Inleiding
Beste leerlingen,
We gaan beginnen aan een nieuw onderwerp: voeding en vertering.
Voeding en vertering gaat over het eten en drinken van de mens en hoe dit door het lichaam omgezet wordt in energie. Het is heel belangrijk om te weten wat je moet eten en drinken om gezond te kunnen leven. Ongezond eten en te veel eten kan leiden tot overgewicht en allerlei vervelende ziektes. Maar wanneer eet je nu gezond? Welke organen zijn eigenlijk allemaal betrokken bij het verteren van je voedsel? En waarom is het niet verstandig om iedere dag pizza of frietjes te eten?
De aankomende lessen krijg je antwoord op al deze vragen.
Hoe gaat dit in zijn werk?
De leerkracht geeft je iedere les uitleg over een bepaald onderwerp, precies zoals je gewend bent. Vervolgens kun je zelf aan de slag via wikiwijs. Je kunt de onderwerpen vinden door aan de linkerkant op de juiste les te klikken.
Bij iedere les staat nogmaals een uitleg. Ook vind je hier extra afbeeldingen en filmpjes die je kunt bekijken. Als je denkt dat je de stof voldoende beheerst, mag je het werkblad openen dat bij de les zit. Je kunt dan in jouw eigen tempo aan de slag. Soms mag je werken in tweetallen, dit kun je dan samen doen met degene naast wie je zit.
Er zijn zes 'normale' lessen en de laatste les is een practicum. Hierna kun je een toets maken over alle behandelde stof.
Heel veel plezier met de aankomende lessen!
Les 1: Voedingsmiddelen
Alles wat je kunt eten noem je voedingsmiddelen. Chips, noten, cola en spruitjes zijn voorbeelden van voedingsmiddelen.
Er bestaan dierlijke en plantaardige voedingsmiddelen. Alles wat je kunt eten komt dus van dieren of planten vandaan. Voorbeelden hiervan zie je in onderstaande afbeeldingen.
Plantaardige voedingsmiddelen
Dierlijke voedingsmiddelen
Maak nu de opdrachten op het werkblad.
Tot slot les 1. Wat moet ik onthouden?
- Alles wat je kunt eten of kunt drinken, noemen we voedingsmiddelen.
- Plantaardige voedingsmiddelen komen van planten.
- Dierlijke voedingsmiddelen komen van dieren.
- Soms is het moeilijk om te bepalen of het voedingsmiddel van een plant of een dier komt, omdat het wordt bewerkt in de fabriek.
Les 2: Voedingsstoffen
Voedingsmiddelen bestaan zelf uit een verzameling van kleinere deeltjes. Deze deeltjes noemen we voedingsstoffen. Je lichaam heeft alle voedingsstoffen nodig, zodat het goed blijft werken. Het is daarom ook erg belangrijk dat je niet alleen maar de hele dag door hetzelfde eet.
Voedingsstoffen worden verdeeld in 6 groepen:
- Eiwitten Eieren en vlees bevatten veel eiwitten.
- Koolhydraten Verzamelnaam voor suikers en zetmeel. Brood bevat bijvoorbeeld veel zetmeel en fruit bijvoorbeeld veel suikers.
- Vetten Dierlijke producten zoals kaas en boter bevatten veel vetten.
- Water Dingen die je kunt drinken bevatten veel water, maar denk ook aan groentes, zoals komkommers en tomaten, deze bevatten ook veel water.
- Vitaminen Denk aan vitamine A,B,C,D.
- Mineralen Dit zijn zouten, zoals ijzer en kalk.
Overzicht voedingsstoffen
Voedingsstoffen worden ook wel bouwstoffen genoemd. Je lichaam heeft deze namelijk nodig om nieuwe cellen te bouwen. Als kinderen groeien, worden er veel nieuwe cellen gemaakt, aangezien ze groter worden. Ook bij volwassenen sterven de hele dag door cellen af en worden er nieuwe voor in de plaats gemaakt. Denk bijvoorbeeld aan een schaafwond die je oploopt bij het voetballen. Eerst krijg je een korst en al snel is de wond helemaal genezen; er zijn dus nieuwe cellen gemaakt.
Voedingsstoffen zijn ook brandstoffen. Net als een auto die benzine nodig heeft om vooruit te komen, gebruiken spieren in de mens graag koolhydraten en ook vetten om te verbranden. Hierdoor kunnen we sporten en bewegen.
Wanneer je meer voedingsstoffen eet dan je nodig hebt, worden deze door je lichaam opgeslagen. In dit gevoel noemen we een voedingsstof, een reservestof. Vet is een voedingsstof die het lichaam gemakkelijk op kan slaan en zorgt ervoor dat je dikker wordt. Door minder te eten en meer te bewegen, verlies je deze reservestoffen en wordt je dus dunner.
Tot slot zijn er voedingsstoffen zoals vitaminen en mineralen, die belangrijk zijn om niet ziek te worden. Deze noemen we beschermende stoffen.
Voedingsstoffen met functie
Maak nu de opdrachten op het werkblad.
Tot slot les 2. Wat moet ik onthouden?
- Voedingsmiddelen bevatten 6 groepen voedingsstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water, vitaminen, mineralen.
- Zetmeel en suiker zijn voorbeelden van koolhydraten.
- IJzer en kalk zijn voorbeelden van mineralen.
- Voedingsstoffen hebben 4 verschillende functies:
- Brandstoffen, geven energie
- Bouwstoffen, maken cellen
- Reservestoffen, worden opgeslagen door je lichaam om later te kunnen gebruiken
- Beschermende stoffen, heb je nodig om gezond te blijven.
Les 3: Gezonde voeding
Gezonde voeding is belangrijk om niet ziek te worden. De basis van gezonde voeding is veel afwisseling in wat je eet, zodat je van alle voedingsstoffen genoeg binnen krijgt.
Ook kan voedsel besmet zijn met bacteriën of andere ziekteverwekkers. Je kan dan een voedselvergiftiging oplopen. Dit merk je, omdat je dan ziek wordt en vaak last krijgt van buikpijn, overgeven en diarree.
Adviezen voor goede voeding zijn gemaakt door het voedingscentrum. Zij hebben de Schijf van Vijf gemaakt. Deze schijf bevat vijf vakken. Je eet gezond, wanneer je elke dag iets eet uit elk vak. Kleinere vakken, betekent dat je daarvan minder moet eten dan uit grotere vakken. Ook geeft de Schijf van Vijf, vijf tips voor een gezonde levenswijze. Deze kun je zien in de afbeelding.
Schijf van Vijf
Twee verschillende soorten vetten.
Bij tip drie staat dat je minder verzadigd vet moet eten. Er zijn namelijk twee soorten vetten die je kunt eten.
Dit zijn bijvoorbeeld verzadigde (foute) vetten, deze zijn ongezond. Een voorbeeld van voedingsmiddelen die veel van dit soort vetten bevatten zijn: varkensvlees, roomboter en frituurvet.
Ook heb je onverzadigde (goede) vetten, deze zijn wel gezond. Een voorbeeld van voedingsmiddelen die veel van dit soort vetten bevat, zijn: noten, olijfolie en vette vis (haring, makreel en zalm).
Diabetes (suikerziekte).
Als je te dik bent, kun je ziek worden. Je kunt dan bijvoorbeeld diabetes type 2 krijgen. Bij diabetespatiënten kan het lichaam niet goed regelen hoeveel suiker in het bloed moet zitten. Hierdoor kan je bijvoorbeeld erg duizelig en misselijk worden, omdat er dan constant te veel of te weinig suiker in je bloed zit. Er zijn dan medicijnen nodig om dit weer goed te kunnen regelen. Ook helpt het om weer af te vallen en gezonder te gaan leven en soms verdwijnt de diabetes dan zelfs helemaal!
Er bestaat ook diabetes type 1. Bij dit type is je gewicht niet de oorzaak van de ziekte. Mensen die dit hebben moeten hun hele leven medicijnen nemen en goed letten op hun voeding.
Bekijk nu de informatiefilmpjes
Maak nu de opdrachten op het werkblad.
Tot slot les 3. Wat moet ik onthouden?
- De schijf van 5
- Eet gevarieerd
- Eet niet te veel
- Eet minder verzadigd vet
- Eet veel groente, fruit en brood
- Ga veilig met voedsel om
Les 4: Het gebit
Je gebit bevat tanden en kiezen. Deze heb je nodig om te kunnen kauwen. Kauwen is belangrijk om voedsel kleiner te kunnen maken, voordat je het doorslikt.
Er bestaan twee soorten tanden: snijtanden en hoektanden. Deze gebruik je om stukken van je voedsel af te bijten. Met kiezen maal je voedsel fijn, zodat het makkelijker door te slikken is.
Een tand of kies bestaat altijd uit een kroon en een wortel. De kroon zie je in de mond en met de wortel zit de tand of kies vast in de kaak.
Het grootste gedeelte van de tand of kies bestaat uit het tandbeen. Het tandbeen van de wortel is bedekt met cement en het tandbeen van de kroon is bedekt met glazuur. Binnen in het tandbeen zit de tandholte, hier lopen zenuwen en bloedvaten doorheen. Tot slot beschermt het tandvlees de rest van de kaak.
Bekijk nu het informatiefilmpje
Tandplak
Tandplak is een dun laagje van eten en bacteriën, dat elke dag opnieuw op je tanden en kiezen komt. Door tandplak kan je gaatjes en tandvleesontsteking krijgen. Het is daarom belangrijk dat je twee keer per dag je tanden poetst.
Het ontstaan van gaatjes.
Om te testen of je goed genoeg poetst zijn er plakverklikker pilletjes. Deze doe je na het poetsen in je mond en bijt hem kapot. Je spoelt goed en kijkt in de spiegel waar er nog rode of paarse vlekjes zitten op je tanden. Hierdoor weet je dat je op deze plekjes nog niet goed genoeg poetst!
Plakverklikkers
Tandplak dat langere tijd niet wordt weggepoetst kan verkalken, hierdoor ontstaat tandsteen. Dit moet je door de tandarts of mondhygiënist laten verwijderen.
Maak nu de opdrachten op het werkblad.
Tot slot les 4. Wat moet ik onthouden?
- Je gebit bestaat uit tanden en kiezen
- Met snijtanden en hoektanden bijt je voedsel af
- Met kiezen maal je voedsel fijn
- Een tand of kies bestaat uit
- De kroon > tandbeen omringd door glazuur
- De wortel > tandbeen omringd door cement
- Tandholte > bevat zenuwen en bloedvaten
- De kaak is bedekt met tandvlees
- Tandplak kan leiden tot
- Gaatjes
- Tandvleesontstekingen
- Tandsteen
- Tandplak ga je tegen door twee keer per dag goed te poetsen
Les 5: Het verteringsstelsel
In de mond, ook wel mondholte genoemd, komt voedsel je lichaam binnen. Wanneer je het doorslikt gaat het via de slokdarm meteen door de maag in. Voedsel blijft dan meestal een paar uur in je maag zitten en vertrekt dan verder naar een kort stukje darm, de twaalfvingerige darm, om vervolgens in de dunne darm te komen. Deze darm is erg lang. In de dunne darm worden de meeste voedingsstoffen uit je eten en drinken gehaald en doorgegeven aan je bloed. Wanneer de dunne darm hier mee klaar is komt het eten in de dikke darm terecht. In de dikke darm wordt het water uit je eten en drinken gehaald en doorgegeven aan je bloed. Sommige stukje voedsel kunnen niet verteerd worden en dus niet worden doorgegeven aan je bloed. Deze delen gaan door naar de endeldarm en worden hier opgeslagen. Daarna wordt het onverteerde voedsel uitgepoept en verlaat het lichaam via het laatste stukje darm, de anus.
Verteringsstelsel
De onverteerde stukken voedsel die hierboven werden besproken, zijn bijvoorbeeld resten van planten en worden ook wel voedingsvezel genoemd. Het is belangrijk om veel voedingsvezels te eten, dit zet je verteringsstelsel aan het werk en hierdoor verloopt de stoelgang gemakkelijker.
Voedsel is van de slokdarm tot de endeldarm altijd in beweging. Spieren in de darmen zorgen dat een voedselbrok vooruitkomt. Dit doen ze door achter een voedselbrok dicht te knijpen, zodat deze naar voren toe beweegt. Dit wordt darmperistaltiek genoemd. De voedselbrok gaat hierdoor niet alleen vooruit, ook wordt het gekneed en gemengd met verteringssappen.
Darmperistaltiek
Verteren is het kleiner maken van voedingsstoffen, zodat deze aan het bloed kunnen worden doorgegeven. Voedsel dat verteerd kan worden, worden verteerd met verteringssappen. Deze worden gemaakt door verteringsklieren. Er zijn 5 verteringsklieren
- Speekselklieren in de mondholte
- Maagsapklieren in de maagwand
- De lever geeft sap af aan de twaalfvingerige darm
- De alvleesklier geeft sap af aan de twaalfvingerige darm
- De darmsapklieren in de dunne darm
Bekijk nu het informatiefilmpje
Maak nu de opdrachten op het werkblad.
Tot slot les 5. Wat moet ik onthouden?
- Het verteringsstelsel zorgt ervoor dat voedsel in het bloed kan worden opgenomen
- Het voedsel gaat in deze volgorde langs delen van het verteringsstelsel
- Mondholte
- Slokdarm
- Maag
- Twaalfvingerige darm
- Dunne darm
- Dikke darm
- Endeldarm
- Anus
Les 6: Energie
Je lichaam gebruikt een groot deel van je voedsel als brandstof. Brandstof wordt dan omgezet in een andere vorm van energie, zoals bijvoorbeeld beweging. Net als dat de grootheid afstand in meter (m) wordt uitgedrukt, wordt de grootheid energie uitgedrukt in joule (J). Achterop de verpakking van voedsel zie je vaak kJ staan, dit betekent dan 1000 joule. Een andere eenheid van energie is de calorie. Een calorie is hetzelfde als 4,2 joule.
De hoeveelheid energie die een mens nodig heeft per dag, hangt af van het geslacht, de lichaamsgrootte en hoeveel beweging je lichaam krijgt die dag. Zo hebben jongens meer energie nodig dan meisjes, moet een volwassene meer eten dan een kind en hebben kinderen die veel sporten, meer energie nodig dan kinderen die weinig sporten. Ook het soort werk dat je doet, is afhankelijk van hoeveel je beweegt. Iemand die de hele dag op kantoor zit, verbrandt minder dan een bouwvakker die de hele dag zwaar lichamelijk werk verricht.
Je moet veel bewegen om calorieën te verbranden.
Maak nu de opdrachten op het werkblad.
Tot slot les 6. Wat moet ik onthouden?
- Voedsel wordt gebruikt als brandstof
- Door verbranding komt energie vrij die het lichaam nodig heeft
- De hoeveelheid energie meet je in joule of calorie
- Hoeveel energie een persoon nodig heeft, hangt af van:
- Geslacht
- Leeftijd
- Lichaamsgrootte
- Lichamelijke inspanning
Les 7: Practicum energie
Deze laatste les gaan we besteden aan het doen van een practicum.
Open nu het bestand, hierin staat precies wat je moet doen.
Les 8: Toets
Toets: Toets Voeding en vertering
Start