Dit is een voorbeeld bij kenmerkend aspect 22, Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het conflict tussen Spanje en de Republiek was verbonden met een groter conflict tussen Spanje en Groot-Brittannië, en hoe in die tijd een zeeoorlog werd uitgevochten.
In 1588 voer een enorme oorlogsvloot van zo'n 150 schepen met 130.000 opvarenden vanuit Spanje in de richting van Groot-Brittannië. Het doel van de tocht van deze vloot, die Armada werd genoemd, was het beschermen van een geplande invasie vanaf de Vlaamse kust naar Groot-Brittannië. Koning Filips II wilde de Engelse troon in bezit nemen en het katholieke geloof herstellen. De toenmalige koningin Elizabeth was immers protestant en steunde tot Filips' ergernis in het geheim de opstandige Nederlanden. Ook brachten Engelse en Nederlandse kapers grote schade toe aan de Spaanse zilver- en goudtransporten vanuit het Spaanse koloniale rijk in Zuid-Amerika.
De sterke kern van de Armada bestond uit hoge en logge drijvende zeekastelen met lichte boordkanonnen. Ze waren gemaakt om vijandige schepen op korte afstand te bestrijden en te enteren.
De Engelse schepen waren lichter en sneller, en maakten van de wind gebruik om aan de gunstige kant op lange afstand hun zwaardere kanonnen af te vuren.
Tijdens de eerste ontmoetingen tussen beide vloten wist de Armada de Engelse aanvallers nog succesvol van zich weg te houden door in een halvemaanvormige formatie te varen met de best bewapende schepen aan de punten.
Van het Spaanse aanvalsplan kwam niets terecht. Door zwakke communicatie was het invasieleger in Vlaanderen nog lang niet klaar. Nederlandse schepen hielden een succesvolle blokkade in stand van de Vlaamse kusthavens. De Armada moest noodgedwongen voor de kust voor anker gaan. Nu stuurden de Engelsen branders (onbemande schepen vol explosieven) op hen af, met het doel de Spaanse schepen uit hun formatie te jagen. Dit gelukte volledig. Enkele Spaanse kapiteins raakten in paniek en voeren weg. Hoewel geen schip door de branders geraakt werd, konden de Engelse schepen nu dichtbij de logge galjoenen komen. Ze doodden zoveel kanonniers dat de vuurkracht van de Spaanse schepen snel verminderde. Maar door de ordeloze manier van aanvallen leek de Spaanse vloot zich na deze Slag bij Grevelingen toch weer te herstellen en in een halve maan te gaan varen. De schepen waren echter zwaar beschadigd en er waren zeer veel doden gevallen. De kapiteins waren nu vooral doodsbang om in de ondiepe Zeeuwse wateren aan de grond te lopen. Toen draaide de wind. De Armada kon nu koers zetten naar het noorden, weg van de vijand.
De Engelsen zetten de achtervolging in. Elk gevaar op een invasie was nu geweken en koningin Elizabeth hield een heldhaftige toespraak voor haar leger aan de kust. Intussen raakte de Armada in weersproblemen op de ruwe zeeën bij Schotland en Ierland. Omkeren naar het zuiden en aanvallen was allang geen optie meer, om de Britse eilanden heenvaren en dan de weg terug zoeken naar de Spaanse en Portugese havens was de enige mogelijke route. De schepen vorderden moeizaam. Voedsel en water raakten op aan boord, besmettelijke ziekten braken uit. Toen men de Ierse kust zocht om hulp te krijgen van de (katholieke!) Ieren, bleken de kaarten onbetrouwbaar te zijn. Tientallen schepen voeren te pletter op de rotsen. Meer dan zesduizend man leden schipbreuk en daarvan verdronk meer dan de helft. De overlevenden werden op bevel van de Engelse gouverneur gedood.
Pas toen de eerste schepen Spanje bereikten, hoorde koning Filips van de verschrikkelijke nederlaag. Hij zag die als een straf van God. Van de 150 schepen waren er maar ruim 60 teruggekeerd; 10.000 van de 30.000 bemanningsleden overleefden de ramp.
De protestantse overwinnaars in Engeland en Nederland dankten God juist voor de overwinning. Op een Nederlandse herinneringsmunt stond te lezen: Flavit JHWH et Dissipati Sunt: Gods adem heeft ze verstrooid.