Dit is een voorbeeld bij de kenmerkende aspecten 24 en 25.
Uit dit voorbeeld blijkt in hoeverre er geloofsvrijheid er was in de nieuwe Nederlandse republiek, en hoe de groeiende wereldwijde handelscontacten en het handelskapitalisme werden versterkt door de komst van Joodse vluchtelingen naar de Nederlanden.
In 1675 werd in Amsterdam de grootste synagoge ter wereld ingewijd. Boven de ingang staat in het Hebreeuws een tekst uit een psalm: "...maar ik mag uw huis binnengaan, door Uw grote goedheid." Daaruit spreekt de dankbaarheid van de Portugese Joden voor de vrijheid die ze kregen om hun geloof te beleven. In hun vaderland was die vrijheid steeds kleiner geworden.
Spanje had zich na eeuwen van moslim-overheersing ontwikkeld tot een sterk christelijk koninkrijk. Door de eeuwenlange strijd tegen de moslims (de Reconquista) waren de katholieke heersers er strijdbaar, fanatiek en weinig toegeeflijk tegenover andere religies. Wie niet-katholiek was, moest zich bekeren of verdwijnen. Zo kwamen na de christelijke overwinning de Joden steeds meer in het nauw. De kerkelijke inquisitie vervolgde de Joden en wie zich niet wilde bekeren, liep gevaar om als ketter verbrand te worden tijdens een auto-da-fé (openbare executie). Door het Verdrijvingsedict van 1492 vluchtten 100.000 Joden naar Portugal. Daar moesten de Joden zich na 1496 verplicht laten dopen als christenen. Velen bleven in het geheim vasthouden aan hun Joodse godsdienst. In de economie konden zij niet worden gemist, dus ze werden niet verjaagd. Toch werd hun positie door de jaren heen steeds moeilijker.
Toen Portugal in 1580 bij Spanje werd ingelijfd, kozen velen voor de vlucht naar Nederland. Daar was een jaar eerder de Unie van Utrecht gesloten die als eerste staat ter wereld gewetensvrijheid beloofde aan inwoners van alle godsdienstige overtuigingen. In de Nederlandse steden konden zij zich vestigen zonder in aparte wijken te moeten wonen of kledingkenmerken te moeten dragen. Net als de katholieken mochten zij aanvankelijk hun eigen godsdienst wel uitoefenen maar niet in het openbaar; ze gebruikten woonhuizen als synagoge. Ook was het hen verboden bekeerlingen te maken of relaties met christenen aan te gaan. Ze kregen ook geen burgerrechten en geen toegang tot bestuur of gilden. Vrijheid, maar geen gelijkheid!
De Portugese Joden vestigden zich uiteindelijk vooral in Amsterdam. Ze onderscheidden zich van hun Oost-Europese geloofsgenoten door hun grote rijkdom en uitgebreide handelsnetwerken in heel Europa. Andere sectoren die voor hen wel toegankelijk waren, waren arts, boekhandel, diamantbewerking, suiker en tabak. Al snel kregen succesvolle Joods-Portugese families een vooraanstaande positie in de handelsmetropool Amsterdam. Velen vestigden zich in de nieuwste wijk Lastage die was ontstaan door de stadsuitbreiding naar het oosten. Ze vormden door hun aparte positie bijna een staat in de staat; het synagogebestuur had grote autoriteit en handhaafde de eigen wetten en leefregels. Tussen 1610 en 1675 steeg het aantal Sefardische (= Portugese) Joden in Amsterdam van 350 naar 2500. In 1650 was hun positie al zo goed dat het stadsbestuur toestemming gaf om eigen gebedshuizen, synagoges, te bouwen. Er kwamen er twee. De grootste was de Portugese synagoge, die werd gebouwd door Elias Bouwman in de sobere klassieke stijl die toen modern was. Deze synagoge staat er nog steeds en is nog volledig in 17e-eeuwse toestand intact: er is geen verwarming of elektriciteit, het licht komt nog van de originele koperen kaarsenkronen en de houten vloer is met zand bestrooid. Nu is er het Joods Historisch Museum gevestigd en een beroemde Joodse bibliotheek.
De enorme omvang van het gebouw en de hoge bouwkosten (185.000 gulden, 100 x het gemiddelde jaarloon in die tijd) laten wel zien dat de Portugese gemeenschap rijk was. Omdat ze een aparte gemeenschap vormden, moesten ze ook zelf voor hun armen zorgen. Dat werd een groeiende last, nu Amsterdam een steeds populairder toevluchtsooord werd voor Joden uit heel Europa. Al snel werden Joden van Oost-Europese afkomst uitgesloten van armenzorg. Zij werden gestimuleerd en betaald om naar Engeland, Amerika of Suriname te emigreren. Rijke Joden moesten extra belasting betalen op vlees, erefuncties, vermogen en effecten om de armenzorg te kunnen betalen. De Portugees-Joodse gemeenschap dreigde zo onder het eigen succes te bezwijken - en de populariteit verminderde dan ook en de vluchtelingenstroom nam af.
Pas vanaf 1795 kregen de Nederlandse Joden gelijke rechten en dus ook dezelfde armenzorg als alle andere Nederlanders. De grote Portugese synagoge is het symbool gebleven van de bijzondere periode in de geschiedenis waarin de Nederlandse republiek een toevluchtsoord werd voor vluchtelingen met een niet-christelijke godsdienst. Dit dankzij het feit dat de Nederlandse protestanten in hun strijd tegen de katholieke vorsten de grote waarde van gewetensvrijheid in wetgeving hadden opgenomen. Maar ook doordat deze groep vluchtelingen door hun handelskennis en uitgebreide netwerk van geloofsgenoten een bijdrage kon leveren aan de groeiende handelseconomie.