Uitwerking

Veranderingen in de landbouw

De invoer van graan uit Scandinavië werd de belangrijkste handel voor de Nederlanden: de moedernegotie. Van de winsten werd een enorme handelsvloot gebouwd. Op de stapelmarkt van Amsterdam werden hoge winsten gemaakt met het doorverkopen van graan aan allerlei landen.

In veel landen draaide de economie om het verbouwen van graan door boeren op het land van grootgrondbezitters. Maar in de Nederlanden waren weinig feodale grondeigenaars en goedkoop graan werd ingevoerd uit Scandinavië. Nederlandse boeren waren zelfstandig en gewend om samen te investeren in de strijd tegen het water. Nu gingen ze investeren in gespecialiseerde landbouwproducten, vooral bestemd voor de markt in de snel groeiende steden in het westen: melk, kaas, groenten en grondstoffen voor de nijverheid. Door deze specialisering en commercialisering kwam er ook steeds meer werk voor handelaars en arbeiders in de nijverheid, zoals de scheepsbouw.

Immigranten welkom

bmz.amsterdam.nl
Portugees-Israëlietische Synagoge
in Amsterdam 

Voor al dat werk waren veel mensen nodig. Het kwam de Nederlanden daarom goed uit dat in deze tijd veel mensen voor oorlog of geloofsvervolging op de vlucht waren. Immigranten waren welkom en hun komst gaf niet zelden een grote stimulans aan de handel en de plaatselijke economie. Een voorbeeld is Leiden, waar de bevolking in 40 jaar verdriedubbelde en waar geloofs- en economische vluchtelingen uit de zuidelijke Nederlanden een succesvolle lakenindustrie op gang hielpen. Een ander voorbeeld vormen de gevluchte Portugese Joodse kooplieden die met hun kennis, geld en relaties meer dan welkom waren in Amsterdam en van de protestantse regenten zelfs toestemming kregen een grote synagoge te bouwen (zie voorbeeld 3).

De overheid gaf de immigranten dus relatief veel vrijheid om hun eigen geloof uit te oefenen, veel meer vrijheid dan in de ons omringende landen. Dit trok ook weer immigranten aan. De immigranten genoten gewetensvrijheid maar werden wel als aparte groepen behandeld: ze kregen geen gelijke (burger-)rechten. Dat gold ook voor autochtone inwoners die een afwijkende geloofsopvatting hadden, zoals doopsgezinden, katholieken en joden.

Politieke samenwerking

Elk van de 7 gewesten in de Nederlanden was zelfstandig en had eigen wetten, rechtspraak en belastingen. Maar de gewesten werkten wel samen op het gebied van oorlog en buitenlandse zaken. Belangrijk, want de oorlog tegen Spanje ging nog altijd door. Dat overleg gebeurde in de Staten-Generaal in Den Haag, waar vertegenwoordigers van de verschillende gewesten (Staten) bijeenkwamen. Elk besluit moest door alle gewesten worden goedgekeurd en de vertegenwoordigers waren voor elk besluit gebonden aan toestemming van hun Staten-vergadering. Dat bemoeilijkte de besluitvorming. Zelfs het machtige Holland dat door zijn handelsrijkdom het meest betaalde aan de oorlog en de meeste invloed had op de politiek, moest voor elk besluit onderhandelen. Dit 'schikken en plooien' was - en bleef - typerend voor de Nederlandse politiek.

De gewesten benoemden een stadhouder die het leger moest aanvoeren. Zij kozen meestal de Prins van Oranje, een nakomeling van de beroemde Willem van Oranje. Ondanks zijn hoge status was de prins dus in dienst van burgers: de regenten van de gewesten. Door dit overwicht van de regentenfamilies kun je de Republiek een oligarchie noemen: een regering van machtige families. Wel had de stadhouder ook invloed op de benoeming van regenten in belangrijke functies in stad en gewest. Daardoor ontstond partijvorming onder de regenten.

Handelspolitiek

De Republiek had ook door de oorlog met Spanje veel belang bij een goed lopende  economie. De machtigste regenten waren zelf vaak kooplieden die profiteerden van het handelskapitalisme. Zonder geld geen oorlogsschepen, geen soldaten en geen overwinningen. Daarom greep de Staten-Generaal in toen de handelswinsten uit Azië in gevaar kwamen door te veel onderlinge concurrentie tussen de steeds talrijker wordende handelscompagnieën. Gedwongen samenwerking leek de oplossing. De Verenigde Oost-Indische Compagnie kreeg daarom in 1602 het monopolie (alleenrecht) op de handel in Azië, maar kreeg ook het recht om oorlog te voeren, forten te bouwen en verdragen te sluiten met buitenlandse vorsten. Door deze ruime volmachten werd deze handelscompagnie ook een verlengstuk van de macht van de Republiek, en kon de VOC een winstgevend handelsimperium opbouwen in Oost-Indië (zie voorbeeld 1). Mede met behulp van de winsten uit de wereldeconomie kon de oorlog tegen het grote Spanje worden volgehouden.

De zuidelijke gebieden Brabant en Limburg die werden veroverd op Spanje, werden door de Staten-Generaal gezamenlijk bestuurd en werden Generaliteitslanden genoemd.

Culturele bloei

De nachtwacht van Rembrandt

De succesvolle handelseconomie leidde ertoe dat er in de Republiek relatief meer welvaart was dan in veel andere landen. Ook gewone burgers hadden geld over voor luxeproducten zoals boeken en kunst. Waar in andere landen vorst en adel bepalend waren voor kunst en cultuur (de hofcultuur), waren het in de Republiek burgers die de toon aangaven.

Ook veel gewone mensen stuurden hun kinderen naar school om te leren lezen en schrijven. Als echte calvinisten lazen veel gelovigen dagelijks uit de Statenbijbel die in opdracht van de overheid was vertaald.

Schilderijen waren erg populair en werden zelfs op de markt verkocht. Ook de schilders specialiseerden zich in verschillende genres: landschappen, stillevens, ijsvermaak, portretten… Het hoogst in aanzien stonden de historieschilders die bijbelse en klassieke verhalen uitbeeldden, en de portretschilders die opdrachten van rijke burgers ontvingen. De beste schilders van de Gouden Eeuw zoals Rembrandt, Hals en Vermeer zijn nu nog steeds bekend en geliefd over de hele wereld.

Zo werd de Gouden Eeuw ook in cultureel opzicht een bloeitijd voor de Republiek.

Einde van de Gouden Eeuw

De kleine Republiek kwam aan het eind van de zeventiende eeuw steeds meer in de knel te zitten tussen de opkomende grootmachten Frankrijk en Engeland. De politieke leiders van de Republiek wisten lange tijd deze twee machten tegen elkaar uit te spelen. Maar toen het succes van de Republiek meer en meer een bedreiging ging vormen, gingen de grootmachten samenspannen tegen het kleine Holland en kwam het einde van de Gouden Eeuw in zicht.