In dit thema zie je meer over hoe de mens omgaat met zijn leefomgeving.
Leefomgeving noem je ook wel ‘milieu’.
Mensen beïnvloeden het milieu op verschillende manieren en soms zo sterk dat het niet meer duurzaam is.
Bekijk eerst het filmpje:
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Je rondt deze module af met een onderzoeksverslag over het Milieu en Jij.
De tussentoets moeten voldoende worden afgerond.
Beoordeling onderzoeksverslag
Je kiest uit een van de onderzoeken uit die staan bij de onderzoek/presentatie
Je maakt hierover een practische onderzoeksverslag (PO) en een presentatie
Leerdoelen
Aan het eind van dit thema:
Leerdoelen;
De leerdoelen staan per onderwerp aangegegeven. Aan het eind van deze module moet je op deze leerdoelen antwoord kunnen geven.
.
Werkwijze
Hoe ga je aan het werk
Jullie gaan werken met deze module.
Tussendoor maken jullie toetsjes om te kijken of jullie de stof begrijpen en aan het eind een afsluitende toets.
Aan het einde van de periode ga je een onderdeel onderzoeken en je presenteert het onderzoek..
Groepsgrootte
Een aantal opdrachten moeten jullie samen doen en er zijn ook opdrachten die je individueel moet maken.
Het maken van het onderzoeksverslag gaat in groepjes van maximaal 4.
Lesstof:
Basisstof: Mavo, Havo en VWO
Tijd
Je hebt ongeveer 15 lesuren nodig. DIT BETEKENT DAT JE OOK TIJDENS WERKTIJD AAN DEZE MODULE MOET WERKEN.
Wat ga ik doen?
In dit thema ga je aan de gang met de opdrachten en het onderzoek.
In de tabel staat per onderdeel hoeveel lessen je ongeveer nodig hebt.
SUCCES
Activiteit
Aantal lessen
Inleiding
WEEK 1: Afhankelijk van de natuur
1
WEEK 1: Ecosystemen
1
WEEK 2: Voedselweb en -keten
2
WEEK 3: Landbouw en milieu
2
WEEK 4: Duurzaamheid
1
WEEK 4: Afvalverwerking
2
WEEK 5: Onderzoek
2
WEEK 6: Onderzoek
2
WEEK 7: Afsluiting
2
Totaal
15
Werkbladen
Het thema 'Milieu en jij' bestaat uit een aantal opdrachten/oefeningen.
Download de werkbladen . Aan het eind van de module lever je de werkbladen bij de docent in.
Ons eten komt haast kant-en-klaar uit de supermarkt. We vinden het heel gewoon dat we schone lucht inademen en dat er schoon water uit de kraan komt. Als we het koud hebben, zetten we de verwarming een graadje hoger. En om te ontspannen, gaan we lekker naar zee of naar het bos.
We kunnen al die dingen niet doen zonder de natuur.
Bekijk de vijf afbeeldingen.
Schrijf per afbeelding op wat je ziet en wat de afbeelding te maken heeft met de afhankelijkheid van de natuur.
Leerdoelen
Leerdoelen
Na dit onderwerp kun je:
Kun je schrijven waarom fotosynthese zo belangrijk is voor de mens.
Kun je vijf grondstoffen noemen en aangeven waarvoor ze worden gebruikt.
Kun je twee voorbeelden van fossiele brandstoffen noemen.
Kun je beschrijven waarom we in de toekomst minder gebruik zullen maken van fossiele brandstoffen.
Kun je uitleggen dat we voor ons energieverbruik afhankelijk zijn van de natuur.
Kun je uitleggen wat de relatie tussen recreatie en natuur is.
Kennisbank
Gebruik onderstaande Kennisbank bij het maken van de stappen en de opdrachten:
Afhankelijk van de natuur
We zijn voor heel veel zaken afhankelijk van de natuur.
In de kennisbank worden zes afhankelijkheden van de natuur besproken, namelijk:
voeding (1), water (2), zuurstof (3), (bio)grondstoffen (4), energieverbruik (5) en recreatie (6).
Welk begrip hoort bij de volgende zinnen:
Aardolie is een een ...... voor allerlei producten, zoals verf, plastic en benzine.
Mensen wandelen in hun vrije tijd graag in een natuurgebied.
De landbouw is een belangrijke leverandier van onze ......
Stookkosten vormen het belangrijkste onderdeel van ons ......
In de bladeren van planten vindt het proces van de fotosynthese plaats.
De duinen spelen een belangrijke rol bij de zuivering van ......
A = ..... B = ..... C = ..... D = ..... E = ..... en F = .....
Stap 2
Voeding
Voor onze voeding zijn we voor een belangrijk deel afhankelijk van de natuur.
Veel voedingsmiddelen zijn afkomstig uit de landbouw.
Een boerderij kun je vergelijken met een ecosysteem. Een ecosysteem is een min of meer natuurlijk begrensd gebied. In een ecosysteem vormen de organismen en omgeving een samenhangend geheel.
Een boer verbouwt tarwe.
Leg uit hoe de volgende organismen en omgevingsfactoren betrokken zijn bij het ecosysteem dat de boer heeft gemaakt.
mensen
zon
koolstofdioxide
dieren
mest
plantenresten
water
insecten
zuurstof
Stap 3
Water
In Nederland gebruiken we gemiddeld 120 liter water per persoon per dag.
Hieronder zie je waarvoor we het water gebruiken.
Vul de tabel in je werkblad in.
Voor welke zaken gebruik jij denk je meer of juist minder water dan het gemiddelde gebruik per persoon per dag?
Stap 4
Zuurstof
Behalve dat planten voeding kunnen zijn, zorgen ze ook, en dat is zeker niet onbelangrijk, voor zuurstof.
Bekijk het volgende filmpje van SchoolTV:
Lucht bestaat voor het grootste deel uit zuurstof.
Naast zuurstof bestaat lucht voornamelijk uit koolstofdioxide.
Het proces waarbij planten zuurstof en glucose maken noem je assimilatie.
Voor het maken van zuurstof en glucose heeft een plant licht, water en koolstofdioxide nodig.
Eencellige plantjes in zeewater kunnen ook zuurstof producren.
Voedselproductie is zuurstofproductie.
Stap 5
Grondstoffen
Onder grondstoffen worden materialen verstaan die worden gebruikt om een product te maken. Natuurlijke grondstoffen zijn stoffen die in de natuur worden gevonden, zoals aarde, gas, aardolie, koper en ijzererts. Ook gewassen en hout zijn voorbeelden van natuurlijke grondstoffen.
Hieronder zie je een aantal producten.
Welke grondstof is gebruikt voor het maken van het product?
spijkerbroek
verf
benzine
brood
waterleiding
krant
plastic
baksteen
Leg uit dat de winning van natuurlijke grondstoffen negatieve effecten op het milieu kan hebben.
Stap 6
Energieverbruik
Als je een lampje aandoet, gebruik je stroom. Die stroom wordt opgewekt in een energiecentrale.
Dat gebeurt nu meestal nog door het verbranden van fossiele brandstoffen.
Geef drie voorbeelden van fossiele brandstoffen en leg uit waarom het gebruik van fossiele brandstoffen niet duurzaam is. Geef ook een voorbeeld van het opwekken van energie die wel duurzaam is.
Recreatie
Sommige mensen houden meer van de natuur andere mensen meer van recreatie.
Maak met een aantal voorbeelden duidelijk wat het verschil is tussen natuur en recreatie.
Leg uit waarom recreatie en natuur soms op gespannen voet met elkaar leven.
Stap 7
Tussentoets
Je sluit dit onderwerp af met het maken van een toets.
Je moet een voldoende halen.
Bij de docent haal je het roomname op. Log in met je voornaam + achternaam. Start de toets. Succes!
Begrippenlijst
Ecosysteem
Min of meer begrensd deel van de natuur als een samenhangend geheel van biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren.
Zuurstof
Molecuul bestaat uit twee zuurstof atomen; gas dat ontstaat bij fotosynthese in planten en nodig is voor verbranding.
Grondstoffen
Grondstoffen bestaan uit (nog) onbewerkt, uit de natuur afkomstig materiaal.
Aardolie
Aardolie is een belangrike grondstof die ontstaat uit miljoenen jaren oude organismen en wordt gebruikt voor de productie van oa verf, plastic en benzine.
Biogrondstoffen
Deze grondstoffen worden gemaakt van planten of dieren.
Fossiele brandstoffen
Brandstoffen die ondergronds ontstaan onder hoge druk en temperaturen en die worden verbrand om energie te verkrijgen.
Ecosysteem
Intro
In deze opdracht leer je hoe je een ecosysteem kunt omschrijven en leer je welke factoren kunnen bepalen hoe het ecosysteem er uit ziet.
In het onderstaand filmpje zie je een voorbeeld van een ecosysteem.
Bekijk het filmpje.
Leerdoelen
Leerdoelen
Na deze opdracht:
Kun je beschrijven wat een ecosysteem is.
Kun je uitleggen wat het verschil is tussen biotische en abiotischefactoren.
Kun je voorbeelden noemen van biotische en abiotische factoren.
Kun je met voorbeelden uitleggen hoe organismen binnen een ecosysteem elkaar kun beïnvloeden.
Kun je met voorbeelden uitleggen hoe abiotische factoren het leven van organismen kunnen beïnvloeden.
Kennisbank
Gebruik onderstaande Kennisbank bij het maken van de stappen en de opdrachten:
Daarnaast lezen jullie de ondestaande tekst over de niveaus binnen een ecosyteem.
In de ecologie worden de relaties tussen organismen en hun milieu op verschillende niveau’s bestudeerd.
Je kunt kijken naar het individu. Je kijkt bijvoorbeeld naar 1 koe. Je kunt dan onderzoeken wat de invloed van de temperatuur is op de groei van 1 koe. Je kan ook kijken wat 1 koe voor een invloed heeft op de plantengroei in een gebied.
(figuur 1: individu)
Meerdere individuen vormen een populatie. Een populatie is dus groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplant.
Een weiland vol runderen vormt dus een populatie. Ze zijn namelijk van hetzelfde soort, ze staan in hetzelfde gebied en ze kunnen zich onderling voortplanten. Ook de relaties tussen een populatie en het milieu kun je in de ecologie bestuderen. Je kunt bijvoorbeeld de invloed van de hoeveelheid regen op een populatie runderen onderzoeken.
(figuur 2: populatie)
Soms leven meerdere populaties in hetzelfde gebied. Je spreekt dan over een levensgemeenschap. De levensgemeenschap in een bos bestaat uit eiken, beuken, varens, regenwormen, muizen, uilen enz…Al deze organismen hebben invloed op elkaar. Zonder eikenbomen hebben muizen minder te eten. Zijn er minder muizen leven er ook minder uilen.
(figuur 3:levensgemeenschap)
Daarnaast hebben de abiotische factoren in een bos ook een grote rol. De hoeveelheid regen of de temperatuur hebben veel invloed op het leven in een bos. Al deze abiotische factoren samen worden biotoop genoemd. In en bos of in andere gebieden vormt de levensgemeenschap samen met de biotoop een eenheid. Een ecosysteem is een bepaald gebied waarbinnen de biotische en de abiotische factoren een eenheid vormen.
(figuur 4: ecosysteem)
Stap1
Ecosysteem
Bestudeer de kennisbank en maak dan de opdrachten:
Lees de volgende acht zinnen en geef aan of je met een biotische of met een abiotische factor te maken hebt.
De wind is een voorbeeld van een ....
De aanwezigheid van rupsen is een voorbeeld van een ....
De hoeveelheid neerslag is een voorbeeld van een ....
De temperatuur is een voorbeeld van een ....
De aanwezigheid van bepaalde bacteriën is een voorbeeld van een ....
De grondsoort is een voorbeeld van een ....
De aanwezigheid van bodemdieren is een voorbeeld van een ....
De hoeveelheid licht is een voorbeeld van een ....
Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van je buurman/buurvrouw.
Bespreek verschillen.
Stap 2
Noteer over welk niveau van de ecologie de onderstaande omschrijvingen gaan.
Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling kunnen voortplanten. ……….
Éen enkel organisme. ………
Een bepaald gebied, waarbinnen de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen. ………..
Alle populaties van verschillende soorten die in een bepaald gebied leven. ………………
Op de Waddeneilanden leven konijnen. Behoren de konijnen op Texel en de konijnen op Vlieland tot dezelfde populatie? …….
Waaruit bestaat een biotoop? …………………….
In een vijver leven o.a. algen, stekelbaarsjes, waterkevers, waterplanten en watervlooien. Maken deze organismen deel uit van dezelfde levensgemeenschap? En van hetzelfde ecosysteem? ………
Stap 3
De invloed van biotische factoren
In de kennisbank heb je een voorbeeld gezien van hoe organismen elkaar kunnen beïnvloeden: in een bos neemt een boom het licht weg ten koste van een bodemplant. Het 'gedrag' van het ene organisme heeft effect op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor het andere organisme.
1
Bedenk nu zelf nog een ander voorbeeld van hoe het 'gedrag' van het ene organisme van invloed kan zijn op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor een ander organisme.
2
In een ecosysteem is het eten en gegeten worden. Bedenk een voorbeeld waaruit blijkt dat 'eetgedrag' van een organisme van invloed kan zijn op het 'eetgedrag' van een ander organisme.
Bespreek de twee voorbeelden met een klasgenoot.
Stap 4
De invloed van abiotische factoren
De abiotische factoren in ecosysteem kunnen het gedrag van een organisme beïnvloeden. Daarnaast zijn de abiotische factoren vaak bepalend voor de eigenschappen van bepaalde organismen.
De onderstaande toepassing gaat over de aanpassingen van een plant aan het leven in de woestijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Biotoop
Door abiotische factoren bepaald gebied(je) binnen een ecosysteem waar organismen kunnen leven. Bijvoorbeeld: droge en warme heidegebieden vormen een biotoop voor de adder.
Predator-prooi-relatie
Voedselrelatie tussen predator en prooi(dier), waarbij predator en prooi de grootte van elkaars populaties beïnvloeden; zij houden elkaar in (dynamisch) evenwicht.
Dynamisch evenwicht
Toestand waarbij alle veranderingen in een ecosysteem binnen bepaalde grenzen blijven schommelen.
Verstoring
Gebeurtenis die ervoor zorgt dat een ecosysteem verandert.
Wisselwerking
De invloed van biotische en abiotische factoren onderling en op elkaar.
Stad
Voorbeeld van biotoop; plaats waar mensen wonen en werken.
Gebergte
Voorbeeld van biotoop; gebied met grote verschillen in hoogte (temperatuur- en bodemverschillen).
Predator
Natuurlijke vijand of roofdier, dier dat zijn prooi actief bejaagt om te doden (predatie).
Vogeltrek
De trektocht die (trek)vogels ondernemen om de winter door te brengen op een warmere plaats en de terugkeer hiervandaan bij het begin van het volgende broedseizoen. Bijvoorbeeld: boerenzwaluw en tjiftjaf.
Prooi
Dier dat als voedsel dient voor een predator.
Voedselweb en -keten
Intro
Een ecosysteem is het geheel van planten, dieren en het gebied waarin ze wonen.
Hoe een ecosysteem er uit ziet wordt bepaald door de levende factoren en niet-levende factoren.
In deze opdracht kijk je naar de voedselrelaties tussen planten en dieren en voedselrelaties tussen dieren onderling. Je leert hoe je die relaties kunt weergeven in een voedselweb en in een voedselketen.
begrippen ecologie
Leerdoelen
Leerdoelen
Na dit onderwerp:
Kun je de begrippen voedselketen en voedselweb beschrijven.
Kun je de begrippen producenten, consumenten en reducenten beschrijven.
Kun je aangeven welke rol producenten, consumenten en reducenten in een voedselketen spelen.
Kun je twee voorbeelden van reducenten noemen.
Kennisbank
Gebruik onderstaande Kennisbank bij het maken van de stappen en de opdrachten:
Voedselweb en voedselketen
Bestudeer uit de Kennisbank biologie de vier pagina's van het het onderdeel voedselweb en voedselketen.
Beantwoord nu de volgende acht vragen.
Welk woord moet op de open plaats?
Een .... laat zien welke voedselreslaties er bestaan tussen organismen.
voedselweb
voedselketen
Waar of niet waar?
Aan het begin van de een voedselketen staan de producenten.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Planten zijn voorbeelden van producenten.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Planteneters worden ook wel carnivoren genoemd.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
De mens staat aan het eind van de voedselketen.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Bacteriën en schimmels zijn voorbeelden van reducenten.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
De producent in de voedselketen in zee is dierlijk plankton.
Waar
Niet waar
Waar of niet waar?
Een krab is een voorbeeld van een reducent in de voedselketen in zee.
Waar
Niet waar
Stap 2
Voedselweb en voedselketen
Met een voedselweb kun je ook duidelijk maken wat de gevolgen kunnen zijn als één onderdeel uit het web verandert. Als er een bijvoorbeeld een giftige stof in het water komt waardoor de bodemdieren ziek worden, heeft dat grote gevolgen.
1
Bekijk het voedselweb hiernaast.
Welke dieren worden er, volgens jou, ziek als er een giftig stof in het water komt
waardoor bodemdieren ziek worden.
Bespreek het antwoord met een klasgenoot.
2
Een rups, een eikenboom, een torenvalk en een roodborstje kunnen in dezelfde voedselketen voorkomen. Wie eet wie op? Maak een voedselketen en geef aan wie producent is en wie consument.
Teken dit op een apart papier en laat het controleren door je docent.
Stap 3
Bodemdieren en reducenten
Reducenten staan aan het eind van de voedselketen. Zij leven van dode planten en dieren.
Ze ruimen als he ware 'de rotzooi' op.
Bekijk het volgende filmpje op de site van SchoolTV:
Kun je een omschrijving van een bodemdier geven?
Schrijf uit je hoofd zoveel mogelijk bodemdieren op.
Vergelijk jouw lijstje met bodemdieren met het lijstje van een klasgenoot.
Wie heeft de meeste?
Ga op internet eventueel op zoek naar nog meer namen van bodemdieren.
Ga na of de dieren die jullie hebben opgeschreven ook wel echt bodemdieren
zijn. En ga na of alle bodemdieren ook echt reducenten zijn?
Stap 4
Tussentoets
Als eindproduct van deze opdracht maken jullie samen ( in tweetallen) een voedselweb.
In het voedselweb komen organismen die jullie rond de school zouden kunnen tegengekomen.
Ga op internet op zoek naar passende afbeeldingen.
Plak de afbeeldingen op een groot papier. Zet de namen van de organismen onder de afbeeldingen.
Verbind de afbeeldingen met pijlen. Zorg dat de pijlen in de juiste richting wijzen!
Laat jullie voedselweb beoordelen door twee klasgenoten. Beoordeel ook hun voedselweb.
Geef op een goede manier commentaar.
Pas jullie voedselweb eventueel nog wat aan.
Klaar?
Laat het voedselweb beoordelen door jullie docent.
Extra: lvoorl
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.
Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Begrippenlijst
Voedselweb
Geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap.
Voedselketen
Een keten van eten en gegeten worden, waarbij elk organisme een voedselbron is voor een volgend organisme. Een voedselketen begint altijd met een plant (producent). Bijvoorbeeld: gras → rups → koolmees.
Plaagdier
Een plaagdier is een bepaald soort organisme dat veel voorkomt en zich snel voortplant, waardoor het een bedreiging voor het voortbestaan van andere soorten vormt.
Producenten
Organismen (planten) die zelf voedsel maken; planten maken door fotosynthese suikers (voedsel) van koolstofdioxide, water en zonlicht.
Consumenten
Organismen die andere organismen als voedsel gebruiken
Reducenten
Reducenten staan aan het eind van de voedselketen en leven van dode planten en dieren.
Dierlijke plankton
Dierlijk plankton bestaat uit kleine diertjes in zee.
Voedselpiramide
Een grafische afbeelding waarin verschillende organismen van een voedselketen zijn weergegeven, met de producenten (planten) onderaan en predatoren (roofdieren/carnivoren/vleeseters) bovenin. De piramidevorm geeft het verlies van organische stoffen en energie aan in iedere stap van de keten.
Antwoorden - Stappen
Stap 1
Voedselweb en voedselketen
A
A
A
B
B
A
B
A
Landbouw en milieu
Intro
Bekijk het filmpje:
Uit het Westland komen veel tomaten. De tomaten worden geëxporteerd naar landen om ons heen.
Jaren stond de Nederlandse tomaat bekend als smaakloos.
Door de vraag naar betere tomaten ontstonden sinds 1995 tientallen tomatenmerken, zoals Tasty Tom of Honeytomaat.
Hoe zorgt een tomatenkweker er nu voor dat de tomaten smaakvoller worden?
Leerdoelen
Leerdoelen
Na deze opdracht:
Kun je uitleggen welke 3 verschillende manier er zijn voor de voedselproductie in Nederland.
Kun je voor en nadelen noemen van de drie verschillende manieren van landbouw.
Kun je het veschil noemen tussen intensieven landbouw en biologische landbouw
Kun je twee vormen van bodembewerking benoemen.
Kun je de voor- en nadelen van chemische bestrijding benoemen.
Kun je uitleggen hoe biologische bestrijding werkt.
Verdieping voor HAVO/VWO leerlingen:
Kun je vormen van klassieke biotechnologie opnoemen.
Kun je de werking van moderne biotechnologie uitleggen.
Landbouw
Je hebt gezien dat de wereldbevolking nog steeds groeit. Al die mensen moeten eten. De landbouw zorgt er voor dat dit voedsel er is.
Landbouw is alle activiteiten waarbij het natuurlijk milieu wordt aangepast voor de productie van planten en dieren voor menselijk gebruik.
Er zijn drie soorten landbouw: Akkerbouw, veelteelt en tuinbouw. De planten die in de akkerbouw en tuinbouw worden verbouwd, heten voedingsgewassen. De dieren die in de veelteelt worden gehouden noemen we landbouwhuisdieren.
Akkerbouw Veelteelt Tuinbouw
De landbouw is de laatste 50 jaar sterk verandert. Tot 1950 waren er vooral gemengde bedrijven. Boeren deden aan akkerbouw en veeteelt. Tegenwoordig zie je veel meer dat bedrijven zich specialiseren in 1 van de 3 soorten van landbouw.
Stap 1
Akkerbouw
Akkerbouwbedrijven zijn vaak grote bedrijven met veel grond. Meestal wordt er op een akker maar 1 soort gewas verbouw zoals aardapplen of tarwe. We noemen dit een monocultuur. Monoculturen bieden grote voordelen voor bedrijven:
- Er kunnen grote machines gebruikt worden om de bodem te bewerken en om te oogsten
- De gewassen kunnen goedkoop worden verbouwd
- Hierdoor levert een akker veel op.
Monoculturen hebben echter ook nadelen:
- Er staat veel voedsel voor insecten, met een grote kans op insectenplagen
- Planten staan dicht op elkaar, waardoor ziekteverwekkers zich makkelijk verspreiden
- Er moeten veel chemische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt
- De bodem raakt snel uitgeput, waardoor veel (kunst)mest moet worden gebruikt.
De chemische bestrijdingsmiddelen en meststoffen kunnen in het grondwater terecht komen en zo het drinkwater vervuilen.
Stap 2
Veelteelt werd in Nederland oorspronkelijk bedreven op bedrijven waar het vee liep te grazen in de velden. Tegenwoordig hebben veel veehouderijen weinig grond. Deze manier van veelteelt heet intensieve veehouderij, ook wel bio-industrie genoemd.
Deze bedrijven verbouwen het voedsel voor het vee niet zelf, maar importeren dat voor een groot deel uit het buitenland.
Voordelen van de bio-industrie zijn dat er op een kleine ruimte veel dieren kunnen worden gehouden. Hierdoor heb je een hoge productie van vlees, melk of eieren.
Intensieve melkveehouderij
De bio-industrie heeft ook nadelen. Er onstaat een mestoverschot, omdat de bedrijven meer mest produceren dan ze zelf nodig hebben.
Daarbij hebben steeds meer mensen er problemen mee dat er te veel dieren in een te kleine ruimte zitten. Sommige organisaties (zoals de dierenbescherming) zetten zich in voor betere leefomstandigheden van dieren in de bio-industrie. Het beter-leven keurmerk laat bijvoorbeeld zien of een kip tijdens zijn leven voldoende ruimte heeft gehad. In de verdiepingsstof van deze les gaat het over keurmerken.
Stap 3
Vroeger werden gewassen buiten in de open grond verbouwd. Dit noemen we tuinbouw in de open grond. Tegenwoordig worden veel tuinbouwgewassen in kassen verbouwd. Dit noemen we glastuinbouw.
Tuinbouw in de open grond Glastuinbouw
In de kassen die in de glastuinbouw worden gebruikt kan de tuinbouwer zorgen voor gunstige omstandigheden voor de groei van planten. Hierdoor kan de kas veel voedsel produceren en kunnen voedingsgewassen het hele jaar door worden verbouwd.
Deze manier van werken kost wel erg veel energie. In de winter moeten de kassen warm worden gestookt. En de lampen die in de kassen vaak aan zijn, om genoeg licht voor de planten te maken zodat ze goed groeien, kosten veel elektriciteit.
Stap 4
Je hebt gezien dat de intensieve landbouw nadelen heeft voor het milieu en voor het dierenwelzijn van de landbouwhuisdieren. Steeds meer mensen vinden dat de landbouw rekening moet houden met het milieu en met de dieren.
De biologische landbouw probeert het milieu te sparen en toch voldoende voedsel te produceren.
In plaats van monoculturen wordt hier gewerkt met kleine stukken grond waarin gewassen elkaar afwisselen. Hierdoor is er een kleinere kans op insectenplagen en kunnen ziekteverwekkers zich minder snel uitbreiden.
Ook wordt er vruchtwisseling toegepast. Dat betekent dat er nooit 2 keer achter elkaar op een stuk grond hetzelfde gewas wordt verbouwd. Het voordeel hiervan is dat ziekteverwekkers geen kans krijgen om het volgend jaar het gewas aan te tasten. Ook wordt de bodem minder uitgeput omdat elk gewas net even andere voedingsstoffen nodig heeft.
Voorbeelden van biologische landbouw
Biologische landbouw heeft dus voor- en nadelen. Deze zijn samengevat in de tabel in je werkboek.
Zet in de tabel in je werkboek een kruisje in de juiste kolom: voordeel of nadeel biologische landbouw
Het Milieu
Gebruik onderstaande Kennisbank bij het maken van de stappen en de opdrachten:
Welk organisme helpt de tuinder met het bestrijden van de plaag?
In welke levensstadium vreten ze het plaagdier op?
Stap 7
Biotechnologie
Mensen houden zich al duizenden jaren bezig met de vraag hoe ze organismen naar hun wensen kunnen aanpassen.
Ze doen dat bijvoorbeeld om grotere of smaakvollere vruchten te krijgen, dieren die meer melk of vlees leveren of planten die beter tegen plagen kunnen dan soortgenoten.
Dit heet klassieke biotechnologie.
Moderne biotechnologie maakt gebruik van de genetische eigenschappen van een organisme; een dier, plant, schimmel of bacterie.
Lees in de kennisbank biologie de informatie 'Klassiek veredelen en biotechnologie':
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staan een paar video's die goed past bij dit thema.
Bekijk de video's. Kun je de video's goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video's met een klasgenoot.
Kiemen
Ook wel kiemen genoemd; proces van groei van een zaad waarin uit een embryo (= kiem) een kiemplantje groeit.
Licht
Licht is een kiemingsfactor en kan bij een tekort de groei van een plant dus ook beperken.
Water
Molecuul bestaat uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom; belangrijke bouwstof voor organismen die ontstaat bij verbranding van glucose en nodig is voor de fotosynthese van planten.
Plaagdieren
Een plaagdier is een bepaald soort organisme dat veel voorkomt en zich snel voortplant, waardoor het een bedreiging voor het voortbestaan van andere soorten vormt.
Zuurstof
Molecuul bestaat uit twee zuurstofatomen; gas dat ontstaat bij fotosynthese in planten en nodig is voor verbranding.
Mineralen
Stoffen die in kleine hoeveelheden voorkomen in eten en drinken en die werken als beschermende stof: ze zorgen ervoor dat je gezond blijft. Ze leveren geen energie. Bijvoorbeeld: ijzer en zout.
Kiemingsfactoren
Een zaadje kan gaan kiemen en is daarbij afhankelijk van licht, temperatuur en water.
Eénjarigen
Planten die hun levenscyclus in één jaar volbrengen, dus van kieming tot zaad in één jaar, waarna de planten afsterven. Bijvoorbeeld: zonnebloem.
Tweejarigen
Planten die hun levenscyclus in twee jaar volbrengen, dus van kieming tot zaad in twee jaar, waarna de planten afsterven. Bijvoorbeeld: stokroos, wortel.
Overblijvers
Ook wel overblijvende planten of vaste planten genoemd; kunnen tijdens hun levenscyclus meerdere malen bloeien. Bijvoorbeeld: margriet, maar ook bomen en struiken.
Bladval
Afvallen van bladeren in het ongunstige seizoen (herfst/winter of droge periode) bij o.a. de meeste loofbomen en de lariks. Aanpassing (adaptatie) om een boom of struik te beschermen tegen uitdroging, door verdamping tegen te gaan.
Eggen
Eggen maakt de bodemlaag luchtig en er ontstaan zaaigeulen.
Ploegen
Bij ploegen wordt de grond omgewoeld waardoor de grond zuurstofrijker wordt.
Mest
Mest bestaat voornamelijk uit verteerde dierlijke uitwerpselen en wordt gebruikt om de grond vruchtbaarder te maken.
Gewasbeschermingsmiddelen
Middelen waarmee een landbouwer probeert zijn planten te beschermen tegen plaagdieren, zoals insecten en aaltjes.
Insecticiden
Gewasbeschermingsmiddelen tegen insecten.
Bactericiden
Gewasbeschermingsmiddelen tegen bacteriën.
Fungiciden
Gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmel.
Klassieke veredeling
Planten met een gewenst DNA worden met elkaar gekruist, om zo de gewenste nakomelingen te krijgen.
Biotechnologie
Technologie die betrekking heeft op de biologische wetenschap.
Gifstof
Stof die schadelijk of dodelijk is waarmee sommige planten en dieren zich beschermen tegen vraat of predatie (vorm van adaptatie). Bijvoorbeeld: adder.
Klimaat
Gemiddelde weerstoestand over een periode van minimaal dertig jaar.
Duurzaamheid
Leerdoelen
De term duurzaamheid hoor je tegenwoordig vaak. Duurzaam bouwen, duurzaam eten, duurzame kleding, duurzaam ondernemen enzovoort. Wat betekent dit eigenlijk? Dat is de vraag die in deze opdracht centraal staat.
Leerdoelen
Na deze opdracht:
Kun je beschrijven wat wordt bedoeld met het begrip duurzaamheid.
Kun je het begrip duurzame hulpbronnen beschrijven.
Kun je het begrip duurzame energiebronnen beschrijven.
Kennisbank
Gebruik onderstaande Kennisbank bij het maken van de stappen en de opdrachten:
Duurzaam
Bestudeer de Kennisbank en maak de volgende vragen:
Er zijn vele definities van de term duurzaam. Een ervan is: 'duurzaamheid is de mate waarin een samenleving in staat is in haar eigen behoeften te voorzien zonder toekomstige generaties de kans te ontnemen in hun behoeften te voorzien'.
Hieronder wordt iets over de productie van een aantal goederen vertelt.
Geef per productieproces aan of het volgens jou wel of niet duurzaam is.
Voor de productie van kozijnen wordt hardhout uit Brazilië gebruikt.
Kartonnen dozen worden gemaakt van gerecycled papier.
Voor de productie van een kipfilet is 4300 liter water nodig.
Uit één boom worden 15 pakken A4-papier gemaakt.
Als je in de winter aardbeien eet, zijn die afkomstig uit Egypte of Israël.
Gerecycled plastic wordt gebruikt voor de productie van vuilniszakken.
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Zijn jullie het met elkaar eens? Bediscussieer de verschillen.
Stap 2
Duurzame hulpbronnen
Voor de producten die je dagelijks gebruikt zijn grondstoffen en energie nodig. IJzererts is een voorbeeld van zo';n grondstof en aardolie wordt gebruik voor de opwekking van energie.
Bekijk onderstaande clips van de site van SchoolTV.
Hulpbronnen worden soms ingedeeld in uitputbare hulpbronnen en onuitputbare hulpbronnen.
Soms is de grens tussen deze twee soorten hulpbronnen niet zo duidelijk.
Het ligt er aan hoe je met de hulpbron omgaat.
Hieronder zie je een aantal grondstoffen en energiebronnen.
Zijn ze volgens jou uitputbaar, onuitputbaar of vernieuwbaar bij verstandig gebruik?
ijzererts
katoen
hout
tarwe
vis
regenwater
windenergie
aardolie
Stap 3
Duurzame energie
Veel van onze energie komt van fossiele brandstoffen, zoals aardolie, gas en kolen.
Het kan ook anders.
Kijk naar de volgende clip op SchoolTV.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.
Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.
Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.
Begrippenlijst
Duurzaamheid
Definitie van de drie P's (People, Planet, Profit): rekening houden met mensen, welvaart en aarde bij alles wat je doet. Definitie uit “Our Common future”: Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
Bio-industrie
Vee-industrie. De industrie die met zoveel mogelijk efficiëntie dierlijke producten produceert.
Natuurlijk evenwicht
Het evenwicht dat heerst als de mens niet de natuur ontbreekt.
Alternatieve energiebronnen
Energiebronnen waarbij de energie opgewekt wordt door natuurlijke krachten. Voorbeelden: windenergie, waterkracht, zonne-energie, energie uit de bodem.
Cradle to cradle
Het idee dat er geen afval overblijft doordat alles wat de mens maakt gerecycled wordt.
Afvalverwerking
Intro
Stap 1
Recycling, Bij recycling maakt met bij de productie van nieuwe producten volledig gebruik van van oude, gebruikte producten. Bij recycling hoeven er geen grondstoffen meer uit de natuur te worden gehaald. Deze film gaat over de recycling van glas
Hoe meer afval opnieuw wordt gebruikt, des te minder afval hoef je te storten of te verbranden. Daarom wordt in Nederland op veel verschillende manieren gestimuleerd om afval gescheiden aan te leveren zodat het op een of andere manier ergens opnieuw voor gebruikt kan worden. Hergebruik en recycling zijn twee verschillende manieren om afval opnieuw te gebruiken.
Recyclen is het gebruik van afval als grondstof voor een nieuw product:
Inzamelen van oud papier en/of textiel om daar nieuw papier van te maken
Inzamelen van glas als grondstof voor nieuw glas
Inzamelen van metaal om dit om te smelten voor nieuwe producten
Inzamelen van PET-flessen om deze om te smelten tot nieuwe PET-flessen
Hergebruik is het opnieuw gebruiken van producten die mensen als afval afgedankt hebben, daarvoor zijn tweedehands winkels, ook wel kringloopwinkels genoemd:
Kleren
Boeken
Meubels
Gebruiksvoorwerpen
Stap 2
Compostering van GFT is een goede manier om van het GFT afval af te komen. Het is milieuvriendelijk en levert geen schadelijke bijproducten bij de verwerking. bacterien en schimmels doen in de goed geventileerde afvalhoop al het werk
Organisch afval, dat door organismen zelf geproduceerd wordt, wordt door de natuur zelf opgeruimd. Plantaardig afval en dierlijk afval belast de natuur niet maar wordt afgebroken en de stoffen daarvan komen weer in de voedselkringloop terug, waardoor die stoffen niet opraken.
Je kunt in je eigen tuin een soort kringloop maken door organisch afval op een hoop te gooien en een tijd te laten liggen. Niet alle organische afval is daar goed voor, bijvoorbeeld gekookt eten moet je daar niet bijdoen. Dan heb je een composthoop. Je maakt met behulp van organisch afval, ook wel GFT-afval (groente-, tuin- en fruitafval) genoemd, compost. Compost bestaat uit organisch afval, waarin veel voedingsstoffen voor plantaardige organismen zitten. Compost kun je dus in je eigen tuin gebruiken als groenbemesting.
Stap3
Het waterschap Reest en Wieden beschikt over acht rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's). Deze zuiveren het rioolwater. Bekijk deze video om te zien hoe dat proces verloopt.
Bij de docent haal je het roomname op. Log in met je voornaam + achternaam. Start de toets.
Succes!
Onderzoek/Presentatie
Als laatste onderdeel ga je een onderzoekje doen. De groepsgrootte is minimaal 2 en maimaal 4 leerlingen.Je maakt een keuze uit de gegegeven onderwerpen:
- plastic soep
- El Nino
- de ijsbeer
- duurzame vakantie
- palmolie, duurzaam?
Van het gekozen onderwerp maak je een presentatie.
Op de laatste dag van de module gaan je het onderwerp aan elkaar presenteren en van elkaar beoordelen.
1. Plastic soep
WebQuest Plastic Soep
Samen met je leerteam ga je een presentatie maken waarin jullie een oplossing proberen te vinden voor de plastic soep.
Voor de presentatie kan je kiezen uit de volgende 2 vormen:
1. Een filmpje
2. Een PowerPointpresentatie die je zelf van commentaar voorziet
Wat moet er in jullie presentatie voorkomen:
- Wat is de plastic soep
- Hoe is deze ontstaan
- Welke omvang heeft de plastic soep
- Waaruit bestaat de plastic soep
- Wat voor invloed heeft de plastic soep op het milieu, de mens en de maatschappij
- Wat jullie oplossing is voor het probleem
Bedenk bij jullie oplossing dat kosten een belangrijke rol spelen. Dus zorg ervoor dat jullie oplossing uitgevoerd kan worden.
Je kan bij het maken van je presentatie gebruik maken van de volgende bronnen:
Het plaatje van een ijsbeer op een kleine ijsschots is het symbool geworden van de huidge klimaatverandering. Als je voor deze opdracht kiest, maak je een presentatie over de klimaatveranderingen van dit moment. Er zijn mensen die zeggen dat we anders moeten gaan leven omdat we de aarde onleefbaar maken. Terwijl anderen beweren dat het helemaal niet komt door de invloed van de mens. Wat nou is waar?
De opdracht:
- Maak een presentatie waarin de voor- en tegenstanders van het idee dat de mens verantwoordelijk is voor de klimaatverandering aan bod komen
- De presentatievorm kies je zelf: een poster, PowerPoint, filmpje
- Beschrijf wat de gevolgen zijn van de huidige klimaatveranderingen voor de ijsbeer (leefgebied, voedsel ed.)
- Kunnen wij mensen iets doen om de klimaatverandering te stoppen en zo het leefgebied van de ijsbeer te behouden?
4. Organiseer een duurzame vakantie
Een vakantie is al snel een grote aanslag op het milieu en zorgt er voor dat je ecologische voetafdruk een stuk groter wordt.
Ver weg met het vliegtuig, daar een jeep huren en door de natuur racen, logeren in een resort waar een stuk oerwoud voor gekapt is...
Maar uiteraard kan het ook anders.
Jullie presentatie gaat over een vakantie die duurzaam is.
In de presentatie moeten in ieder geval de volgende aspecten aan de orde komen:
- Welke keuzes maken jullie om de duurzaamheid te vergroten?
- Waar blijkt uit dat deze keuzes duurzaam zijn?
- Wat zijn de kosten in vergelijkbaar met het niet duurzame alternatief
- De presentatie is aantrekkelijk en overtuigd mensen om deze vakantie te gaan boeken
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Recycling, Bij recycling maakt met bij de productie van nieuwe producten volledig gebruik van van oude, gebruikte producten. Bij recycling hoeven er geen grondstoffen meer uit de natuur te worden gehaald. Deze film gaat over de recycling van glas
https://youtu.be/vlcoSKAv0_o
Video
Compostering van GFT is een goede manier om van het GFT afval af te komen. Het is milieuvriendelijk en levert geen schadelijke bijproducten bij de verwerking. bacterien en schimmels doen in de goed geventileerde afvalhoop al het werk
https://youtu.be/bRqsMTrFLac
Video
Het waterschap Reest en Wieden beschikt over acht rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's). Deze zuiveren het rioolwater. Bekijk deze video om te zien hoe dat proces verloopt.
https://youtu.be/8tkqsLhmTN0
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Aanpassing van de saquaro
Landbouw en milieu
Duurzame energie
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.