In de Middeleeuwen waren koningen en keizers afhankelijk van hun vazallen om hun gebieden te besturen. Deze edelen maakten zich steeds zelfstandiger, vooral wanneer er een zwakkere vorst aan de macht was. Zij maakten hun steun dan graag afhankelijk van privileges die de vorst hen verleende. Het bekendste privilege dat zij wisten af te dwingen was de erfelijkheid van hun leen, waardoor de vorst zijn greep op de vazallen in grote mate verloor. Een goed voorbeeld waren de hertogen van Bourgondiƫ die de Nederlanden in bezit namen. Oorlogen werden door technologische vernieuwingen en de groeiende bevolkingen steeds duurder en voor hun machtsstrijd werden vorsten en edelen dus meer en meer afhankelijk van de inkomsten uit de steden. Die steden werden steeds rijker door de groei van handel en nijverheid. Ook steden en gewesten kregen in ruil voor belastingen veel privileges (voorrechten), zoals stadsrechten.
Maar aan het einde van de Middeleeuwen probeerden koningen en keizers hun macht geleidelijk weer terug te krijgen door sterke staten te vormen, ondersteund door specialisten zoals juristen die de rechten van de vorst versterkten in rechtsgeldige documenten. De koning van Frankrijk en de keizer van het Duitse rijk wilden op deze wijze ook meer eenheid krijgen in het bestuur. In de Nederlanden kreeg keizer Karel V als erfgenaam van de Bourgondiƫrs alle 17 gewesten in handen. Ook hij streefde naar centralisatie van het bestuur en van de belastingen vanuit de hoofdstad Brussel, zonder nog rekening te houden met alle speciale privileges van edelen, steden en gewesten. Zo wilde hij voor het heffen van belastingen niet langer afhankelijk zijn van de toestemming van zijn raad van hoge edelen, een vorm van belasting die niet voor niets bede werd genoemd. Edelen en bevolking gingen zich uiteraard verzetten tegen deze centralisatie. Edelen wilden hun instemmingsrecht niet weggeven om te worden gereduceerd tot uitvoerders van besluiten waarop zij zelf nauwelijks invloed hadden.
Dit verzet werd versterkt als gevolg van de Reformatie of Hervorming: een beweging die de kerk wilde verbeteren, begonnen door Luther en Calvijn. Keizer Karel V wilde deze hervormingsbeweging krachtig bestrijden omdat de eenheid van zijn rijk hierdoor nog meer in gevaar kwam. Na de Rijksdag in Worms van 1521 (zie voorbeeld 1) werd echter duidelijk dat een splitsing van de kerk niet was te voorkomen: de hervorming had teveel aanhangers, ook onder de edelen van wier steun de keizer afhankelijk was. Uiteindelijk zou in de Duitse gebieden elke vorst zelf bepalen welk geloof in zijn gebied was toegestaan: cuius regio, eius religio luidde deze rechtsregel (wiens gebied, diens godsdienst). Deze uitkomst was een bittere teleurstelling voor de keizer, die niet lang hierna aftrad. Hij was er niet in geslaagd de eenheid van de Europese christenheid te bewaren.
Ook in de Nederlanden kreeg de Hervorming intussen steeds meer aanhang, vooral van calvinisten. Calvijn leerde zijn volgelingen dat verzet tegen de overheid was toegestaan mits het om kernzaken van het geloof ging. Dit was een opvatting die meer ruimte liet voor verzet dan de opvattingen van Luther, die elke vorm van verzet tegen de wettige overheid afwees. De edelen die in de Nederlande de strenge plakkaten (wetten tegen de ketters) van de keizer moesten uitvoeren, kregen hiermee steeds meer moeite. Ze hadden toch al moeite met de centralisering van het bestuur die in 1531 werd doorgezet door de instelling van drie Collaterale Raden waarin ambtenaren meer invloed kregen dan de edelen die als stadhouders de gewesten bestuurden (zie voorbeeld 2).
Toen Karel V als heer der Nederlanden werd opgevolgd door zijn zoon Filips II verergerde deze situatie. Filips vertrok naar Spanje maar hield vast aan de strenge wetten tegen de hervorming. Zijn plaatsvervangster landvoogdes Margaretha kreeg te maken met koppig verzet van de edelen en met steeds openlijker optreden van de ketters. Edelen vroegen om minder strenge vervolging van de hervorming en leken tijdelijk hun zin te krijgen - dit stimuleerde de aanhangers van de hervorming nog meer om openlijk in verzet te komen en kerkgebouwen op te eisen. Toen als gevolg hiervan de Beeldenstorm uitbrak, was het geduld van Filips II op. Hij stuurde de ervaren legeraanvoerder Alva met zijn beste troepen om zijn gezag te herstellen; de hertog nam het roer over van de landvoogdes en zette edelen en ketters gevangen. Zij werden veroordeeld door een speciale rechtbank: de Raad van Beroerten. Ook de positie van de hoge edelen die zich hadden verzet tegen centralisatie en plakkaten, kwam nu in gevaar. De hoogste edelman, stadhouder Prins Willem van Oranje, vluchtte het land uit, net als veel anderen die zich geuzen noemden. Willem van Oranje gaf leiding aan het verzet, dat maar moeizaam van de grond kwam. Na aanvankelijke tegenslagen en vergeefse pogingen om politieke steun te verwerven in Frankrijk, veroverden de geuzen in 1572 totaal onverwacht de stad Den Briel. Andere steden volgden. Opstandige gewesten benoemden Oranje tot hun stadhouder (leider en legeraanvoerder) en inden belastingen in de steden om de opstand gaande te kunnen houden.
Zo begon de Opstand die uiteindelijk zou leiden tot de vestiging van een nieuwe zelfstandige staat: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.