekje werken of je kan bij de docent een papierenversie ontvangen.

De vier rijken

Leerdoelen

Na deze paragraaf  weet je:

Basis:

  • Weet je welke domeinen en vier rijken er zijn.
  • Weet je dat je door te kijken naar de verschillen tussen cellen organisme kunt onderverdelen in vier rijken.
  • Weet je hoe de cellen van dieren, planten, schimmels en bacteriën zijn opgebouwd.

Verdieping:

  • Weet je hoe de verwantschap tussen de verschillende organisme is ontstaan.

Verbreding:

  • Weet je hoe de naamgeving bij organismen is ontstaan en hoe je de naamgeving kan gebruiken om verwantschap aantoonbaar te maken

Stap 1

Ordening:

Ordening is het indelen van een verzameling organismen op basis van de eigenschappen van de organismen.

Hieronder zie je een aantal illustraties. De bovenste twee illustraties maken een geordende indruk. De onderste twee maken een minder geordende indruk. De bovenste twee plaatjes maken een geordende indruk, omdat er producten bij elkaar zijn gestopt met veel overeenkomstige kenmerken. De slager heeft al het vlees bij bij elkaar gelegd. En het vlees van de diverse dieren (kippen, varkens, kalkoenen ) heeft de slager ook allemaal weer netjes bij elkaar gelegd. Het doosje met garen maakt ook een geordende indruk. Alle klosjes met dezelfde kleur zitten netjes bij elkaar. Kortom: producten met min of meer dezelfde eigenschappen liggen bij elkaar. We zeggen dan: het schap bij de slager en het doosje met garen zijn netjes geordend.

 

De onderste twee illustraties komen niet erg geordend over. Dat komt doordat er geen producten bij elkaar liggen met min of meer dezelfde eigenschappen of functies. Mensen houden niet van een ongeordende wereld. We vinden dat dan al snel een zooitje en willen dan graag orde in de chaos scheppen. Deze drang tot orde heeft er voor gezorgd dat wetenschappers alle organismen op aarde hebben weten ordenen. Als je heel oppervlakkig naar alle organismen op aarde kijkt, dan kun je deze indelen in drie domeinen. Een organisme behoort tot het domein der bacterien, arcaea of tot het domein van de eukaryoten. In het domein van de eukaryoten onderscheiden we het rijk der dieren, het rijk de planten, het rijk der schimmels en het rijk der protisten. Protisten zijn ééncellige diertjes met een celkern.

 

Opdracht 1: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • Mavo: paragraaf 1 : opdracht 1.
  • Havo/Vwo: paragraaf 1 : opdracht 1 en 2.
  • Gymnasium: paragraaf 1 : opdracht 1 en 2.

Stap 2

Vier Rijken

op basis van welke eigenschappen of kenmerken deel je de organismen in in één van deze drie domeinen en vier rijken? Om alle organismen te ordenen moet je op twee verschillende manieren naar de organismen kunnen kijken. Je kan naar uiterlijke kenmerken kijken die je met het blote oog kan waarnemen. Eigenschappen van een organisme die we met het blote oog kunnen waarnemen noemen we macro-eigenschappen. Soms zijn deze macro-eigenschappen niet voldoende om een organisme goed te ordenen. Je moet dan wat meer in detail gaan kijken, met de microscoop bijvoorbeeld, naar de eigenschappen van de cel. De eigenschappen van een organisme die we niet met het blote oog kunnen zien, waar we een microscoop voor nodig hebben, noemen we micro-eigenschappen van het organisme.

 

 

Opdracht 2: Schema - vier rijken

Tot welk rijk een organisme behoort, hangt af van de cellen waaruit het organisme is opgebouwd.
In het schema hieronder zie je een aantal organellen (= deel van een cel).
Neem het schema over en gebruik de info uit bovenstaande afbeelding en geef per organel aan met een plusje (+) of een minnetje (-) aan of het onderdeel wel of niet in een cel voorkomt. Plaats ook enkele passende afbeeldingen bij het schema.

 

  planten   schimmels   dieren   bacterië n
cytoplasma        
celwand        
celkern        

bladgroenkorrels

(fotosynthese)

         - of +


+ = aanwezig     - = afwezig

Laat het schema vervolgens beoordelen door je docent.

 

Opdracht 3: Maak je epack thema 4 Ordening;  

  • Mavo: paragraaf 1 : opdracht 2 t/m 4
  • Havo/Vwo: paragraaf 1 : opdracht 3 t/m 4
  • Gymnasium: paragraaf 1 : opdracht 3 t/m 4

Stap 3

Vier rijken
Bestudeer nu uit de kennisbank biologie het volgende onderdeel:

KB: Ordening

Opdracht 4: Gebruik de informatie uit de Kennisbank om de ontbrekende woorden in de volgende zinnen in te vullen. Gebruik de woorden celkern, cytoplasma, celmembraan, celwand en plastides.

  • Het ... 1 ... bestaat uit een stroperige basissubstantie waarin de celonderdelen drijven.
    Het bestaat voor 60 to 95% uit water.
  • De ... 2 ... regelt allerlei processen. In dit onderdeel liggen de chromosomen.
  • De buitenste laag van het cytoplasma noem je het ... 3 ... .
  • In het cytoplasma van plantencellen komen ... 4 ... voor.
    Voorbeelden hiervan zijn chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten.
  • De ... 5 ... van planten bestaat uit cellulose.
    De ... 5 ... van schimmels bestaat uit chitine.

 

1 = .....   -   2 = .....   -   3 = .....   -   4 = .....   en   5 = .....  

Onderstaande video kan je bekijken voor meer informatie over de vier rijken.

Verdieping Stap 4

Soorten en Rassen:

Het is ook mogelijk om binnen de rijken verder te ordenen. Je ordent dan niet meer op basis van de cel eigenschappen maar op basis van de eigenschappen van het organisme. Je kijkt dan naar bouw van het organisme, levenswijze van het organisme of voedingswijze van het organisme. Tegenwoordig gebruiken wetenschappers ook het DNA uit de celkern om te bepalen wat de verwantschap van organismen is. Organisme in een rijk kan je verder indelen in Stam ( Afdeling), Klasse, Orde, Familie, Geslacht, Soort en ondersoort of ras.

Ordenen van de bruine beer 3

Deze indeling is weergegeven in onderstaande afbeelding. Organismen in de buitenste ringen hebben weinig onderlinge verwantschap. Meer naar binnen toe krijgen de afgebeelde organismen een steeds grotere onderlinge verwantschap. Deze verwantschap wordt bepaald door overeenkomstige (gezamenlijke) kenmerken van de betrokken organismen. Laten we eens kijken naar de eigenschappen op basis waarvan de verwantschap kan worden bepaald.

kenmerkende eigenschappen 4

Opdracht 5: Maak je epack thema 4 Ordening;  

  • Havo/Vwo: paragraaf 1 : opdracht 5
  • Gymnasium: paragraaf 2:  opdracht 5

Verdieping Stap 5

Organismen die veel op elkaar lijken hoeven niet tot dezelfde soort te behoren.

Een Afrikaanse en een Indische olifant lijken veel op elkaar, maar horen niet tot dezelfde soort.

De 2 honden op de foto hiernaast lijken veel minder op elkaar dan de olifanten. Toch behoren ze wel tot dezelfde soort. Het zijn alleen twee verschillende rassen van de soort hond.

Organismen behoren tot dezelfde soort als ze in staat zijn zich onderling voort te planten. De nakomelingen die ze krijgen moeten vruchtbaar zijn.

Vruchtbaar wil zeggen dat de nakomelingen zelf ook weer jongen kunnen krijgen.

De Afrikaanse en Indische olifant kunnen dus samen geen vruchtbare nakomelingen krijgen.

De 2 honden wel.

 

Opdracht 6: Maak je epack thema 4 Ordening;  

  • Havo/Vwo: paragraaf 7:  opdracht 29 t/m 31
  • Gymnasium: paragraaf 8: opdracht 28 t/m 30

 

Opdracht 7: maak de oefening over verwantschap.

Oefening soorten

maak nu de volgende vragen over rassen en soorten

Verbreding Stap 6

Lees de onderstaande tekst en beantwoord daarna de vragen.

Wel of geen aparte soorten?

Soms is het moeilijk te bepalen of organismen tot verschillende soorten behoren. Ezels en paarden zijn bijvoorbeeld 2 aparte soorten. Een ezel en een paard kunnen echter wel nakomelingen krijgen. Als een ezelin wordt gekruist met een paardenhengst, krijg je een muilezel.
Als je een paardenmerrie kruist met een ezelhengst, krijg je een muildier.

Muilezels zijn altijd onvruchtbaar. Muildieren zijn bijna altijd onvruchtbaar, maar heel soms zijn er muildieren die zich wel kunnen voortplanten. Wetenschappers weten nog niet hoe het komt dat deze muildieren zich kunnen voortplanten.

Opdracht 8a: Maak de onderstaande opdrachten over verwantschap.

Opdracht 8b: Maak je epack thema 4 Ordening;  

  • Gymnasium: paragraaf 13:  opdracht 46

Stap 7

Opdracht 9: Tussentoets
Je sluit dit onderwerp af met het maken van een toets.
Je moet een voldoende halen en noteer je resultaat in het voortgangsdossier van je werkboekje.. Er staan twee toetsen, selecteer het juiste niveau.

Start de toets  hieronder.
Succes!

Oefening:Tussentoets voor HAVO/VWO: De vier rijken

Oefening:Tussentoets voor MAVO: De vier rijken

Begrippenlijst

Rijken
Verzamelnaam voor verschillende typen organismen.
 
Dierlijke cel
Een cel met een celkern. Dierlijke cellen hebben geen celwand en bevatten geen bladgroenkorrels.
Celmembraan
Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft.
Celkern
Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat.
 
Kernmembraan
De buitenste laag van het kernplasma.
Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.
Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose.
Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten.
Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.
Plastiden
Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen.


 
Bacteriën
Eencellige organismen zonder kern. Bacteriën hebben vaak nuttige eigenschappen voor mensen (10% van het lichaamsgewicht bestaat uit bacteriën): ze ruimen dode organismen op, maken voedingsmiddelen en helpen bij de spijsvertering. Ze kunnen ook schadelijke eigenschappen hebben, zoals ziekten veroorzaken en voedselbederf.
Ééncellige
Organisme bestaande uit één cel.
 
Reducenten
Reducenten staan aan het eind van de voedselketen en leven van dode planten en dieren.

Bacteriënrijk

Leerdoelen

Na deze paragraaf  weet je:

  • Weet je de kenmerken van een bactierencel.
  • Weet je dat er nuttige en schadelijke bacterien zijn.
  • Weet je hoe een bacterienkolonie eruit ziet

Stap 1

Bacteriën:

Bacteriën waren waarschijnlijk de eerste levende wezens op aarde. Bacterien zijn echt overal om ons heen. Bacterien zijn de vuilnismannen van de natuur. In de natuur ruimen de bacterien, samen met de schimmels, alle dode organismen op. Zonder bacterien zouden dode planten en dieren voor altijd op de grond blijven liggen.

Bacterien zijn ééncellige organismen zonder celkern en met een celwand. Bacterien kunnen voor de mens nuttig zijn, omdat ze voedsel en medicijnen voor de mensen kunnen maken, maar vele bacterien noemen we schadelijk omdat ze mensen en dieren ziek  (ziekteverwekkers) kunnen maken en het voedsel van de mens doen bederven. Voedsel bestaat voornamenlijk uit dode organismen.

Bacterien zijn ééncellig, en dus met het blote oog niet te zien.  Eén bacterie is tussen 1/1000 millimeter  en  1/100 millimeter groot.

Bacterienendegrootte

Bacterievormengrootte

 

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Bacteriën en virussen'.

KB:
Bacteriën en virussen

Opdracht 10: Bacteriën
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Oefening:Bacteriën

Stap 2

Nuttige bacteriën:

Bekijk het filmpje Bacteriën:

Een bacterie die terecht komt op een dood organisme zal zich snel gaan delen als de omstandigheden goed zijn. bacterien stellen dezelfde eisen aan hun omgeving als wij mensen. Om te kunnen leven hebben bacterien zuurstof nodig, een lekker temperatuurtje tussen de 20 en 50 graden, voedsel in de vorm van dode organismen en voldoende water. Als alle voorwaarde gunstig zijn kunnen bacterien zich snel delen en uitgroeien tot zichtbare stipjes (kolonies). Elke kolonie is dus ontstaan uit een bacterie.

Bacteriekolonies

Vorm van de bakteriekolonie

Een bacteriekolonie kan veel verschillende vormen aannemen. Soms kan aan de hand van de vorm van de kolonie bepaald worden om welke bacterie het gaat.

Er zijn enkele basis elementen waaraan je bacteriekoloniën kan herkennen:

-           Grootte (zeer klein, klein, middelgroot of groot)

-           Vorm (bijv. rond of onregelmatig)

-           Hoogte (bijv. laag, verhoogd, plat of bolvormig)

-           Rand (bijv. glad, grilling, gegolfd of harig)

-           Doorzichtigheid

-           Pigmentatie (kleur)

-           Geur

 

Bacteriekoloniemorfologie

Bacteriën zijn met het blote oog niet te zien. Met een schoolmicroscoop (400x) zijn ze moeilijk te zien. Je ziet bacteriën goed als er veel bij elkaar zitten. Dit noem je een bacteriekolonie.

Opdracht 11: Practicum Bacteriën

Je gaat, samen met een klasgenoot, een aantal voorwerpen onderzoeken op de aan- of afwezigheid van bacteriën. Jullie laten hiervoor bacteriën delen onder omstandigheden waar dat goed gaat namelijk op een voedingsbodem en in een warme omgeving.

  • Jullie krijgen de onderzoeksopzet Bacteriekweek van jullie docent.
  • Lees de onderzoeksopzet een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Voer het onderzoek uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Maak het: Onderzoeksverslag
  • Beoordeel eerst samen het onderzoeksverslag.
  • Laat het verslag vervolgens beoordelen door jullie docent.

Succes.

Stap 3

Schadelijke bacteriën:

Naats veel nuttige bacteriën zijn er ook schadelijke bacteriën. Schadelijke bacteriën die in het lichaam terechtkomen komen, kunnen een ziekte veroozaken. Je spreekt dan van een infectie. Voorbeelden van een bacteriële infectieziektes zijn een longonsteking, voedslevergiftiging, een oorontsteking of een blaasontsteking. Vaak ben je even ziek of krijg je van de dokter een antibiotica. Dit is een geneesmiddel wat bacteriën doodt.

bacterie wat een hersenvliesontsteking veroorzaakt

Opdracht 12: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • MAVO: paragraaf 2 : opdracht  5 en 6
  • HAVO/VWO:  paragraaf 2 : opdracht  8
  • Gymnaium: : paragraaf 3: opdracht 7 en 9

Schimmelrijk

Leerdoelen

Na deze paragraaf  weet je:

  • Weet je de bouw van een schimmel.
  • Weet je de bouw van een paddenstoel.
  • Weet je welke schimmels nuttige en schadelijk zijn.

Stap 1

Schimmels:

Wist je dat paddestoelen de vruchten van de schimmel zijn. De schimmel zelf is een dun, wollig dradennetwerk dat leeft in de grond, op dood of levend hout of dode bladeren. Een ander woord voor deze wollige dunne draden is mycelium. Bij paddenstoelen denken veel mensen aan de herfst, het jaargetijde van afval en verval. Heel lang heeft men niet veel van de paddenstoel geweten. Eigenlijk snapt men pas een paar honderd jaar wat een paddenstoel is en welke rol hij in de natuur verricht.

 

Schimmelcellen lijken op plantaardige cellen. Schimmels kunnen eencellig of veelcellig zijn. Veelcellige schimmels bestaan meestal uit lange, dunne draden: ook wel de schimmeldraden genoemd. Schimmels hebben wel een celkern, maar geen bladgroenkorrels. Daarom zijn schimmels niet in staat om belangrijke voedingsstoffen zoals suiker met de behulp van de zon te maken. Groene planten  kunnen dat wel, geleerd in periode 2. Schimmels hebben deze belangrijke voedingsstoffen echter wel nodig om te kunnen leven. Schimmels moeten deze voedingsstoffen dus van elders halen. Ze halen deze broodnodige voedingsstoffen uit hun eigen leefomgeving. Ze doen dit door dood of levend materiaal af te breken of door samen te leven met een boom die de schimmels deze voedingsstoffen kan leveren.

Bestudeer het onderdeel 'Schimmels' in de Kennisbank biologie.

KB: Schimmels

Stap 2

Paddenstoel:

Voor het opnemen van de voedingsstoffen hebben de schimmels een grote hoeveelheid hele dunne draadjes in de bodem liggen. Deze dunne draadjes noemen we de zwamvlok. Het gedeelte dat boven de grond zichtbaar is, is eigenlijk het voortplantingsorgaan. De paddenstoel is dan ook te vergelijken met wat de appel is voor de appelboom. Met dit voortplantingsorgaan plant de paddenstoel zich voort.

Bouw van de schimmel en de paddenstoel

Het bovengrondse deel van de schimmel is meestal heel eenvoudig te zien. Het zichtbare deel van de schimmel bestaat meestal uit een steel en een hoed. We noemen dat een paddenstoel. Aan de onderzijde van de paddenstoel kunnen verschillende sporenvormende organen zitten. Meestal zitten er plaatjes of buisjes, maar er zijn ook wel wat uitzonderingen op bovengenoemde sporenvormende organen. Op de plaatjes worden de sporen gemaakt. Als deze sporen in de juiste omgeving terechtkomen, dan groeit er uit deze sporen weer een draadvormig mycelium. De sporenvan de schimmel, gemaakt in de paddenstoel, zijn dus te vergelijken met de pitten van een appel.  Op de afbeelding hieronder zie je de levenscyclus van de schimmel.

Decyclus

Stap 3

Nuttige en schadelijke schimmels:

Sommige schimmels zijn schadelijk omdat ze ziekten veroorzaken of voedsel bederven. Maar schimmel zijn voor de natuur juist heel nuttig. Ze helpen samen met bacteriën bij het opruimen van dode (resten van) organismen. Ook bij de voedselbereiding en bij het maken van enkele medicijnen zijn sommige schimmels nuttig.

 

Nuttige schimmels:

Enkele voorbeelden van nuttige schimmels zijn gist, schimmelkaas, de penseelschimmels en eetbare paddenstoelen. De penseelschimmelis heel nuttig wanneer je ziek bent. Deze schimmel doodt bacterien en uit de schimmelssoort wordt penicilline gemaakt, ook wel bekend als antibiotica.

Opdracht 13: Bekijk het filmpje van SchoolTV over gist en beantwoord de onderstaande 3 vragen. Hierin wordt eenvoudig uitgelegd wat de werking van deze eencellige schimmel is.

Gist: net een tovermiddel

In het filmpje hoor je: “Gist eet alle suikers op die in het deeg zitten, daardoor ontstaat koolzuurgas. Zo wordt het brood lekker luchtig“ Beantwoord de onderstaande drie vragen.

  1. Hoe zou je het rijzen van het deeg wel goed kunnen verklaren?
  2. Wat zou er gebeuren als er te weinig gist in het deeg zit? leg uit.
  3. Voor welk voedingsmiddel kan gist ook wel worden gebruikt? en welk product wordt er dan gemaakt door de gistcellen?

 

Schadelijke schimmels:

Schimmels kunnen ook sschadelijk zijn. In huis kunnen schimmels schimmel in de badkamer veroorzaken of voedsel bederven, zoals brood of groente. Er zijn ook schimmels die een ziekte bij planten, mens en dier veroorzaken. Bij mensen wordt o.a. zwemmerseczeem door een schimmelinfectie veroozaakt.

 

Opdracht 14: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • MAVO:  paragraaf 3: opdracht  8 en 9
  • HAVO/VWO: paragraaf 3: opdracht  11
  • Gymnasium: paragraaf 4: opdracht  10

 

Opdracht 15: Oefening schimmelrijk
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Oefening:Schimmels

Stap 4

Opdracht 16: Tussentoets Bacterien en schimmels

Je sluit dit onderwerp af met het maken van een toets.
Je moet een voldoende halen en noteer je resultaat in het voortgangsdossier van je werkboekje. Er staan twee toetsen, selecteer het juiste niveau.

Start de toets  hieronder.
Succes!

Toets: Tussentoets voor Mavo: Bacteriën en Schimmels

Start

Toets: Tussentoets HAVO/VWO: Bacteriën en Schimmels

Start

Plantenrijk

Leerdoelen

Na het maken van deze paragraaf kun je:

  • Weet je de bouw van een plantencel en kan je alle onderdelen benoemen.
  • Weet je het rijk van de planten indelen in 2/3 afdelingen en van elke afdeling kenmerken en voorbeelden noemen.
  • Weet je de afdeling van de zaadplanten indelen in 2 klassen. En van elke klasse kenmerken en voorbeelden noemen.

Verdieping:

  • Weet je welke kenmerken de wieren hebben en enkele voorbeelden noemen.
  • Weet je welke kenmerken de naaktzadige en bedektzadige hebben en enkele voorbeelden noemen.

 

Stap 1

Indeling van het plantenrijk.

Organismen worden ingedeeld in het plantenrijk als hun cellen de volgende eigenschappen bezitten:

- Ze hebben een celwand

- Ze hebben bladgroenkorrels

- Ze hebben een celkern

 

Bijzonder aan planten is dat ze met hun bladgroenkorrels zelf hun eigen voedsel kunnen maken. Dat proces heet fotosynthese.

 

  • De mavo leerlingen moeten van het plantenrijk de sporenplanten en zaadplanten doornemen.
  • De havo/vwo leeringen moeten van het plantenrijk de wieren, sporenplanten en zaadplanten doornemen.

Stap 2

SPORENPLANTEN

Sporenplanten hebben wortels, stengels en bladeren maar geen bloemen. Ze planten zich voort door middel van sporen. De afdeling van de sporenplanten wordt verder verdeeld in 3 klassen: mossen, paardenstaarten en varens.

 

Klasse 1: Mossen zijn kleine plantjes die in groepen bij elkaar groeien. De bladeren zijn klein, De sporen ontstaan in sporendoosjes die op steeltjes boven de mosplantjes uitsteken.

 

Klasse 2: Paardenstaarten zijn opgebouwd  uit een soort 'buisjes' die je er een voor een af kunt trekken. De sporen ontstaan in de sporenvormende orgaantjes aan het uiteinde van bepaalde stengels.

 

Klasse 3: Varens kun je herkennen aan grote bladeren die meestal zijn ingesneden. De sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.

Stap 3

ZAADPLANTEN

Zaadplanten zijn de meest bekende planten. Ze hebben wortels, stengels, bladeren en bloemen. Ze planten zich voort door middel van zaden (vandaar de naam zaadplanten). Deze zaden ontstaan in bloemen. De meeste planten die je kent, zijn zaadplanten. Tot zaadplanten behoren planten zoals een madeliefje en een boterbloem, maar ook struiken en bomen.

Opdracht 17a: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • Mavo: paragraaf 4: opdracht 12 en 14

wat is een bloem

Verdieping stap 4

Algen en wieren

Algen en wieren zijn in zee veruit de belangrijkste plantengroep. De meeste zuurstof in de lucht komt van de algen en wieren in zee. De landplanten, de bewoners van de tropische regenwouden inbegrepen, dragen maar voor ongeveer een vijfde bij aan de zuurstofvoorraad in de lucht. Hoewel de hele groep volgens de biologische indeling onder de algen valt, denken de meeste mensen bij het woord ‘alg’ vooral aan een eencellig plantje. Wieren zijn dan de meercellige soorten.

Kenmerken

  • hebben geen wortels, geen stengels en soms bladeren  

    Boomalg (eencellige alg)
    Boomalg (eencellige alg)
  • algen zijn meestal eencellig

  • wieren kunnen eencellig zijn en meercellig zijn

 

Voorbeelden

  • boomalg, leeft op takken en stammen van bomen

  • kiezelwier, leeft in sloten en plassen

    Zeesla
    Zeesla
  • zeesla, leeft op stenen in de zee  

     

 

 

 

Verdieping stap 5

Indeling van de zaadplanten:

We verdelen de afdeling van de zaadplanten in twee klassen:

  • Naaktzadigen
  • Bedektzadigen

 

Naaktzadigen:
Bij naaktzadige planten zitten de zaden tussen de schubben van kegels. De zaden liggen "naakt" tussen de schubben. Er zit geen vrucht om de zaden heen.
De kegels van dennen en sparren zijn goede voorbeelden van naaktzadige planten.
De bladeren van de meeste soorten naaktzadigen zijn naaldvormig. Alle naaldbomen behoren tot de naaktzadigen.

 

Bedektzadigen
Bij bedektzadigen liggen de zaden in vruchten. Nadat de bloemen zijn bestoven, bevruchten de sluifmeelkorrels de eicellen in het vruchtbeginsel. Uit deze bevruchte eicellen groeien de zaden. Het vruchtbeginsel dat er omheen zit, vormt het vruchtvlees van de vruchten.
Een voorbeeld is de appelboom. De pitjes in de appel zijn de zaden van de appelboom. Het vruchtvlees dat daaromheen groeit is wat wij mensen eten.

 

Opdracht 17b: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • HAVO/VWO: paragraaf 4: opdracht  16, 17, 19
  • Gymnasium: paragraaf 5: opdracht  15, 16, 18, 19

Opdracht 18: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • HAVO/VWO: paragraaf 12: opdracht  46 en 47

 

 

verschil tussen den en spar

Heel de winter groen

vleesentende plant

Stap 6

Opdracht 19 : Maak na het bestuderen van de tekst over de 3 afdelingen van het plantenrijk de onderstaande opdracht in tweetallen. In het werkboekje vind je het invuldocument voor deze opdracht.

  • Per plant vul je de naam in, tot welke afdeling en klasse de plant behoort, en hoe de plant zich voortplant.
  • Kies bij voortplanting uit: Delen, Sporen of Zaden.
  • Van planten die jullie waarschijnlijk niet herkennen, heeft de docent de naam al ingevuld. De rest zou bekend voor moeten komen.

 

Stap 7

Opdracht 20: Tussentoets Plantenrijk

Je sluit dit onderwerp af met het maken van een toets.
Je moet een voldoende halen en noteer je resultaat in het voortgangsdossier van je werkboekje. Er staan twee toetsen, selecteer het juiste niveau.

Start de toets  hieronder.
Succes!

Toets: Tussentoets HAVO/VWO: Het plantenrijk

Start

Toets: Tussentoets MAVO: Plantenrijk

Start

Dierenrijk

Leerdoelen

Na het doornemen van dit hoofdstuk, kun je:

  • kan je het rijk van de dieren onderverdelingen in 8 afdelingen en van elke afdeling kenmerken benoemen.
  • Kan jede afdeling van de geleedpotigen onderverdelen in 4 klassen en kenmerken hiervan benoemen.
  • Kan je de afdeling van de gewervelden onderverdelen in 5 klassen en kenmerken hiervan benoemen.

 

 

Stap 1

Het rijk van de dieren worden verdeeld in 8 afdelingen.

Bij deze indeling van het dierenrijk in afdelingen spelen twee kenmerken een belangrijke rol. namelijk:

  • Symmetrie
  • skelet

 

Symmetrie

Iets is symmetrisch als je het in twee gelijke helften kunt verdelen. De twee helften zijn elkaars spiegelbeeld. Veel organismen hebben een symmetrische lichaamsbouw. Deze twee helften zijn bijna echter nooit helemaal symmetrisch. Het lichaam van de mens bijvoorbeeld lijkt symmetrisch aan de buitenkant. De organen liggen echter niet symmetrisch. Toch noemen we in de biologie een mens symmetrisch.

Veel soorten dieren zijn tweezijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op slechts een manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen. bijvoorbeeld een hommel.

Amdere soorten dieren zijn veelzijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op meerderen manieren in twee ongeveer gelijke helften te verdelen.

Dieren die op geen enkele manier in twee ongeveer gelijke helften zijn te verdelen noemen we niet-symmetrisch.

 

Opdracht 21: Maak de oefening over het skelet in je werkboekje

Stap 2

Skelet

Naast de symmetrie van een organisme kijken bij het indelen in afdelingen ook naar het soort skelet dat het organisme heeft.
Het skelet geeft een organisme stevigheid en bescherming.


Als we naar het kenmerk skelet kijken, dan zijn er 3 mogelijkheden:
1. Het organisme heeft een uitwendig skelet
2. Het organimse heeft een inwendig skelet
3. Het organisme heeft geen skelet

 

Uitwendig skelet
Een uitwendig skelet, is een skelet dat aan de buitenkant zit. Dat kan een schelp (mossel) of een huisje (slak) zijn. Maar ook een stevig pantser dat over het hele lichaam zit (insecten).

Hieronder zie je 3 voorbeelden: een mossel, een huisjesslak en een kever.

     

 

Inwendig skelet
Er zijn ook veel dieren met een inwendig skelet. Zoals de naam al zegt, zit een inwendig skelet aan de binnenkant.
Dat kan een geraamte zijn zoals wij mensen dat hebben, een inwendige schelp (zoals bij een inktvis), of een inwenidg skelet van stevige vezels (zoals bij sponzen).

Hieronder zie je 3 vormen van een inwendig skelet. Het eerste is het geraamte van botten van een hond. De tweede is de schelp die bij een inktvis in het lichaam zit. De derde is het inwendige skelet van een spons. Dit gebruiken we soms als badspons. Een natuurlijke spons die mensen gebruiken is dus het inwendige skelet van een spons die op de bodem van de zee leeft.

 

Geen skelet
Tenslotte zijn er ook dieren zonder skelet. De meeste van deze dieren leven in het water. In het water zweven dieren meer, daarom hebben ze niet altijd een skelet nodig om hun gewicht te dragen.

Hieronder 3 voorbeelden van dieren zonder skelet: een kwal, een (regen)worm en een pantoffeldiertje.

 

Opdracht 22: Maak de oefening over het skelet in je werkboekje

 

Opdracht 23: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • Mavo: paragraaf 5: opdracht 15 en 16
  • Havo/Vwo: paragraaf 5: opdracht 20.
  • Gymnasium: paragraaf 6: opdracht 20

 

Stap 3

In de vorige 2 stappen hebben we gezien dat er 2 kenmerken zijn waarop we dieren onderverdelen in afdelingen. Dat zijn symmetrie en skelet.

We verdelen het dierenrijk in acht afdelingen:

  1. eencellige dieren
  2. sponzen
  3. holtedieren
  4. wormen
  5. weekdieren
  6. geleedpotigen
  7. stekelhuidigen
  8. gewervelden

Elk van deze 8 afdelingen heeft dus specifieke kenmerken qua symmetrie en skelet. Elke combinatie van symmetrie en skelet is uniek voor die afdeling.

Opdracht 24:  afdelingen dierenrijk

In jullie werkboekje staat de tabel. Vul deze tabel in en laat controleren door de docent.

Vul deze tabel in met informatie die je verzamelt terwijl je dit hoofdstuk doorwerkt.

Stap 3.1: Eéncelligen en Sponzen

De afdeling van de eencellige dieren

Kenmerken van eencellige dieren:
- ze zijn niet-symmetrisch
- hebben geen skelet
- bestaan uit slechts 1 cel
- leven in het water

Bij eencellige dieren vertoont één cel alle levensverschijnselen zoals bewegen en voeden. Twee soorten eencellige dieren zijn de amoebe en het pantoffeldiertje. Beide diersoorten leven in het water, o.a. in sloten en plassen.

Amoebe
Een amoebe (a= zonder, moebe = vorm) kan steeds van vorm veranderen. het cytoplasma (celplasma) kan een bepaalde richting uitstromen en vormt dan uitstekels, de schijnvoetjes. Door het cytoplasma via de schijnvoetjes te verplaatsen, kan een amoebe zich voortbewegen. Door het vormen van schijnvoetjes kan een amoebe ook voedsel bereiken en dat insluiten. Het voedsel van een amoebe bestaat o.a. uit bacterien. een ingesloten bacterie wordt in de cel opgenomen. Er ontstaat dan een voedingsvacuole. Je moet een voedingsvacuole niet verwarren met een vacuole in plantencellen. In een voedingsvacuole wordt voedsel verteerd. De verteerde stoffen worden opgenomen in het cytoplasma en overteerde resten worden verwijderd via het celmembraan.

Pantoffeldiertje
Een pantoffeldiertje is ingewikkelder gebouwd dan een amoebe. Op het celmembraan staan fijne trilhaartjes. De trilhaartjes maken een golvende beweging in het water. Hierdoor kan een pantoffeldiertje zich voortbewegen. De trilhaartjes zorgen er ook voor dat er voedsel terechtkomt in de celmond. De celmond is een instulping in de cel. Via de celmond komt het voedsel in een voedingsvacuole. Hierin wordt het voedsel verteerd, de verteringsproducten worden opgenomen in het cytoplasma, en de onverteerde resten worden verwijderd via de celanus.

Opdracht 25: Bekijk het onderstaande filmpje en beantwoord dan de vragen

Eencellige diertjes

Klik op de link en oefen met de onderdelen van de cellen van een pantoffeldiertje en een amoebe:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Anatomieeencellige/anatomieeencelligenklas1.htm

De afdeling van de sponzen

Kenmerken van sponzen:
- ze zijn niet-symmetrisch
- hebben een skelet van stevige hoornvezels tussen de cellen
- zitten meestal vast op de bodem van de zee

Stap 3.2: Holtedieren en Wormen

De afdeling van de Holtedieren

Kenmerken van holtedieren:
- ze zijn veelzijdig symmetrisch
- hebben geen skelet
- vangen hun prooi met tentakels (vangarmen)
- leven in het water

De holtedieren vormen een eenvoudige diergroep. Ze zijn in principe opgebouwd uit twee lagen cellen, die samen een zak-achtig lichaam vormen (de holte). De opening is soms mond, soms anus. Vandaar de naam holtedieren.

De afdeling van de Wormen

Kenmerken van holtedieren:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- hebben geen skelet
- lichaam is lang en dun
- Leven in water en in de bodem, maar altijd in een vochtig milieu

Deze afdeling van het dierenrijk kent nu ongeveer 25.000 bekende soorten. Meestal zijn ze maar enkele milimeters groot, maar er zijn ook langere soorten. De runderlintworm kan meer dan 10 meter lang worden.

 

Opdracht 26: Oefening Holtedieren en wormen en beantwoord de volgende vragen.

 

Stap 3.3: Weekdieren en Stekelhuidigen

De afdeling van de Weekdieren

Kenmerken van weekdieren:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- hebben meestal een schelp of huisje als skelet (uitwendis dus)
- Leven in een vochtig milieu

De meeste weekdieren leven in het water, omdat hun lichaam ander snel zal uitdrogen. Bekende dieren die tot deze groep behoren zijn slakken, tweekleppigen (mossel en oester bijvoorbeeld) en inktvissen.

De afdeling van de Stekelhuidigen

Kenmerken van weekdieren:
- ze zijn veelzijdig symmetrisch
- inwendig skelet van kalk
- huid is bedekt met stekels of knobbels
- leven op de bodem van de zee

Alle stekelhuidigen leven in het water. De volwassen dieren meestal op de bodem van de zee.

 

Opdracht 27: Oefening weekdieren en stekelhuidigen en beantwoord de onderstaande vragen

 

Stap 3.4: Gewervelden

De afdeling van de gewervelden

Kenmerken van de gewervelden:
- zijn tweezijdig symmetrisch
- hebben een inwendig skelet met een wervelkolom.

De laatste afdeling van de dieren is die van de gewervelden. Zoals je hierboven kunt zien, wordt de afdeling van de gewervelden verdeeld in 5 klassen: Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.

De 5 klassen van de gewervelden zijn van elkaar te onderscheiden door de volgende kenmerken:

1. De huid

2. De lichaamstemperatuur

3. De ademhalingsorganen

4. De manier van voortplanten

5. Het milieu waarin ze leven

In de tabel hieronder zie voor elke klasse de kenmerken:

Klasse

Huid

lichaamstemperatuur

ademhalen

voortplanten

leefmilieu

Vissen

Schubben met slijm

Koudbloedig

kieuwen

eieren zonder schaal

water

Amfibieën

Slijmlaag op huid

Koudbloedig

longen en huid

eieren zonder schaal

vooral water

Reptielen

Droge schubben

Koudbloedig

longen

eieren leerachtige schaal

land en water

Vogels

Veren

Warmbloedig

longen

eieren kalkschaal

lucht

zoogdieren

Haren

Warmbloedig

longen

levendbarend

vooral land

 

Ga naar de volgende pagina en oefen met indelen organismen in het dierenrijk:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Gewervelden/gewervelden.htm

 

Opdracht 28: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • Mavo: paragraaf 5: opdracht 17, 18, 19, 21
  • Havo/Vwo: paragraaf 5 en 6: opdracht 17 t/m 19, 21t/m 24 en 26.
  • Gymnasium: paragraaf 6 en 10: opdracht 21, 22, 36 t/m 38 en 40

 

Opdracht 29: Maak daarna de onderstaande quiz. Noteer je score in je werkboekje

https://www.quiz-maker.com/QAVD3A

Verdieping Stap 3.5: Geleedpotigen

De afdeling van de geleedpotigen

Kenmerken van de geleedpotigen:
- zijn tweezijdig symmetrisch
- het skelet is een pantser

De poten van geleedpotigen zijn geleed. dat wil zeggen dat ze zijn opgebouwd uit kleine stukjes, de leden.

Geleedpotigen hebben een uitwendig skelet dat als een soort pantser om het lichaam zit. Dit pantser is gemaakt van chitine en kan niet meegroeien. Geeldpotigen moeten dan ook enkele keren vervellen tijdens de groei. Bij een vervelling kruipt een dier uit het pantser. In korte tijd groeit het dier heel snel en ondertussen vormt het dier een nieuw pantser. als het nieuwe pantser klaar is, stopt het dier met groeien tot aan de volgende vervelling.

Het lichaam van geleedpotigen is gesegmenteerd. D.w.z. dat het lichaam is opgebouwd uit stukjes, de segmenten. Bij duizendpoten bestaan het gehele lichaam uit segmenten en aan elk segment zitten poten. Bij andere geleedpotigen bestaat vaak alleen het achterlijf uit segmenten.

Zoals je hierboven ziet, verdelen we de afdeling van de geleedpotigen in vier klassen:

Klasse

Kenmerken

Duizendpoten

Hele lichaam zijn segmenten, aan elk segment poten

Kreeftachtigen

heeft 10 of meer poten

Spinachtigen

heeft 8 poten

Insecten

Lijf bestaat uit kop, borst, staart. 6 poten aan borststuk. Ademt via tracheeën

 

Lichaamsbouw van insecten

Bij insecten bestaat het lichaam uit een kop, een borststuk en een achterlijf. De kop heeft ogen en voelsprieten. aan het borststuk zitten poten en bij de meeste insecten ook vleugels.

 

Opdracht 30: Maak je epack thema 4 Ordening;

  • HAVO/VWO: paragraaf 8: opdracht  32 t/m 34
  • Gymnasium: paragraaf 5: opdracht  31 t/m 34

 

Opdracht 31: Oefening over de geleedpotigen.

 

Toets: Geleedpotigen

Start

Stap 5

Opdracht 32: Tussentoets Dierenrijk

Je sluit dit onderwerp af met het maken van een toets.
Je moet een voldoende halen en noteer je resultaat in het voortgangsdossier van je werkboekje. Er staan twee toetsen, selecteer het juiste niveau.

Start de toets  hieronder.
Succes!

Toets: Tussentoets voor HAVO/VWO: Dierenrijk

Start

Eind-Opdracht

Stap 1

Mindmap:

Voor de eindopdracht moet je een mindmap maken over het onderwerp ordening. In de mindmap staan de vier rijken waarover je opdrachten hebt gemaakt. Voor elk rijk staan alle leerdoelen uitgewerkt op de mindmap. Je mag de mindmap op een A3 papier maken of digitaal. Vooraf aan de evaluatietoets laat je de mindmap controleren door de docent.

 

Hoe maak je een mindmap

 

 

Stap 2

Oefenvragen over ordening.

In jullie werkboekje staan 44 vragen over de module reis door de rijken van de biologie. Maak deze vragen vooraf aan de laaste evaluatietoets die samen in de klas maakt. Als je deze vragen maakt heb je een goed idee wat je kan verwachten tijdens de toets.

Eindtoets
Je sluit deze module af met het maken van een evaluatietoets. Samen met de docent plan je deze aflsuitende toets.