In de Middeleeuwen waren koningen en keizers afhankelijk van hun vazallen om hun gebieden te besturen. Deze edelen maakten zich steeds zelfstandiger, vooral wanneer er een zwakkere vorst aan de macht was. Zij maakten hun steun dan graag afhankelijk van privileges die de vorst hen verleende. Het bekendste privilege dat zij wisten af te dwingen was de erfelijkheid van hun leen, waardoor de vorst zijn greep op de vazallen in grote mate verloor. Een goed voorbeeld waren de hertogen van Bourgondië die de Nederlanden in bezit namen. Oorlogen werden door technologische vernieuwingen en de groeiende bevolkingen steeds duurder en voor hun machtsstrijd werden vorsten en edelen dus meer en meer afhankelijk van de inkomsten uit de steden. Die steden werden steeds rijker door de groei van handel en nijverheid. Ook steden en gewesten kregen in ruil voor belastingen veel privileges (voorrechten), zoals stadsrechten.
Vorsten gaan centraliseren
Maar aan het einde van de Middeleeuwen probeerden koningen en keizers hun macht geleidelijk weer terug te krijgen door sterke staten te vormen, ondersteund door specialisten zoals juristen die de rechten van de vorst versterkten in rechtsgeldige documenten. De koning van Frankrijk en de keizer van het Duitse rijk wilden op deze wijze ook meer eenheid krijgen in het bestuur. In de Nederlanden kreeg keizer Karel V als erfgenaam van de Bourgondiërs alle 17 gewesten in handen. Ook hij streefde naar centralisatie van het bestuur en van de belastingen vanuit de hoofdstad Brussel, zonder nog rekening te houden met alle speciale privileges van edelen, steden en gewesten. Zo wilde hij voor het heffen van belastingen niet langer afhankelijk zijn van de toestemming van zijn raad van hoge edelen, een vorm van belasting die niet voor niets bede werd genoemd. Edelen en bevolking gingen zich uiteraard verzetten tegen deze centralisatie. Edelen wilden hun instemmingsrecht niet weggeven om te worden gereduceerd tot uitvoerders van besluiten waarop zij zelf nauwelijks invloed hadden.
Meer verzet door de Reformatie
Dit verzet werd versterkt als gevolg van de Reformatie of Hervorming: een beweging die de kerk wilde verbeteren, begonnen door Luther en Calvijn. Keizer Karel V wilde deze hervormingsbeweging krachtig bestrijden omdat de eenheid van zijn rijk hierdoor nog meer in gevaar kwam. Na de Rijksdag in Worms van 1521 (zie voorbeeld 1) werd echter duidelijk dat een splitsing van de kerk niet was te voorkomen: de hervorming had teveel aanhangers, ook onder de edelen van wier steun de keizer afhankelijk was. Uiteindelijk zou in de Duitse gebieden elke vorst zelf bepalen welk geloof in zijn gebied was toegestaan: cuius regio, eius religio luidde deze rechtsregel (wiens gebied, diens godsdienst). Deze uitkomst was een bittere teleurstelling voor de keizer, die niet lang hierna aftrad. Hij was er niet in geslaagd de eenheid van de Europese christenheid te bewaren.
Nederlanden: verzet van de adel
Ook in de Nederlanden kreeg de Hervorming intussen steeds meer aanhang, vooral van calvinisten. Calvijn leerde zijn volgelingen dat verzet tegen de overheid was toegestaan mits het om kernzaken van het geloof ging. Dit was een opvatting die meer ruimte liet voor verzet dan de opvattingen van Luther, die elke vorm van verzet tegen de wettige overheid afwees. De edelen die in de Nederlande de strenge plakkaten (wetten tegen de ketters) van de keizer moesten uitvoeren, kregen hiermee steeds meer moeite. Ze hadden toch al moeite met de centralisering van het bestuur die in 1531 werd doorgezet door de instelling van drie Collaterale Raden waarin ambtenaren meer invloed kregen dan de edelen die als stadhouders de gewesten bestuurden (zie voorbeeld 2).
Van verzet tot opstand
Toen Karel V als heer der Nederlanden werd opgevolgd door zijn zoon Filips II verergerde deze situatie. Filips vertrok naar Spanje maar hield vast aan de strenge wetten tegen de hervorming. Zijn plaatsvervangster landvoogdes Margaretha kreeg te maken met koppig verzet van de edelen en met steeds openlijker optreden van de ketters. Edelen vroegen om minder strenge vervolging van de hervorming en leken tijdelijk hun zin te krijgen - dit stimuleerde de aanhangers van de hervorming nog meer om openlijk in verzet te komen en kerkgebouwen op te eisen. Toen als gevolg hiervan de Beeldenstorm uitbrak, was het geduld van Filips II op. Hij stuurde de ervaren legeraanvoerder Alva met zijn beste troepen om zijn gezag te herstellen; de hertog nam het roer over van de landvoogdes en zette edelen en ketters gevangen. Zij werden veroordeeld door een speciale rechtbank: de Raad van Beroerten. Ook de positie van de hoge edelen die zich hadden verzet tegen centralisatie en plakkaten, kwam nu in gevaar. De hoogste edelman, stadhouder Prins Willem van Oranje, vluchtte het land uit, net als veel anderen die zich geuzen noemden. Willem van Oranje gaf leiding aan het verzet, dat maar moeizaam van de grond kwam. Na aanvankelijke tegenslagen en vergeefse pogingen om politieke steun te verwerven in Frankrijk, veroverden de geuzen in 1572 totaal onverwacht de stad Den Briel. Andere steden volgden. Opstandige gewesten benoemden Oranje tot hun stadhouder (leider en legeraanvoerder) en inden belastingen in de steden om de opstand gaande te kunnen houden.
Zo begon de Opstand die uiteindelijk zou leiden tot de vestiging van een nieuwe zelfstandige staat: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Voorbeeld 1
Luther verschijnt voor de Rijksdag in Worms (1521): dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 21, De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had.
Luther verschijnt voor de Rijksdag in Worms (1521)
Maarten Luther, een Duitse monnik en geleerde, kwam in opstand kwam tegen verkeerde praktijken in de christelijke kerk van zijn tijd. Hij vond het verkeerd dat de kerk aflaten liet verkopen: brieven waarin de Paus vergiffenis schenkt namens God. Volgens Luther kon alleen God zelf de zonden vergeven bij oprecht berouw. Luther deed hiermee een aanval op het gezag van de Paus en de geestelijken. Die waren volgens de Rooms-Katholieke Kerk nodig als bemiddelaars tussen God en mens. Luther geloofde dat een gelovige ook zelf, zonder kerk, paus of priesters tot God kan komen. Ook zouden gelovigen zelf de bijbel zouden moeten lezen, in de eigen taal, dus weer zonder tussenkomst van priesters die het latijn als kerktaal gebruikten. Luther deed een aanval op de grote wereldlijke macht en rijkdom van de kerk en zijn leiders, die met hun vorstelijke manier van leven een slecht voorbeeld gaven aan de gewone gelovigen. De kerk zou zich beter druk kunnen maken over de zwakke kennis van de bijbel en het geloof bij veel christenen. Sommige rituelen in de kerk zag hij als onbijbelse bedenksels. Kortom: de christelijke kerk moest volgens Luther worden hervormd: verbeterd. Het was dus zeker niet Luthers bedoeling om een eigen kerk te beginnen.
Veel van zijn bezwaren had hij in 1517 opgeschreven in de 95 stellingen waarmee hij een discussie onder geestelijken en studenten wilde uitlokken. Deze en andere geschriften van Luther werden dankzij de nieuwe uitvinding van de boekdrukkunst snel verbreid in heel Europa. Luther kreeg veel aanhangers, maar de kerkleiders met de paus voorop beschouwden hem als een ketter die het ware geloof in gevaar bracht. Evenals andere ketters voor hem zou Luther tot zwijgen moeten worden gebracht. Daarbij kon de kerk sinds vele eeuwen rekenen op de medewerking van de Keizer. Toen Luther dus niet wilde luisteren naar de waarschuwingen die hij kreeg, en zelfs in het openbaar een brief van de paus had verbrand, riep paus Leo X de hulp van de keizer in: de jonge Karel V.
De keizer zag een breuk in de ene kerk als een bedreiging voor de eenheid van zijn rijk. Die was toch al in gevaar door het toenemend verzet tegen de centralisatie van het bestuur. Daarom werd Luther op het matje geroepen tijdens een officiële Rijksdag in Worms: een vergadering van alle Duitse vorsten van Karels rijk. Tijdens de Rijksdag moest Luther zich voor de keizer en een aantal geestelijken verdedigen. Zijn boeken en geschriften lagen op een tafel uitgestald. Hij moest ze herroepen en zich weer gehoorzaam verklaren aan de kerk. Maar Luther zei dat hij niet anders kon geloven dan hij volgens de bijbel en zijn geweten moest doen. De keizer, bang voor tegenstand door de grote aanhang van Luther, liet hem niet gevangennemen of doden, maar verklaarde hem vogelvrij. Niemand mocht hem meer helpen of onderdak bieden. Maar de keurvorst van Saksen was een machtige aanhanger van Luther. Hij liet Luther ontvoeren naar een kasteel waar hij in alle rust kon doorgaan met zijn activiteiten. Luther vertaalde de bijbel in het gewone Duits en bleef leiding geven aan de hervormingsbeweging.
De hervorming of reformatie leidde uiteindelijk dus toch tot splitsing van de kerk in West-Europa. Luther en andere hervormers zoals Calvijn in Frankrijk kregen steeds meer aanhang onder de bevolking. Veel vorsten en edelen bleven Rooms-Katholiek, maar anderen gingen mee met de hervorming. Daardoor ontstonden gewapende conflicten, oorlogen en burgeroorlogen waarin strijd om de politieke macht samenging met de strijd om het ware geloof. Eén van die conflicten was de Opstand in de Nederlanden, die ook draaide om geloof en verzet tegen centralisatie. De uitkomst was dat de middeleeuwse eenheid van West-Europa onder leiding van paus en keizer voorgoed verloren ging.
Voorbeeld 2
dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 17, Het begin van staatsvorming en centralisatie.
Instelling drie Collaterale Raden (1531)
Een vorst kan niet alles alleen doen. Koningen en keizers omringden zich in de Middeleeuwen al met vertrouwde raadgevers. Deze edelen kregen in ruil voor hun diensten land in leen. In de loop van de tijd kregen deze edelen steeds meer zelfstandige macht. Zwakke koningen moesten hen steeds meer eigen rechten (privileges) toestaan in ruil voor hun trouw. Zo werden de lenen erfelijk: de vorst kon zijn edelen niet ontslaan. Hierdoor raakte het bestuur meer en meer gedecentraliseerd: elke edelman werd bijna eigen baas in zijn leengebied. In de Nederlanden werden de gewesten steeds zelfstandiger, en ook de steden kregen steeds meer privileges. Ook toen keizer Karel V heer van alle Nederlanden werd, bleven de gewesten zelfstandig. De edelen bleven als stadhouders (plaatsvervangers) de gewesten besturen. Elk gewest had een eigen bestuur (de Staten) van edelen, geestelijken en steden met eigen wetten en privileges.
In de loop van de tijd proberen de vorsten hun macht weer terug te pakken door de voorrechten te verminderen en te omzeilen, buiten de stadhouders en gewestelijke staten om. Om meer greep te krijgen op hun bestuur, nemen ze liever ambtenaren in dienst. Ambtenaren zijn burgers zonder macht of privileges, zij kunnen ontslagen worden en hebben specialistische kennis. Dat laatste wordt steeds belangrijker, want de maatschappij wordt steeds ingewikkelder door de groei van de economie, de steden en de bevolking. Vooral juristen kunnen de vorsten dus goed bijstaan in hun pogingen het bestuur te centraliseren en te verbeteren. De edelen zien hierin een bedreiging van hun macht. De vorst luistert steeds minder naar hen en steeds meer naar zijn ambtenaren.
Daarnaast proberen de vorsten ook zelf hun belastinginkomsten te gaan regelen. Tot nu toe moeten ze de edelen in hun gewesten netjes vragen om belastingen te innen bij de bevolking. Zo'n verzoek werd een bede genoemd. In ruil daarvoor eisten de edelen natuurlijk steeds meer privileges en macht. De vorsten willen daar vanaf: ze willen vaste belastingen instellen die door ambtenaren worden bedacht en geïnd.
Door de Reformatie wordt het bestuur ook bedreigd. Ruzie om het geloof kan de edelen tegen elkaar en tegen de vorst opzetten, zoals ook werkelijk gebeurt in Frankrijk en Duitsland. Nog meer reden voor de vorst om zijn bestuur minder afhankelijk te maken van de adel.
In 1531 besluit Keizer Karel V om drie bestuursraden in te stellen, die naast elkaar gaan opereren om hem te helpen bij het bestuur. Deze drie Collaterale Raden worden gevestigd in Brussel. Deze stad wordt daarmee de hoofdstad van de Nederlanden, die nu dus echt vanuit één punt centraal worden bestuurd. Wat doen deze drie Raden? En wie zitten erin?
De Raad van State adviseert de keizer over het politieke beleid in de gewesten.
Deze raad bestaat nog steeds uit hoge edelen.
De Geheime Raad adviseert over binnenlandse zaken en juridische kwesties.
Hierin werken vooral gespecialiseerde ambtenaren.
De Raad van Financiën maakt wetten over alle geldzaken, inclusief belastingen.
Hierin zitten ambtenaren en edelen, maar het aantal ambtenaren groeit.
Buiten dit centrale bestuur zijn er nog steeds de Staten (besturen van de gewesten), de stadhouders (edelen die namens de keizer één of meer gewesten besturen) en de Staten-Generaal (waarin bestuurders van de gewesten samenwerken). In al deze niet-centrale besturen houden edelen nog steeds grote invloed.
De instelling van de drie Collaterale Raden in 1531 is een goed voorbeeld van centralisatie en van het verzet dat daartegen groeit.
In de Raad van State zitten dus wel de hoogste edelen, waaronder Prins Willem van Oranje, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Maar deze hoge edelen merken dat deze Raad steeds minder invloed krijgt. Bijna alle politieke besluiten worden in de praktijk voorbereid in de Geheime Raad, waarin vooral juristen zitten: 'gewone' burgers waar de hoge edelen diep op neerkijken. Zij voelen er niets voor zich door Brusselse ambtenaren te laten overrulen...
Ook de bevolking wantrouwt het centrale bestuur. De gewone mensen vrezen hogere belastingen, bedacht door ambtenaren uit het verre Brussel die ze niet kennen. Ze laten zich liever als vanouds besturen door de lokale machthebbers met wie ze vertrouwd zijn.
Een goed voorbeeld van zo'n conflict rondom de centralisatie is de rel om zo'n ambitieuze ambtenaar: de kardinaal Granvelle. Omdat hij een enorme wetskennis heeft, klimt hij op tot hij de belangrijkste adviseur van Filips en Margaretha in de Nederlanden en krijgt hij voorrang in de Raad van State. En dat terwijl hij van lage burgerafkomst is! Daarnaast is hij ook nog eens een hoge katholieke geestelijke, die er alles aan doet om de ketters te bestrijden. Ook dat valt niet goed bij de Nederlandse edelen, die de maatregelen tegen de ketters juist willen verzachten. Kortom, bijna alle edelen keren zich tegen Granvelle, zodat de koning uiteindelijk wel moet besluiten hem te ontslaan. Dat is dus een overwinning van het adellijke verzet tegen de centralisatie van het bestuur.
Door de problemen rond de kettervervolging escaleert dit verzet in de jaren daarna tot een echte Opstand die wordt geleid door de hoogste edelman die de koning in dienst had: Prins Willem van Oranje.
Vraag 2
Vraag 2
Waardoor resulteerde de Opstand in het ontstaan van de Republiek, 1572-1588?
Kenmerkend aspect
Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
Alva kon Oranje wel op het slagveld verslaan, maar de belegeringsoorlog tegen de opstandige steden in Holland en Zeeland wist hij niet te winnen. Ook zijn opvolgers boekten geen successen. Bekend werd de belegering van Leiden (zie voorbeeld 1), waar grote hongersnood heerste totdat Willem van Oranje de dijken liet doorsteken en een vloot van geuzenschepen de stad kon bevrijden. De belegeringsoorlog was mislukt.
Samen tegen Spanje?
Willem van Oranje wilde nu calvinisten èn katholieken meekrijgen in de strijd tegen de Spaanse legers. Daarom pleitte hij in zijn propaganda voor samenwerking tussen katholieke en opstandige gewesten om gezamenlijk de Spanjaarden te verdrijven en beide geloven vrijheid te geven. Willem van Oranje pleitte dus voor godsdienstige verdraagzaamheid met als doel door samenwerking de strijd tegen Spanje te winnen. Hij zag de Nederlanden als één natie waarin plaats was voor meer dan één geloof: dat was in die tijd een bijzondere opvatting.
Mislukte samenwerking
In 1576 leek Oranje’s plan voor samenwerking tegen Spanje succes te krijgen. De slecht betaalde Spaanse troepen begonnen te muiten, ook in de katholieke gewesten: de Spaanse Furie. Oranje wist nu ook de katholieke, niet-opstandige leiders in de zuidelijke gewesten mee te krijgen in de strijd tegen Spanje. Dit verbond werd genoemd: de Pacificatie van Gent.
Afspraak was wel, dat de katholieke gewesten katholiek mochten blijven. Maar van die verdraagzaamheid kwam niets terecht. Radicale calvinisten probeerden toch de macht over te nemen in het katholieke Brabant en Vlaanderen. De katholieke leiders waren woedend en haakten af.
De Unie van Utrecht
Oranje’s idee van samenwerking was mislukt, de katholieke gewesten in het zuiden deden niet meer mee en sloten zich aaneen in de Unie van Atrecht.
De overgebleven opstandige calvinistische gewesten in het noorden sloten zich nu ook aaneen tot de Unie van Utrecht (1579). Dit was eigenlijk het begin van een onafhankelijke Nederlandse staat.
Maar wie zou daar koning moeten zijn?
Tot nu toe was Oranje in naam nog steeds in naam trouw gebleven aan de Spaanse koning, de strijd richtte zich tegen Alva en diens opvolgers. Maar in 1581 namen de opstandige gewesten officieel afstand van Filips II in het Plakkaat van Verlatinge (zie voorbeeld 3). Ze gingen op zoek naar een protestantse vorst met genoeg prestige om koning te kunnen worden. Helaas, diverse pogingen leverde alleen mislukkingen op. De enige die ten slotte nog in aanmerking kwam, was Prins Willem van Oranje - maar die werd in 1584 vermoord in Delft. De Unie van Utrecht ging verder zonder koning en ontwikkelde zich zo tot een Republiek: een staat zonder koning met burgers aan de leiding.
Van Unie tot Republiek
Nog een tegenvaller voor de Opstand: in 1585 viel Antwerpen weer in Spaanse handen. Deze tegenvaller leverde echter ook nieuwe kansen op. Door de afsluiting van de Schelde kwam de Antwerpse handel stil te liggen. Veel handelaars verplaatsen hun zaken naar het noorden. Daar groeide Amsterdam nu uit tot een steeds grotere handelsstad die Antwerpen snel zou overvleugelen. Amsterdam was in 1578 na veel strubbelingen ook overgestapt naar de kant van de Opstand, de zogenaamde Alteratie (zie voorbeeld 2).
De steun van het sterke, protestantse Engeland tegen Spanje zorgde ervoor dat de Opstand door kon gaan. Oranje’s zonen Maurits en Frederik Hendrik bleken geduchte legeraanvoerders die in de functie van stadhouder veel terrein wisten te veroveren op Spanje. Zonder koning, maar met sterke stadhouders, kon de opstandige Unie zich toch handhaven en vooral vanaf 1588 uitgroeien tot een onafhankelijke protestantse Republiek. In het jaar 1588 werd Spanje's "onoverwinnelijke" vloot, de Armada, vernietigend verslagen (zie voorbeeld 4) en verloor de staat veel van zijn kracht. Toch ging de strijd nog door tot 1648, toen de Vrede van Munster werd gesloten en andere landen de Republiek erkenden als onafhankelijke staat.
Voorbeeld 1
Dit is een voorbeeld bij kenmerkend aspect 22, Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
Het ontzet van Leiden (1574)
Dit voorbeeld maakt duidelijk hoe een belegeringsoorlog kon verlopen. Leiden was één van de Hollandse steden die als gevolg van het harde optreden van Alva de kant van Oranje kozen, in navolging van Den Briel. Net als de andere steden in die tijd was Leiden omringd door grachten, muren, bastions en wallen om de vrijheid van de stad te kunnen verdedigen. Alva moest dus met een leger de stad omsingelen en bestoken met kanonnen, en de stad hermetisch afgrendelen om hem te kunnen uithongeren. In 1573 kreeg de stad inderdaad met zo'n belegering te maken. Maar de Leidenaren hadden geluk. In het zuiden naderden een leger onder aanvoering van twee broers van Willem van Oranje: Lodewijk en Hendrik van Nassau. Alva was beducht dat dit leger Holland zou bereiken en zich aansluiten bij de troepen van Willem van Oranje. Daarom trok hij weg van Leiden en verraste de opstandelingen in Limburg bij de heide van Mook.
Het stadsbestuur van Leiden maakte toen een grote fout. Ze luisterden niet naar waarschuwingen van Oranje dat de Spanjaarden konden terugkeren. Er werden uit zuinigheid geen versterkingen en voorraden aangelegd om een nieuwe belegering het hoofd te bieden, en geen nieuwe huursoldaten in dienst genomen. Spaanse verschansingen werden niet neergehaald. En inderdaad: Alva won de slag bij de Mokerheide. Lodewijk en Hendrik sneuvelden, veel Staatse soldaten kwamen om in een moerasgebied. Eén van Alva's legers maakte rechtsomkeert en daar begon het tweede beleg van Leiden: onvoorbereid!
Het vervolg laat zien wat een belegeringsoorlog in die tijd kon betekenen voor een stad en zijn bevolking. De Spaanse legeraanvoerder Valdez koos voor de uithongeringstactiek die hun troepen spaarde. Al snel ontstond in de stad een groot tekort aan voedsel. De Leidenaren aten hun huisdieren op en kookten gras. De pest brak uit. Mensen stierven als ratten. Door dit alles werd de druk op het stadsbestuur groot om de poorten te openen voor de Spaanse troepen en zich over te geven. Maar een harde kern van calvinistische leiders hield stand. Zelfs wordt verteld dat één van de burgemeesters, Pieter van der Werff, zijn lichaam aan de burgers aanbood om dat dan maar als voedsel te verdelen - alles liever dan de overgave. In de protestantse propaganda en geschiedschrijving werd Van der Werff een held die zich opofferde voor de vrijheid. Intussen kostte de belegering 6000 burgers het leven - dat is één derde van de bevolking!
Tenslotte was het aan een gedurfde operatie van de geuzen te danken, dat Leiden toch nog werd gered. Willem van Oranje, toen in Delft gevestigd, liet de dijken van de Maas bij Rotterdam doorsteken zodat het rivierwater de polders instroomde. Dit tot groot verdriet van de Hollandse boeren, die zich hier en daar tevergeefs tegen deze actie verzetten. Hun weilanden kwamen net genoeg onder water te staan om de platte boten van de geuzen toegang te geven tot de polders rondom Leiden. Nu was het wachten op een gunstige wind die het water kon opstuwen tot Leiden. De Prins onderhield met behulp van postduiven contact met de Leidenaars, die ongeduldig wachtten op de beloofde hulp. De geuzen, onderweg op hun platte boten, moesten hier en daar stevig vechten tegen de Spaanse troepen op de dijken. Toen draaide de wind naar het zuiden en wakkerde aan tot een storm. Nu bereikte het water ook Leiden. De Spaanse verschansingen kwamen door het opkomende water in het nauw en de troepen vluchtten weg over de smalle dijkjes. In de vroege morgen van 3 oktober ontdekte een weesjongen een verlaten Spaans kamp met een ketel vol hutspot en bracht het goede nieuws aan de stadsbevolking. Kort daarna arriveerden de geuzen met aan boord voorraden haring en brood. Leiden was ontzet.
Het ontzet van Leiden was strategisch belangrijk voor de Opstand: Leiden verbond de noor-delijke en de zuidelijke gebieden van de opstandige Staten. Als dank voor het geduldige ver-zet en de grote offers stichtten de Staten van Holland en Zeeland een nieuwe universiteit. Jaarlijks worden de drie-oktoberfeesten in Leiden nog steeds uitbundig gevierd met haring en wittebrood. Het Ontzet van Leiden werd een symbool van het hardnekkige verzet tegen de Spaanse troepen, maar ook van de rol van het water in de Nederlandse geschiedenis: nu eens niet als vijand maar als vriend.
Voorbeeld 2
Dit is een voorbeeld bij kenmerkend aspect 22, Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
Alteratie van Amsterdam (1578)
Dit voorbeeld maakt duidelijk hoe en waarom een stad van partij kon wisselen tijdens de Opstand.
Na de onverwachte inname van Den Briel door de watergeuzen gingen steeds meer steden in Holland en Zeeland meedoen met de Opstand. Maar in Amsterdam wilde het katholieke stadsbestuur trouw blijven aan het bestuur van Alva. De geuzen van Willem van Oranje probeerden door blokkades de stad af te snijden van zijn handelsverbindingen. De stad kwam daardoor steeds verder in het nauw. Andere steden dreigden de winstgevende handel over te nemen.
Na de Pacificatie van Gent in 1576 moesten de stadsbestuurders zich eigenlijk volgens de afspraken onderwerpen aan het gezag van de Willem van Oranje en de Staten van Holland, maar zij voelden daar niet voor: ze waren bang voor overheersing door de calvinisten. Pas na lang aarzelen begonnen ze onderhandelingen over de overgang. Na een aanslag van de geuzen op Amsterdam, die door de schutterij (het stadsleger) werd neergeslagen, ondertekende het stadsbestuur een overeenkomst: de Satisfactie. Hierin verzoende Amsterdam zich met de andere steden van Holland, voor wie de Opstand steeds duurder werd.
Maar de calvinisten in de stad waren niet tevreden met deze overeenkomst. Vooral geuzen met bezittingen in de stad, die eerder waren verbannen en nu terugkeerden, wilden de macht niet delen met hun voormalige katholieke tegenstanders. Ze vormden een legertje en bezetten de Dam. Ze namen 24 leden van het stadsbestuur gevangen en zetten die de stad uit. Een groep katholieke geestelijken werd ook uitgezet. Een groep woedende calvinisten bestormde een klooster, waarvan men dacht dat daar de beruchte Bloedraad van Alva zitting had. Zo kwam Amsterdam toch in handen van de calvinisten. Deze gebeurtenis op 26 mei 1578 wordt aangeduid met het woord Alteratie, dat 'ommekeer' of 'verandering' betekent. In het nieuwe stadsbestuur kregen de protestanten een grote meerderheid. Er werd een kleine beeldenstorm uitgevoerd op de Nieuwe Kerk, die nu in calvinistische handen kwam. Alle katholieke kloosters en kerken kwamen in handen van het nieuwe stadsbestuur, dat er weeshuizen of gevangenissen in vestigde.
Spoedig na de Alteratie werd besloten de verdediging van de stad te versterken tegen een mogelijke Spaanse aanval. Ook werd de stad verder uitgebreid op grond die vooral in handen was van de teruggekeerde geuzen. De Alteratie maakt duidelijk dat naast godsdienstige en wraakzuchtige motieven ook financiële belangen en machtsoverwegingen een belangrijke rol speelden bij het besluit van een stad om wel of niet mee toe doen aan de Opstand. Tenslotte: bij de Alteratie werd niemand gedood. De uitgezette stadsbestuurders vestigden zich in andere steden en keerden later stilletjes en ongehinderd terug naar Amsterdam...
Amsterdam ontwikkelde zich vooral na de val van Antwerpen tot de leidende handelsstad van de Nederlanden. Hier werd heel veel geld verdiend dat mede kon worden gebruikt om de Opstand tot een succes te maken. Amsterdam werd de onbetwiste hoofdstad van de nieuwe protestantse Republiek.
Voorbeeld 3
Dit is een voorbeeld bij kenmerkend aspect 22, Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
Plakkaat van Verlatinghe (1581)
Dit voorbeeld maakt duidelijk hoe de opstandige gewesten een nieuwe staat stichtten, en hoe zij hun onafhankelijkheid vastlegden en rechtvaardigden.
In 1579 werd duidelijk dat de katholieke en de protestantse gewesten niet samen konden optrekken tegen de onderdrukkende Spaanse legers, ondanks de inspanningen van Willem van Oranje bij de Pacificatie van Gent. De katholieke gewesten verklaarden zich in de Unie van Atrecht weer trouw aan de Spaanse koning. De protestantse gewesten vormden als reactie de Unie van Utrecht. De bepalingen van deze Unie vormen als het ware een grondwet van de Opstand waarin belastingen, godsdienst en defensie werden geregeld. Toch waren de gewesten in naam nog steeds trouw aan de Koning van Spanje, Filips II. Ze waren niet tegen hém in opstand gekomen, maar tegen zijn tirannieke legeraanvoerders, zoals Alva.
Maar in 1581 ging de Unie een hele stap verder. In een officiële verklaring namen de opstandige gewesten afstand van de Koning. Ze wilden hem dus niet langer als vorst erkennen of gehoorzamen, ook niet in naam. De belangrijkste reden die ze hiervoor aanvoerden, was dat Koning Filips II de vrijheden en rechten van zijn onderdanen niet had beschermd, maar onderdrukt. Vrij vertaald begint het Plakkaat van Verlatinghe zo:
De Staten-Generaal van de Unie van Utrecht
Aan allen die dit zullen lezen of horen voorlezen: gegroet.
Het is voor iedereen duidelijk dat een vorst door God is aangesteld om zijn onderdanen te beschermen tegen ongeluk, overlast en geweld, net zoals een herder zijn schapen moet be-waken.
Ook zijn de onderdanen niet geschapen om de vorst in alles te gehoorzamen, of dat nu goed of verkeerd is, of om hem als slaven te dienen.
Integendeel, de vorst is geschapen voor zijn onderdanen, zonder wie hij geen vorst zou zijn. Hij moet hen rechtvaardig en verstandig regeren, ondersteunen en liefhebben, zoals een va-der zijn kinderen en een herder zijn schapen, als iemand die zijn lijf en leven inzet voor hun bescherming.
En wanneer hij dit niet doet, maar in plaats daarvan zijn onderdanen verdrukt en last be-zorgt, hun oude vrijheid, privileges en woongebied afpakt, en hen gebiedt en gebruikt als slaven, dan moet hij niet worden beschouwd als een vorst maar als een tiran (...)
Het Plakkaat van Verlatinghe maakt duidelijk dat de Opstand niet alleen ging over godsdienst, maar ook om het behoud van de vroegere privileges, die door de centralisatiepolitiek van de vorsten steeds meer waren aangetast. De Opstand wilde in dit opzicht dus terug naar vroeger, toen vorsten afhankelijk waren van de medewerking van edelen en steden en hun voorrechten moesten eerbiedigen.
Toch kreeg deze "conservatieve revolutie" een onverwacht moderne uitkomst. De gewesten van de Unie gingen na het Plakkaat van Verlatinghe ijverig op zoek naar een nieuwe vorst. Vier pogingen deed de Unie maar liefst om een geschikte hoge edelman te vinden die Koning der Nederlanden wilde worden: de Hertog van Anjou viel eerst af, Willem van Oranje werd in 1584 vermoord; de protestantse Koningin Elizabeth I van Engeland en haar vertrouweling de Graaf van Leicester haakten ook af.
Daarna besloten de gewesten zich te verenigen in een Republiek zonder vorst, waarin de Staten soeverein waren, dus de hoogste macht hadden. Zo was de uitkomst een soort Verenigde Staten van zeven onafhankelijke Nederlanden. En inderdaad vertoont het Plakkaat veel overeenkomsten met de latere Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten van Amerika. Net als later de V.S. werden de Nederlanden een republiek waarin burgers en niet vorsten, edelen of geestelijken de dienst uitmaakten.
Voorbeeld 4
Dit is een voorbeeld bij kenmerkend aspect 22, Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
De Spaanse Armada wordt verslagen (1588)
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het conflict tussen Spanje en de Republiek was verbonden met een groter conflict tussen Spanje en Groot-Brittannië, en hoe in die tijd een zeeoorlog werd uitgevochten.
In 1588 voer een enorme oorlogsvloot van zo'n 150 schepen met 130.000 opvarenden vanuit Spanje in de richting van Groot-Brittannië. Het doel van de tocht van deze vloot, die Armada werd genoemd, was het beschermen van een geplande invasie vanaf de Vlaamse kust naar Groot-Brittannië. Koning Filips II wilde de Engelse troon in bezit nemen en het katholieke geloof herstellen. De toenmalige koningin Elizabeth was immers protestant en steunde tot Filips' ergernis in het geheim de opstandige Nederlanden. Ook brachten Engelse en Nederlandse kapers grote schade toe aan de Spaanse zilver- en goudtransporten vanuit het Spaanse koloniale rijk in Zuid-Amerika.
De sterke kern van de Armada bestond uit hoge en logge drijvende zeekastelen met lichte boordkanonnen. Ze waren gemaakt om vijandige schepen op korte afstand te bestrijden en te enteren.
De Engelse schepen waren lichter en sneller, en maakten van de wind gebruik om aan de gunstige kant op lange afstand hun zwaardere kanonnen af te vuren.
Tijdens de eerste ontmoetingen tussen beide vloten wist de Armada de Engelse aanvallers nog succesvol van zich weg te houden door in een halvemaanvormige formatie te varen met de best bewapende schepen aan de punten.
Van het Spaanse aanvalsplan kwam niets terecht. Door zwakke communicatie was het invasieleger in Vlaanderen nog lang niet klaar. Nederlandse schepen hielden een succesvolle blokkade in stand van de Vlaamse kusthavens. De Armada moest noodgedwongen voor de kust voor anker gaan. Nu stuurden de Engelsen branders (onbemande schepen vol explosieven) op hen af, met het doel de Spaanse schepen uit hun formatie te jagen. Dit gelukte volledig. Enkele Spaanse kapiteins raakten in paniek en voeren weg. Hoewel geen schip door de branders geraakt werd, konden de Engelse schepen nu dichtbij de logge galjoenen komen. Ze doodden zoveel kanonniers dat de vuurkracht van de Spaanse schepen snel verminderde. Maar door de ordeloze manier van aanvallen leek de Spaanse vloot zich na deze Slag bij Grevelingen toch weer te herstellen en in een halve maan te gaan varen. De schepen waren echter zwaar beschadigd en er waren zeer veel doden gevallen. De kapiteins waren nu vooral doodsbang om in de ondiepe Zeeuwse wateren aan de grond te lopen. Toen draaide de wind. De Armada kon nu koers zetten naar het noorden, weg van de vijand.
De Engelsen zetten de achtervolging in. Elk gevaar op een invasie was nu geweken en koningin Elizabeth hield een heldhaftige toespraak voor haar leger aan de kust. Intussen raakte de Armada in weersproblemen op de ruwe zeeën bij Schotland en Ierland. Omkeren naar het zuiden en aanvallen was allang geen optie meer, om de Britse eilanden heenvaren en dan de weg terug zoeken naar de Spaanse en Portugese havens was de enige mogelijke route. De schepen vorderden moeizaam. Voedsel en water raakten op aan boord, besmettelijke ziekten braken uit. Toen men de Ierse kust zocht om hulp te krijgen van de (katholieke!) Ieren, bleken de kaarten onbetrouwbaar te zijn. Tientallen schepen voeren te pletter op de rotsen. Meer dan zesduizend man leden schipbreuk en daarvan verdronk meer dan de helft. De overlevenden werden op bevel van de Engelse gouverneur gedood.
Pas toen de eerste schepen Spanje bereikten, hoorde koning Filips van de verschrikkelijke nederlaag. Hij zag die als een straf van God. Van de 150 schepen waren er maar ruim 60 teruggekeerd; 10.000 van de 30.000 bemanningsleden overleefden de ramp.
De protestantse overwinnaars in Engeland en Nederland dankten God juist voor de overwinning. Op een Nederlandse herinneringsmunt stond te lezen: Flavit JHWH et Dissipati Sunt: Gods adem heeft ze verstrooid.
Vraag 3
Vraag 3
Waardoor ontstond in de Republiek de Gouden Eeuw, 1588-1648?
Kenmerkende aspecten
De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse republiek
Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
De invoer van graan uit Scandinavië werd de belangrijkste handel voor de Nederlanden: de moedernegotie. Van de winsten werd een enorme handelsvloot gebouwd. Op de stapelmarkt van Amsterdam werden hoge winsten gemaakt met het doorverkopen van graan aan allerlei landen.
In veel landen draaide de economie om het verbouwen van graan door boeren op het land van grootgrondbezitters. Maar in de Nederlanden waren weinig feodale grondeigenaars en goedkoop graan werd ingevoerd uit Scandinavië. Nederlandse boeren waren zelfstandig en gewend om samen te investeren in de strijd tegen het water. Nu gingen ze investeren in gespecialiseerde landbouwproducten, vooral bestemd voor de markt in de snel groeiende steden in het westen: melk, kaas, groenten en grondstoffen voor de nijverheid. Door deze specialisering en commercialisering kwam er ook steeds meer werk voor handelaars en arbeiders in de nijverheid, zoals de scheepsbouw.
Immigranten welkom
Voor al dat werk waren veel mensen nodig. Het kwam de Nederlanden daarom goed uit dat in deze tijd veel mensen voor oorlog of geloofsvervolging op de vlucht waren. Immigranten waren welkom en hun komst gaf niet zelden een grote stimulans aan de handel en de plaatselijke economie. Een voorbeeld is Leiden, waar de bevolking in 40 jaar verdriedubbelde en waar geloofs- en economische vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden een succesvolle lakenindustrie op gang hielpen. Een ander voorbeeld vormen de gevluchte Portugese Joodse kooplieden die met hun kennis, geld en relaties meer dan welkom waren in Amsterdam en van de protestantse regenten zelfs toestemming kregen een grote synagoge te bouwen (zie voorbeeld 3).
De overheid gaf de immigranten dus relatief veel vrijheid om hun eigen geloof uit te oefenen, veel meer vrijheid dan in de ons omringende landen. Dit trok ook weer immigranten aan. De immigranten genoten gewetensvrijheid maar werden wel als aparte groepen behandeld: ze kregen geen gelijke (burger-)rechten. Dat gold ook voor autochtone inwoners die een afwijkende geloofsopvatting hadden, zoals doopsgezinden, katholieken en joden.
Politieke samenwerking
Elk van de 7 gewesten in de Nederlanden was zelfstandig en had eigen wetten, rechtspraak en belastingen. Maar de gewesten werkten wel samen op het gebied van oorlog en buitenlandse zaken. Belangrijk, want de oorlog tegen Spanje ging nog altijd door. Dat overleg gebeurde in de Staten-Generaal in Den Haag, waar vertegenwoordigers van de verschillende gewesten (Staten) bijeenkwamen. Elk besluit moest door alle gewesten worden goedgekeurd en de vertegenwoordigers waren voor elk besluit gebonden aan toestemming van hun Staten-vergadering. Dat bemoeilijkte de besluitvorming. Zelfs het machtige Holland dat door zijn handelsrijkdom het meest betaalde aan de oorlog en de meeste invloed had op de politiek, moest voor elk besluit onderhandelen. Dit 'schikken en plooien' was - en bleef - typerend voor de Nederlandse politiek.
De gewesten benoemden een stadhouder die het leger moest aanvoeren. Zij kozen meestal de Prins van Oranje, een nakomeling van de beroemde Willem van Oranje. Ondanks zijn hoge status was de prins dus in dienst van burgers: de regenten van de gewesten. Door dit overwicht van de regentenfamilies kun je de Republiek een oligarchie noemen: een regering van machtige families. Wel had de stadhouder ook invloed op de benoeming van regenten in belangrijke functies in stad en gewest. Daardoor ontstond partijvorming onder de regenten.
Handelspolitiek
De Republiek had ook door de oorlog met Spanje veel belang bij een goed lopende economie. De machtigste regenten waren zelf vaak kooplieden die profiteerden van het handelskapitalisme. Zonder geld geen oorlogsschepen, geen soldaten en geen overwinningen. Daarom greep de Staten-Generaal in toen de handelswinsten uit Azië in gevaar kwamen door te veel onderlinge concurrentie tussen de steeds talrijker wordende handelscompagnieën. Gedwongen samenwerking leek de oplossing. De Verenigde Oost-Indische Compagnie kreeg daarom in 1602 het monopolie (alleenrecht) op de handel in Azië, maar kreeg ook het recht om oorlog te voeren, forten te bouwen en verdragen te sluiten met buitenlandse vorsten. Door deze ruime volmachten werd deze handelscompagnie ook een verlengstuk van de macht van de Republiek, en kon de VOC een winstgevend handelsimperium opbouwen in Oost-Indië (zie voorbeeld 1). Mede met behulp van de winsten uit de wereldeconomie kon de oorlog tegen het grote Spanje worden volgehouden.
De zuidelijke gebieden Brabant en Limburg die werden veroverd op Spanje, werden door de Staten-Generaal gezamenlijk bestuurd en werden Generaliteitslanden genoemd.
Culturele bloei
De succesvolle handelseconomie leidde ertoe dat er in de Republiek relatief meer welvaart was dan in veel andere landen. Ook gewone burgers hadden geld over voor luxeproducten zoals boeken en kunst. Waar in andere landen vorst en adel bepalend waren voor kunst en cultuur (de hofcultuur), waren het in de Republiek burgers die de toon aangaven.
Ook veel gewone mensen stuurden hun kinderen naar school om te leren lezen en schrijven. Als echte calvinisten lazen veel gelovigen dagelijks uit de Statenbijbel die in opdracht van de overheid was vertaald.
Schilderijen waren erg populair en werden zelfs op de markt verkocht. Ook de schilders specialiseerden zich in verschillende genres: landschappen, stillevens, ijsvermaak, portretten… Het hoogst in aanzien stonden de historieschilders die bijbelse en klassieke verhalen uitbeeldden, en de portretschilders die opdrachten van rijke burgers ontvingen. De beste schilders van de Gouden Eeuw zoals Rembrandt, Hals en Vermeer zijn nu nog steeds bekend en geliefd over de hele wereld.
Zo werd de Gouden Eeuw ook in cultureel opzicht een bloeitijd voor de Republiek.
Einde van de Gouden Eeuw
De kleine Republiek kwam aan het eind van de zeventiende eeuw steeds meer in de knel te zitten tussen de opkomende grootmachten Frankrijk en Engeland. De politieke leiders van de Republiek wisten lange tijd deze twee machten tegen elkaar uit te spelen. Maar toen het succes van de Republiek meer en meer een bedreiging ging vormen, gingen de grootmachten samenspannen tegen het kleine Holland en kwam het einde van de Gouden Eeuw in zicht.
Voorbeeld 1
Dit is een voorbeeld bij kenmerkend aspect 25.
Coen verplaatst het bestuurscentrum van de VOC naar Batavia (1619).
Dit voorbeeld maakt duidelijk hoe de Republiek door handelskapitalisme een aandeel kreeg in de groeiende wereldeconomie, met name in Azië.
In 1607 vertrok de twintigjarige Jan Pieterszoon Coen uit Hoorn op een VOC-schip naar Indië. De Verenigde Oost-Indische Compagnie was opgericht om een eind te maken aan de onderlinge concurrentie tussen de vele ondernemingen die allemaal wilden meedoen aan de race om winst en handel in Azië. Nu had de VOC van de Staten-Generaal het monopolie (alleenrecht) ontvangen om in de Oost te handelen. Concurrentie was er natuurlijk nog wel met andere rivaliserende handelslanden, met name de Engelsen. De VOC had daarom grote vol-machten gekregen om soldaten in te zetten, forten te bouwen en verdragen met plaatselijke vorsten te sluiten, alles om de handel te beschermen.
De reis van onderkoopman Coen verliep niet bepaald prettig. Op de Banda-eilanden, waar de kostbare nootmuskaat en foelie waren te krijgen, probeerde de vlootadmiraal Verhoeff een monopolie in te stellen op de handel in de winstgevende kruiden. Hij begon hiervoor een fort te bouwen, maar werd door de Bandanezen vermoord. Een traumatische ervaring voor de jonge Coen. De Nederlanders sloegen hard terug en kregen het alleenrecht alsnog in handen.
Tijdens een volgende reis pakte Coen hard aan. Hij reorganiseerde handelsposten en viel op bij de bestuurders van de VOC. Ze benoemden hem tot gouverneur-generaal. Coen wist precies wat hij wilde doen op deze hoge post: de handelsbelangen van de Republiek moesten nog krachtiger worden beschermd. De handel in allerlei koopwaar in Azië moest worden uitgebreid. Op alle markten aan alle kusten moest de VOC zijn handelskapitalisme uitbreiden met maar één doel: winst voor de aandeelhouders. Er was in Azië maar weinig belangstelling voor Europese producten. Daarom moesten de Nederlandse kooplieden overal in Azië gaan handelen in wat daar te koop was, en hiermee winst maken. Met die winsten, en door handelsmonopolies te verwerven, konden dan specerijen en andere gewilde producten worden verkregen voor de Europese markt. Met dit plan zou Coen de VOC succesvol maken.
Coen had al een fort op Java laten versterken, vlakbij de stad Jacatra. Hij wilde hiermee de Engelsen en de plaatselijke vorst bedreigen. Na aanvankelijke tegenslag wist Coen zijn tegenstanders uit elkaar te spelen en met een grote macht Jacatra te bezetten. Hij veranderde de naam van de stad in Batavia, naar de dappere Hollandse voorouders van de Romeinse tijd. Voortaan zou Batavia de hoofdstad van de VOC-handel zijn.
Coen kwam er kort daarna achter dat op de Banda-eilanden toch nootmuskaat aan de Engelse concurrentie werd verkocht, tegen de afspraken. Nu nam hij bloedig wraak. Dorpsleiders werden onthoofd, de bevolking vluchtte weg, maar velen stierven door geweld of honger. Van de 15.000 Bandanezen bleven er niet meer dan 600 in leven. Het werk op de nootmuskaatbedrijven werd voortaan gedaan door geïmporteerde slaven, onder streng toezicht van Nederlandse perkeniers: alles om de prijzen en de winsten hoog te houden. Het keiharde optreden van Coen maakte diepe indruk op zijn tegenstanders en bezorgde hem veel respect zowel bij de VOC-bestuurders als bij de vijanden van de Republiek, maar ook in die tijd was er al kritiek op de wrede en gewelddadige methodes die hij toepaste om de VOC tot een succes te maken, tot genocide aan toe.
In de volgende jaren werd Coen nog eens aangesteld als gouverneur-generaal en weer had hij grootse plannen om de handelsmacht van de VOC verder uit te breiden. Maar ditmaal gooide oorlog roet in het eten. Het conflict met de Engelsen en de plaatselijke vorst van Bantam leidde tweemaal tot een gevaarlijke aanval op Batavia. Coen wist de aanvallen af te slaan, maar werd getroffen door een dodelijke ziekte, waarschijnlijk cholera. Hij overleed in Batavia, 42 jaar oud. Ongetwijfeld was hij een krachtige leider en bestuurder, maar zijn methodes zorgen ook in onze tijd nog voor kritiek. Op één van de standbeelden die hij kreeg, is die kritiek ook vermeld. Zijn eigen motto, uitspraak over zijn leven, werd ook bekend: Dispereertniet - modern vertaald: Geef nooit op.
Voorbeeld 2
Dit is een voorbeeld bij kenmerkend aspect 24.
Johan van Oldenbarnevelt wordt onthoofd (1619).
Dit voorbeeld maakt duidelijk op welke bijzondere wijze de Republiek werd bestuurd en hoe ook in de politiek handel, godsdienst en macht met elkaar verweven waren.
Eén van de knapste koppen van de Republiek was ongetwijfeld de raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt. Hij kende alle kneepjes van het politieke vak. Tijdens de Opstand werd er totaal nieuwe Republiek geboren van soevereine gewesten: staten die eigen baas bleven maar in Den Haag toch geregeld samenwerkten in zaken van oorlog en buitenlandse handel. Johan van Oldenbarnevelt kreeg de functie van raadpensionaris namens gewest Holland. Maar hij wist deze functie uit te bouwen tot die van een spin in het web. Hij zorgde ervoor dat de Staten-Generaal in Den Haag meer macht kreeg, en daarin speelde hij zelf een sleutelrol. Daarbij werkte hij nauw samen met de tweede machtige man in de Republiek: de Prins van Oranje, zoon van Willem, genaamd Maurits. Deze jonge prins was door de gewesten aangesteld als kapitein-generaal: dat betekent legeraanvoerder.
In de periode van 10 jaar na de Spaanse nederlaag van de Armada wist Maurits het leger te organiseren tot het meest efficiënte gevechtsapparaat in Europa. De positie van de Republiek werd versterkt, vooral door zijn knappe belegeringen. Intussen wist Oldenbarnevelt in de internationale politiek en handel de Republiek goed op de kaart te zetten. Door het Drievoudig Verbond met Engeland en Frankrijk tegen Spanje kreeg de Republiek ook bescherming én internationale erkenning. In 1602 gaf Van Oldenbarnevelt de aanzet tot de oprichting van de VOC. Ook door het succes van deze onderneming werd de Republiek steeds meer als een wereldmacht gezien.
Maar toch kwam er zand in de machine van deze succesvolle samenwerking.
In 1600 hadden Nederlandse handelsschepen veel last van kapers die opereerden vanuit de kustplaats Duinkerken. Van Oldenbarnevelt, die als Hollands regent het handelsbelang altijd vooropstelde, wilde hen laten verdrijven door Maurits' beroemde leger. Maar Maurits zag problemen: het was militair te gewaagd. Toch zette Van Oldenbarnevelt door en bij Nieuwpoort behaalde Maurits een nipte overwinning; maar daarna keerde hij woedend terug. De samenwerking had een knauw gekregen.
Ook de samenwerking met Frankrijk kwam Van Oldenbarnevelt op steeds meer kritiek te staan. Frankrijk was notabene katholiek, en ging steeds nauwer met aartsvijand Spanje samenwerken. Toch bleef Van Oldenbarnevelt het verbond steunen; zelfs toen Frankrijk maatregelen nam tegen de protestantse hugenoten. Maurits hoorde bij de strenge protestanten die hier maar moeilijk mee konden leven - waarom werd de band met het protestantse Engeland niet nauwer aangehaald, ook al was dat dan een handelsconcurrent?
Het volgende conflict ging over de vraag of er een wapenstilstand met Spanje moest komen. Vrede is goed voor de handel - Van Oldenbarnevelt zette dus de wapenstilstand door, tegen de wil van Maurits in. Niet alleen omdat hij als legeraanvoerder meer belang had bij oorlog, maar ook omdat de Spaanse legers nu zwak waren en hij ze geen kans wilde geven zich te versterken.
Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) kwam er in de Republiek een binnenlandse conflicten tot uitbarsting. Ogenschijnlijk ging het om een godsdienstige kwestie - zeker in die tijd soms meer dan genoeg aanleiding tot een burgeroorlog. Maar daarachter kwam ook de machtsstrijd te voorschijn tussen kerk en staat, tussen stadhouder en raadpensionaris, tussen volk en regenten. Het godsdienstige verschil ontstond binnen de ene protestantse kerk en ging over de vraag in hoeverre de alwetende God ook voorziet wie in hem zal geloven en wie niet. Deze kwestie wilde Van Oldenbarnevelt niet aan de kerkleden zelf overlaten. Zoals overal in die tijd, was het de regering die het laatste woord had over kerkelijke zaken, om de eenheid van het volk te bewaren. Daarom steunde Van Oldenbarnevelt de minderheidsgroep van ruimdenkende Remonstranten. Deze groep predikanten wilde ruimte laten aan verschillende opvattingen over deze theologische kwestie. Door die houding zou de eenheid van het kerkvolk het best be-waard blijven.
Maar van de kant van de strenggelovige Contraremonstranten rees hevig verzet. Zij stelden de eenheid van de bijbeluitleg boven alles. In de kerk kon geen ruimte zijn voor verschillende en zelfs tegengestelde manieren van geloven. Contraremonstrantse gelovigen lieten het niet bij woorden. Ze weigerden naar de kerk te gaan bij de remonstrantse dominees en gingen apart vergaderen. Zo dreigde er alsnog een opstand te ontstaan en misschien zelfs een burgeroorlog. Want ook Prins Maurits koos partij, en wel voor de Contraremonstranten. Hij ging demonstratief bij hen kerken in de Kloosterkerk, vlak bij Van Oldenbarnevelts woning. Hij stelde zich daarmee op als tegenstander van Van Oldenbarnevelts politiek. Ook hij was wantrouwig geworden over de keuzes van de raadpensionaris: vóór het katholieke Frankrijk, vóór wapenstilstand met de katholieke vijand Spanje, en nu weer vóór het toelaten van een afwijkende geloofsleer - nog even en de katholieken zouden weer alle ruimte krijgen in de Nederlanden, vreesde hij. Dan zou de hele Opstand, tenminste in de ogen van strenge protestanten, dus uiteindelijk voor niets zijn geweest.
Van Oldenbarnevelt was bang dat het verzet van Maurits tot een gewapend conflict kon leiden waarin de stadhouder het leger kon inzetten. Hij zette zijn wil door met een wet: de Scherpe Resolutie ('hard besluit') van 1617. Daarin kregen de Hollandse steden het recht om zelf legertjes aan te stellen om de orde te bewaren - bijvoorbeeld door onwillige Contraremonstranten te arresteren. Maurits voelde zich door deze resolutie aangevallen in zijn functie als legeraanvoerder. Hij reageerde met een staatsgreep. Hij zorgde ervoor dat hij een meerderheid van aanhangers kreeg in de Staten-Generaal, ontsloeg hij de stadslegertjes en liet Maurits en enkele medestanders gevangenzetten. In een schijnproces voor een tribunaal (speciale rechtbank) werd de oude raadpensionaris ter dood veroordeeld wegens hoogverraad.
Niemand kwam Van Oldenbarnevelt te hulp. Zijn politieke steun was verdwenen - veel van zijn aanhangers waren gevlucht. Dus ging de executie door, op 13 mei 1619 op een verhoging voor de Ridderzaal op het Binnenhof in Den Haag. Van Oldenbarnevelt was 71 jaar oud. Hij mocht voor zijn onthoofding nog iets zeggen tegen het massaal toegestroomde publiek: “Mannen, gelooft niet dat ik een landverrader ben, ik heb oprecht en vroom gehandeld, als een goede patriot, en zo zal ik sterven.”
Voorbeeld 3
Dit is een voorbeeld bij de kenmerkende aspecten 24 en 25.
Ontstaan van de Portugees-Israëlitische Gemeente in Amsterdam.
Uit dit voorbeeld blijkt in hoeverre er geloofsvrijheid er was in de nieuwe Nederlandse republiek, en hoe de groeiende wereldwijde handelscontacten en het handelskapitalisme werden versterkt door de komst van Joodse vluchtelingen naar de Nederlanden.
In 1675 werd in Amsterdam de grootste synagoge ter wereld ingewijd. Boven de ingang staat in het Hebreeuws een tekst uit een psalm: "...maar ik mag uw huis binnengaan, door Uw grote goedheid." Daaruit spreekt de dankbaarheid van de Portugese Joden voor de vrijheid die ze kregen om hun geloof te beleven. In hun vaderland was die vrijheid steeds kleiner geworden.
Spanje had zich na eeuwen van moslim-overheersing ontwikkeld tot een sterk christelijk koninkrijk. Door de eeuwenlange strijd tegen de moslims (de Reconquista) waren de katholieke heersers er strijdbaar, fanatiek en weinig toegeeflijk tegenover andere religies. Wie niet-katholiek was, moest zich bekeren of verdwijnen. Zo kwamen na de christelijke overwinning de Joden steeds meer in het nauw. De kerkelijke inquisitie vervolgde de Joden en wie zich niet wilde bekeren, liep gevaar om als ketter verbrand te worden tijdens een auto-da-fé (openbare executie). Door het Verdrijvingsedict van 1492 vluchtten 100.000 Joden naar Portugal. Daar moesten de Joden zich na 1496 verplicht laten dopen als christenen. Velen bleven in het geheim vasthouden aan hun Joodse godsdienst. In de economie konden zij niet worden gemist, dus ze werden niet verjaagd. Toch werd hun positie door de jaren heen steeds moeilijker.
Toen Portugal in 1580 bij Spanje werd ingelijfd, kozen velen voor de vlucht naar Nederland. Daar was een jaar eerder de Unie van Utrecht gesloten die als eerste staat ter wereld gewetensvrijheid beloofde aan inwoners van alle godsdienstige overtuigingen. In de Nederlandse steden konden zij zich vestigen zonder in aparte wijken te moeten wonen of kledingkenmerken te moeten dragen. Net als de katholieken mochten zij aanvankelijk hun eigen godsdienst wel uitoefenen maar niet in het openbaar; ze gebruikten woonhuizen als synagoge. Ook was het hen verboden bekeerlingen te maken of relaties met christenen aan te gaan. Ze kregen ook geen burgerrechten en geen toegang tot bestuur of gilden. Vrijheid, maar geen gelijkheid!
De Portugese Joden vestigden zich uiteindelijk vooral in Amsterdam. Ze onderscheidden zich van hun Oost-Europese geloofsgenoten door hun grote rijkdom en uitgebreide handelsnetwerken in heel Europa. Andere sectoren die voor hen wel toegankelijk waren, waren arts, boekhandel, diamantbewerking, suiker en tabak. Al snel kregen succesvolle Joods-Portugese families een vooraanstaande positie in de handelsmetropool Amsterdam. Velen vestigden zich in de nieuwste wijk Lastage die was ontstaan door de stadsuitbreiding naar het oosten. Ze vormden door hun aparte positie bijna een staat in de staat; het synagogebestuur had grote autoriteit en handhaafde de eigen wetten en leefregels. Tussen 1610 en 1675 steeg het aantal Sefardische (= Portugese) Joden in Amsterdam van 350 naar 2500. In 1650 was hun positie al zo goed dat het stadsbestuur toestemming gaf om eigen gebedshuizen, synagoges, te bouwen. Er kwamen er twee. De grootste was de Portugese synagoge, die werd gebouwd door Elias Bouwman in de sobere klassieke stijl die toen modern was. Deze synagoge staat er nog steeds en is nog volledig in 17e-eeuwse toestand intact: er is geen verwarming of elektriciteit, het licht komt nog van de originele koperen kaarsenkronen en de houten vloer is met zand bestrooid. Nu is er het Joods Historisch Museum gevestigd en een beroemde Joodse bibliotheek.
De enorme omvang van het gebouw en de hoge bouwkosten (185.000 gulden, 100 x het gemiddelde jaarloon in die tijd) laten wel zien dat de Portugese gemeenschap rijk was. Omdat ze een aparte gemeenschap vormden, moesten ze ook zelf voor hun armen zorgen. Dat werd een groeiende last, nu Amsterdam een steeds populairder toevluchtsooord werd voor Joden uit heel Europa. Al snel werden Joden van Oost-Europese afkomst uitgesloten van armenzorg. Zij werden gestimuleerd en betaald om naar Engeland, Amerika of Suriname te emigreren. Rijke Joden moesten extra belasting betalen op vlees, erefuncties, vermogen en effecten om de armenzorg te kunnen betalen. De Portugees-Joodse gemeenschap dreigde zo onder het eigen succes te bezwijken - en de populariteit verminderde dan ook en de vluchtelingenstroom nam af.
Pas vanaf 1795 kregen de Nederlandse Joden gelijke rechten en dus ook dezelfde armenzorg als alle andere Nederlanders. De grote Portugese synagoge is het symbool gebleven van de bijzondere periode in de geschiedenis waarin de Nederlandse republiek een toevluchtsoord werd voor vluchtelingen met een niet-christelijke godsdienst. Dit dankzij het feit dat de Nederlandse protestanten in hun strijd tegen de katholieke vorsten de grote waarde van gewetensvrijheid in wetgeving hadden opgenomen. Maar ook doordat deze groep vluchtelingen door hun handelskennis en uitgebreide netwerk van geloofsgenoten een bijdrage kon leveren aan de groeiende handelseconomie.
Samenvatting
Vraag 1
Waardoor brak er een opstand uit in de Nederlanden, 1515-1572?
Vorsten gingen streven naar centralisatie van het bestuur. Daarmee riepen ze verzet op van edelen, steden en gewesten die in ruil voor belastingen veel privileges hadden gekregen. De vorsten wilden die speciale rechten verminderen en overal volgens dezelfde wetten regeren, met betaalde ambtenaren en centraal bestuur. Keizer Karel V wilde op die manier de Nederlanden vanuit Brussel regeren. Hij maakte ook strenge plakkaten tegen de Hervorming die de eenheid van de kerk bedreigde.
De Hervorming begon in 1517 toen Maarten Luther zich in Duitsland ging verzetten tegen misstanden in de Rooms-Katholieke kerk. Hij leerde dat de gelovigen geen priesters nodig hebben en zelf de bijbel moesten lezen. Calvijn leerde dat gelovigen zich mogen organiseren tegen een overheid die het geloof bestrijdt.
In 1521 liet keizer Karel V Luther veroordelen voor zijn opvattingen tijdens de Rijksdag van Worms. Maar Luther werd niet gevangengezet, alleen vogelvrij verklaard. De Hervorming had ook aanhangers onder vorsten en de verdeeldheid was niet meer ongedaan te maken. Vanaf 1555 maakte elke Duitse vorst zelf uit welk geloof in zijn gebied was toegestaan.
Filips II, Karels opvolger in de Nederlanden, hield vast aan de plakkaten tegen de hervorming. Maar zijn plaatsvervangster Margaretha liet deze wetten op verzoek van de Nederlandse edelen opschorten. Calvinisten begonnen toen openlijk op te treden en met geweld kerken op te eisen: de Beeldenstorm van 1566.
Als reactie stuurde Filips II Alva met troepen om de orde te herstellen en met de Raad van Beroerten de schuldigen te straffen. Deze terreur zette kwaad bloed in de Nederlanden. Vluchtelingen onder leiding van Prins Willem van Oranje (geuzen) gingen vechten tegen de Spaanse troepen. Dit had weinig succes tot in 1572 Den Briel werd veroverd en veel steden in het westen zich aansloten bij de geuzen. De Opstand was een feit.
Vraag 2
Waardoor resulteerde de Opstand in het ontstaan van de Republiek, 1572-1588?
Het lukte Alva en zijn opvolgers niet om de belegeringsoorlog tegen deze steden te winnen.
Oranje probeerde in zijn propaganda protestant en katholiek te verenigen in de Opstand, maar dit lukte alleen tijdelijk door de Spaanse Furie in 1576. Door de onverdraagzaamheid van de calvinisten kwam er snel een eind aan de Pacificatie van Gent. De zuidelijke katholieke gewesten werden weer trouw aan Spanje en de noordelijke sloten zich in 1579 aaneen in de Unie van Utrecht: het begin van een onafhankelijke Nederlandse staat.
De Unie verbrak de band met Filips II in 1581 (Plakkaat van Verlatinge) maar kon geen nieuwe, protestantse vorst vinden. Willem van Oranje werd vermoord (1584) en Antwerpen werd veroverd door Spanje (1585). De Unie besloot zonder vorst verder te gaan: een Republiek.
Amsterdam ontwikkelde zich tot de grootste handelsstad. Met steun van Engeland en door de militaire successen van de stadhouders die Oranje opvolgden, wist de republiek zich vanaf 1588 te handhaven. De strijd ging nog door tot 1648, toen werd bij de Vrede van Münster de Republiek erkend als nieuwe staat in Europa.
Vraag 3
Waardoor ontstond in de Republiek de Gouden Eeuw, 1588-1648?
Door de succesvolle moedernegotie (handel in graan uit het Oostzeegebied) konden Hollandse boeren investeren in andere activiteiten. Ze gingen zich specialiseren in producten voor de markt in de snel groeiende handelssteden (commercialisering). Er was dan ook weinig feodaal grondbezit. Ook de nijverheid kwam tot bloei, mede dankzij de toevloed van immigranten die in de Nederlanden relatief veel vrijheid van geloof kregen. De Portugese synagoge is een symbool van deze vrijheid.
De zeven zelfstandige gewesten werkten alleen voor zaken van oorlog en buitenlands beleid samen in de Staten-Generaal. Ze benoemden een stadhouder die de oorlog moest voeren. De regenten hadden belang bij een winstgevende economie om de oorlog vol te houden. Daarom werd in 1602 de VOC opgericht met een handelsmonopolie in Azië om de winsten hoog te houden. De Republiek ging een rol spelen in de wereldeconomie. Veroverde gebieden (generaliteitslanden: Brabant, Limburg) werden door de Staten-Generaal bestuurd.
De succesvolle economie en de overwinningen brachten de Republiek een Gouden Eeuw met meer welvaart dan veel andere landen. Hierdoor kwam ook de kunst tot bloei.
Aan het eind van de zeventiende eeuw kwam de kleine Republiek steeds meer in het nauw tussen de grootmachten Frankrijk en Engeland: toen kwam het einde van de Gouden Eeuw in zicht.
Onderzoeksopdrachten
a. Leg het verband uit tussen 1) de Opstand enerzijds en 2) de centralisatiepolitiek en 3) de Hervorming anderzijds.
b. Geef voorbeelden van gebeurtenissen waarbij 2) en 3) samen een rol speelden in het conflict in de Nederlanden.
Onderzoek waarom de hervormingsbewegingen van Luther en Calvijn wel succes hadden terwijl vroegere hervormers als Wyclif en Johannes Hus op de brandstapel waren geëindigd.
Geef een politieke verklaring waarom het calvinisme in de Nederlanden meer aantrekkings-kracht had dan het lutheranisme.
Leg uit: dat de Nederlanden een republiek werden, was het onbedoelde gevolg van de Op-stand.
Leg met een historisch voorbeeld uit dat gewetensvrijheid iets anders is dan geloofsvrij-heid.
Stelling: de Republiek kende geen discriminatie als het ging om geloofsopvattingen.
Geef een historisch argument voor de stelling. Geef ook een historisch argument tegen de stelling.
Tijdens de Opstand ontstond een wereldeconomie. In hoeverre is de Opstand ook gewon-nen dankzij deze wereldeconomie?
Leg uit waarom het centrum van de macht in de Republiek niet in Den Haag lag.
Waar lag de echte macht dan wel?
Op deze pagina vind je een of meerdere examenvragen.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij de opdracht die je net hebt afgerond.
Maak bij het beantwoorden ook gebruik van wat je al eerder geleerd hebt.
Als je de vraag niet kunt beantwoorden, probeer het dan later opnieuw.
Nadat je de vragen beantwoord hebt, kun je de vraag zelf nakijken en je score aangeven.
Het arrangement HC: Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Deze opdracht valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor vwo, leerjaar 4, 5 en 6. In deze historische context over Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden staan drie vragen centraal:
1. Waardoor brak er een opstand uit in de Nederlanden, 1515-1572?
Steden werden machtiger in de Middeleeuwen doordat edelen zelfstandiger werden en privileges afdwongen van zwakkere vorsten. Oorlogen werden duurder, dus vorsten waren afhankelijk van steden voor inkomsten. Vorsten probeerden hun macht te centraliseren en specialisten versterkten hun rechten. Keizer Karel V streefde naar centralisatie in de Nederlanden, wat weerstand opriep bij edelen en de bevolking. De opkomst van de Reformatie zorgde voor meer verzet. In de Nederlanden kreeg de Hervorming steeds meer aanhang, vooral onder calvinisten. Het verzet groeide, leidde tot de Beeldenstorm en uiteindelijk tot de Opstand, resulterend in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
2. Waardoor resulteerde de Opstand in het ontstaan van de Republiek, 1572-1588?
Tijdens de Opstand tegen Spanje slaagde Alva er niet in om de belegerde steden in Holland en Zeeland te overwinnen. Oranje pleitte voor samenwerking tussen katholieken en calvinisten om Spanje te verdrijven en religieuze vrijheid te garanderen. In 1576 leek zijn plan succes te hebben, maar de verdraagzaamheid tussen de geloven mislukte. De opstandige gewesten in het noorden vormden de Unie van Utrecht, terwijl de katholieke gewesten zich verenigden in de Unie van Atrecht. Uiteindelijk werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een onafhankelijke staat zonder koning. De Vrede van Munster in 1648 erkende de Republiek als een onafhankelijke natie.
3. Waardoor ontstond in de Republiek de Gouden Eeuw, 1588-1648?
De Nederlanden richtten zich op de handel in graan en bouwden een grote handelsvloot. De landbouw veranderde door specialisatie in producten zoals melk, kaas, groenten en grondstoffen voor de nijverheid, vooral voor de groeiende steden in het westen. Immigranten waren welkom en droegen bij aan de economie, zoals de vluchtelingen die de lakenindustrie in Leiden stimuleerden. De Nederlanden werkten samen in de Staten-Generaal, maar de besluitvorming was complex. Handelspolitiek was belangrijk, en de Verenigde Oost-Indische Compagnie kreeg het monopolie op de handel in Azië. De welvaart leidde tot een bloeitijd in kunst en cultuur, maar de Gouden Eeuw eindigde toen de Republiek bedreigd werd door Frankrijk en Engeland.
Leerniveau
VWO 6;
VWO 4;
VWO 5;
Leerinhoud en doelen
Geschiedenis;
Eindgebruiker
leerling/student
Moeilijkheidsgraad
gemiddeld
Trefwoorden
arrangeerbaar, beeldenstorm, de opstand, geschiedenis, gouden eeuw, handelsmonopolie, reformatie, republiek der zeven verenigde nederlanden, stercollectie, v456
Gebruikte Wikiwijs Arrangementen
VO-content Geschiedenis.
(2018).
HC: Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648
HC: Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1515-1648
nl
VO-content
2022-03-09 15:29:41
Deze opdracht valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor vwo, leerjaar 4, 5 en 6. In deze historische context over Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden staan drie vragen centraal:
1. Waardoor brak er een opstand uit in de Nederlanden, 1515-1572?
Steden werden machtiger in de Middeleeuwen doordat edelen zelfstandiger werden en privileges afdwongen van zwakkere vorsten. Oorlogen werden duurder, dus vorsten waren afhankelijk van steden voor inkomsten. Vorsten probeerden hun macht te centraliseren en specialisten versterkten hun rechten. Keizer Karel V streefde naar centralisatie in de Nederlanden, wat weerstand opriep bij edelen en de bevolking. De opkomst van de Reformatie zorgde voor meer verzet. In de Nederlanden kreeg de Hervorming steeds meer aanhang, vooral onder calvinisten. Het verzet groeide, leidde tot de Beeldenstorm en uiteindelijk tot de Opstand, resulterend in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
2. Waardoor resulteerde de Opstand in het ontstaan van de Republiek, 1572-1588?
Tijdens de Opstand tegen Spanje slaagde Alva er niet in om de belegerde steden in Holland en Zeeland te overwinnen. Oranje pleitte voor samenwerking tussen katholieken en calvinisten om Spanje te verdrijven en religieuze vrijheid te garanderen. In 1576 leek zijn plan succes te hebben, maar de verdraagzaamheid tussen de geloven mislukte. De opstandige gewesten in het noorden vormden de Unie van Utrecht, terwijl de katholieke gewesten zich verenigden in de Unie van Atrecht. Uiteindelijk werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een onafhankelijke staat zonder koning. De Vrede van Munster in 1648 erkende de Republiek als een onafhankelijke natie.
3. Waardoor ontstond in de Republiek de Gouden Eeuw, 1588-1648?
De Nederlanden richtten zich op de handel in graan en bouwden een grote handelsvloot. De landbouw veranderde door specialisatie in producten zoals melk, kaas, groenten en grondstoffen voor de nijverheid, vooral voor de groeiende steden in het westen. Immigranten waren welkom en droegen bij aan de economie, zoals de vluchtelingen die de lakenindustrie in Leiden stimuleerden. De Nederlanden werkten samen in de Staten-Generaal, maar de besluitvorming was complex. Handelspolitiek was belangrijk, en de Verenigde Oost-Indische Compagnie kreeg het monopolie op de handel in Azië. De welvaart leidde tot een bloeitijd in kunst en cultuur, maar de Gouden Eeuw eindigde toen de Republiek bedreigd werd door Frankrijk en Engeland.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.