Voorbeeld 2

dit is een voorbeeld van kenmerkend aspect 17, Het begin van staatsvorming en centralisatie.

Instelling drie Collaterale Raden (1531)

Karel V

Een vorst kan niet alles alleen doen. Koningen en keizers omringden zich in de Middeleeuwen al met vertrouwde raadgevers. Deze edelen kregen in ruil voor hun diensten land in leen. In de loop van de tijd kregen deze edelen steeds meer zelfstandige macht. Zwakke koningen moesten hen steeds meer eigen rechten (privileges) toestaan in ruil voor hun trouw. Zo werden de lenen erfelijk: de vorst kon zijn edelen niet ontslaan. Hierdoor raakte het bestuur meer en meer gedecentraliseerd: elke edelman werd bijna eigen baas in zijn leengebied. In de Nederlanden werden de gewesten steeds zelfstandiger, en ook de steden kregen steeds meer privileges. Ook toen keizer Karel V heer van alle Nederlanden werd, bleven de gewesten zelfstandig. De edelen bleven als stadhouders (plaatsvervangers) de gewesten besturen. Elk gewest had een eigen bestuur (de Staten) van edelen, geestelijken en steden met eigen wetten en privileges.

In de loop van de tijd proberen de vorsten hun macht weer terug te pakken door de voorrechten te verminderen en te omzeilen, buiten de stadhouders en gewestelijke staten om. Om meer greep te krijgen op hun bestuur, nemen ze liever ambtenaren in dienst. Ambtenaren zijn burgers zonder macht of privileges, zij kunnen ontslagen worden en hebben specialistische kennis. Dat laatste wordt steeds belangrijker, want de maatschappij wordt steeds ingewikkelder door de groei van de economie, de steden en de bevolking. Vooral juristen kunnen de vorsten dus goed bijstaan in hun pogingen het bestuur te centraliseren en te verbeteren. De edelen zien hierin een bedreiging van hun macht. De vorst luistert steeds minder naar hen en steeds meer naar zijn ambtenaren.

Daarnaast proberen de vorsten ook zelf hun belastinginkomsten te gaan regelen. Tot nu toe moeten ze de edelen in hun gewesten netjes vragen om belastingen te innen bij de bevolking. Zo'n verzoek werd een bede genoemd. In ruil daarvoor eisten de edelen natuurlijk steeds meer privileges en macht. De vorsten willen daar vanaf: ze willen vaste belastingen instellen die door ambtenaren worden bedacht en geïnd.

Door de Reformatie wordt het bestuur ook bedreigd. Ruzie om het geloof kan de edelen tegen elkaar en tegen de vorst opzetten, zoals ook werkelijk gebeurt in Frankrijk en Duitsland. Nog meer reden voor de vorst om zijn bestuur minder afhankelijk te maken van de adel.

In 1531 besluit Keizer Karel V om drie bestuursraden in te stellen, die naast elkaar gaan opereren om hem te helpen bij het bestuur. Deze drie Collaterale Raden worden gevestigd in Brussel. Deze stad wordt daarmee de hoofdstad van de Nederlanden, die nu dus echt vanuit één punt centraal worden bestuurd. Wat doen deze drie Raden? En wie zitten erin?

  1. De Raad van State adviseert de keizer over het politieke beleid in de gewesten.
    Deze raad bestaat nog steeds uit hoge edelen.
  2. De Geheime Raad adviseert over binnenlandse zaken en juridische kwesties.
    Hierin werken vooral gespecialiseerde ambtenaren.
  3. De Raad van Financiën maakt wetten over alle geldzaken, inclusief belastingen.
    Hierin zitten ambtenaren en edelen, maar het aantal ambtenaren groeit.

Buiten dit centrale bestuur zijn er nog steeds de Staten (besturen van de gewesten), de stadhouders (edelen die namens de keizer één of meer gewesten besturen) en de Staten-Generaal (waarin bestuurders van de gewesten samenwerken). In al deze niet-centrale besturen houden edelen nog steeds grote invloed.

De instelling van de drie Collaterale Raden in 1531 is een goed voorbeeld van centralisatie en van het verzet dat daartegen groeit.

In de Raad van State zitten dus wel de hoogste edelen, waaronder Prins Willem van Oranje, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Maar deze hoge edelen merken dat deze Raad steeds minder invloed krijgt. Bijna alle politieke besluiten worden in de praktijk voorbereid in de Geheime Raad, waarin vooral juristen zitten: 'gewone' burgers waar de hoge edelen diep op neerkijken. Zij voelen er niets voor zich door Brusselse ambtenaren te laten overrulen...

Ook de bevolking wantrouwt het centrale bestuur. De gewone mensen vrezen hogere belastingen, bedacht door ambtenaren uit het verre Brussel die ze niet kennen. Ze laten zich liever als vanouds besturen door de lokale machthebbers met wie ze vertrouwd zijn.

Een goed voorbeeld van zo'n conflict rondom de centralisatie is de rel om zo'n ambitieuze ambtenaar: de kardinaal Granvelle. Omdat hij een enorme wetskennis heeft, klimt hij op tot hij de belangrijkste adviseur van Filips en Margaretha in de Nederlanden en krijgt hij voorrang in de Raad van State. En dat terwijl hij van lage burgerafkomst is! Daarnaast is hij ook nog eens een hoge katholieke geestelijke, die er alles aan doet om de ketters te bestrijden. Ook dat valt niet goed bij de Nederlandse edelen, die de maatregelen tegen de ketters juist willen verzachten. Kortom, bijna alle edelen keren zich tegen Granvelle, zodat de koning uiteindelijk wel moet besluiten hem te ontslaan. Dat is dus een overwinning van het adellijke verzet tegen de centralisatie van het bestuur.

Door de problemen rond de kettervervolging escaleert dit verzet in de jaren daarna tot een echte Opstand die wordt geleid door de hoogste edelman die de koning in dienst had: Prins Willem van Oranje.