Thema 8: Zintuigen en het zenuwstelsel

Thema 8: Zintuigen en het zenuwstelsel

Inleiding

In dit thema 8 gaat het over de werking van zintuigen, als onderdeel van het zenuwstelsel. Zintuigen zorgen ervoor dat je dingen om je heen kunt waarnemen: je kunt ze zien, horen, ruiken, proeven of voelen. De hersenen spelen hierbij een belangrijke rol. Door je zintuigen houd je contact met je omgeving. Je kunt daardoor reageren op wat er om je heen gebeurt. Reageren op prikkels noemen we gedrag. In dit thema leer je wat er gebeurt in je lichaam, van het moment van de waarneming tot aan de reactie. Ook leer je over de bouw en de werking van onze zintuigen.

Werkwijze en leerdoelen

Werkwijze

Je bereidt je het beste voor op de toets door de volgende stappen te doorlopen
(zie ook de website over breinvriendelijk leren):

  1. Houd bij elke stap papier en pen bij de hand (schrift of snelhechter);
  2. Bekijk de filmpjes en neem de teksten en afbeeldingen goed door. Probeer je een duidelijke voorstelling te maken van wat je leest en het te begrijpen.
  3. Begrijp je iets niet? Schrijf het op in de vorm van een vraag en stel je vragen tijdens een Daltonuur N&T.
  4. Maak een begrippenlijst van alle vetgedrukte begrippen en schrijf de betekenis erachter. Je kunt natuurlijk ook de begrippenlijsten per onderdeel gebruiken en aanpassen.
  5. Schrijf de belangrijkste informatie uit de tekst en afbeeldingen kort en in je eigen woorden over in je schrift, als een samenvatting. Of maak een mindmap: geef met steekwoorden en pijlen de verbanden tussen de begrippen aan.
  6. Maak de verwerkingsopdrachten met behulp van je samenvatting of mindmap. Mis je informatie om bepaalde vragen te beantwoorden? Raadpleeg dan de lesstof en vul je samenvatting/mindmap aan.
  7. Zorg dat je van de (practicum)lessen zoveel mogelijk leert en maak aantekeningen.
    Ook hiervan kunnen onderdelen terugkomen in de toets.
  8. Heb je alle lesstof bestudeerd, de verwerkings- en practicaopdrachten gemaakt en je samenvatting/mindmap compleet? Dan kan je gaan leren:
    1. leer de begrippenlijst door alle begrippen en hun betekenis in te voeren in bv. www.drillster.com; daarmee kan je jezelf overhoren. Tip: werk samen met andere leerlingen en verdeel het werk om alle begrippen in te voeren!
    2. neem je samenvatting een aantal keren goed door.
    3. bekijk ook de afbeeldingen goed en leer de onderdelen die worden benoemd.
    4. stel jezelf vragen over de lesstof en over de afbeeldingen en beantwoord deze in je eigen woorden.
    5. laat jezelf overhoren door iemand anders. Hij of zij stelt misschien andere vragen dan jijzelf zou bedenken.
  9. Maak nadat je al de bovenstaande stappen hebt doorlopen de diagnostische toets. Heb je deze gehaald? Mooi! Dan ben je klaar voor de toets. Succes!

Tip: gebruik ook de onderstaande leerdoelen om je voor te bereiden op de toets!


Leerdoelen:

Je kunt na het bestuderen van dit onderdeel:

  • de betekenis van alle dikgedrukte begrippen in de tekst toelichten
  • de verbanden tussen de verschillende dikgedrukte begrippen uitleggen
  • de verschillende onderdelen van organen uit het zenuwstelsel herkennen in een afbeelding
  • de verschillende zintuigen noemen met hun ligging en bijbehorende prikkels, zoals hieronder is weergegeven.
      Ligging bijbehorende prikkel:
    Gezichtszintuigen in de ogen licht
    Gehoorzintuigen in de oren geluid
    Evenwichtszintuigen in de oren zwaartekracht
    Reukzintuig in de neus geur
    Smaakzintuigen in de tong smaak
    Warmtezintuigen in de huid warmte
    Koudezintuigen in de huid koude
    Drukzintuigen in de huid druk
    Tastzintuigen in de huid lichte aanraking
  • Je kunt de weg die informatie van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel aflegt beschrijven.
  • Je kent de belangrijkste functies van de huid.
  • Je kunt de werking van de vijf verschillende zintuigen in de huid beschrijven.
  • Je kunt de werking van warmte- en koudezintuigen uitleggen.
  • Je kunt de volgende delen van het oog noemen met hun functies en kenmerken: oogspieren,  hoornvlies, iris, pupil, lens, netvlies, gele vlek, oogzenuw, blinde vlek
  • je kunt in een schematische afbeelding de bovengenoemde delen van het oog herkennen en benoemen.
  • je kunt beschrijven hoe de pupilreflex de grootte van de pupil regelt.
  • je kunt de volgende delen van het oor noemen met de functies en kenmerken: oorschelp, gehoorgang, trommelvlies, trommelholte met gehoorbeentjes, slakkenhuis, gehoorzenuw, buis van Eustachius.
  • je kunt de bovengenoemde delen van het oor in een afbeelding herkennen en benoemen.
  • je kunt uit een diagram afleiden of een geluid hoog, laag, hard of zacht is.
  • je kunt aangeven bij welke geluidssterkten, uitgedrukt in decibel, er gehoorschade kan optreden.
  • omschrijven hoe de neus en tong zijn opgebouwd en werken.
  • aangeven welke smaken je proeft en welke je ruikt.
  • aangeven dat je al je zintuigen gebruikt bij het herkennen van voedsel.
  • principe en voorbeelden van terugkoppeling noemen.

 

Gerelateerde afbeelding

A. Het zenuwstelsel

Inleiding

Bekijk de volgende korte filmpjes over het zenuwstelsel en ga daarna verder naar de lesstof:

 

hersenen 01

 

hersenen 02

1. Onderdelen van het zenuwstelsel

Bekijk voor uitleg en verduidelijking van de theorie de onderstaande presentatie.

Sommige leerlingen vinden het prettig om te kijken VOORDAT ze de tekst gaan lezen, anderen kijken liever pas NA het lezen van de tekst. Je mag kiezen wat jij het prettigst vindt. Het is wel de bedoeling dat je de presentatie én de tekst goed doorneemt. Ze vullen elkaar aan.

Theorie:

Het zenuwstelsel speelt bij alle handelingen die je doet een centrale rol. Het zenuwstelsel verwerkt de prikkels die je zintuigen opvangen. Het zenuwstelsel stuurt de spieren en klieren aan.

Één deel van het zenuwstelsel is het centrale zenuwstelsel.
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Door middel van zenuwen is het hele lichaam verbonden met het centrale zenuwstelsel.

Naast het centrale zenuwstelsel is er het perifere zenuwstelsel. Perifeer betekent aan de rand. Het perifere zenuwstelsel bevat alle zenuwen die buiten het centrale zenuwstelsel liggen. Deze zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met de andere weefsels in je lichaam.


Een zenuw is opgebouwd uit zenuwcellen.
Er zijn drie soorten zenuwcellen (zie ook de plaatjes hieronder):

  • gevoelszenuwcellen (sensorische zenuwcellen): deze cellen brengen impulsen van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel.
  • schakelcellen: deze cellen brengen impulsen van de ene naar de andere zenuwcel.
  • bewegingszenuwcellen (motorische zenuwcellen): deze cellen brengen impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren.

 

bestudeer onderstaande zorgvuldig (bioplek "centraal- perifeerzenuwstelsel, ruggemerg)

 

zenuwstelsel

2. Bouw van de hersenen

In de module 'Hersenen' leer je de functie van de grote hersenen, van de kleine hersenen, van de hersenstam en van het ruggenmerg. Ook bestudeer je waar in de hersenen de specifieke gebieden liggen die horen bij de verschillende zintuigen.

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel:

KB: Hersenen

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank. Maak van de uitslag een screenshot.

 

Toets:Hersenen

3. Zintuigen en adequate prikkels

Je neemt prikkels uit de omgeving waar door middel van je zintuigen. Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. Die zintuigcellen geven de prikkels uit je omgeving door aan je hersenen.
Hierdoor kun je reageren op de prikkels. De zintuigen liggen in je ogen, oren, tong, neus en huid.
Met deze zintuigen kun je zien, horen, ruiken, proeven en voelen.

Een prikkel waar het zintuig gevoelig voor is, heet een adequate prikkel voor dat zintuig.
prikkels


Voor de gezichtszintuigen is licht de adequate prikkel.



Voor de gehoorzintuigen is geluid de adequate prikkel.


Voor de reukzintuigen is geur de adequate prikkel.


Voor de smaakzintuigen zijn zoet, zout, zuur, bitter en umami adequate prikkels.

Voor de gevoelszintuigen zijn druk, warmte en kou adequate prikkels.

4. Impuls via de hersenen

Stel, je bent thuis en iemand belt aan. Vanaf het moment dat de bel gaat totdat je de deur opendoet, gebeuren er in je lichaam veel dingen kort na elkaar:

  • Het geluid van de bel bereikt je oor en wordt
    waargenomen door zintuigcellen in je oor.
  • Via de gehoorzenuw gaan er impulsen naar het gehoorcentrum in de hersenen.
  • Je wordt je bewust van het geluid.
  • Vanuit de hersenen gaan er impulsen naar je beenspieren.
  • Je staat op om de deur open te gaan doen.

In een eenvoudig plaatje ziet de verwerking van prikkels in je zenuwstelsel er zo uit:


Afbeelding: Algemene werking van het zenuwstelsel
sensorische zenuwcellen = gevoelszenuwcellen; motorische zenuwcellen = bewegingszenuwcellen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Van prikkel tot reactie, algemene werking van het zenuwstelsel

In het voorbeeld met de bel ging het om de zintuigcellen in je oor, maar ook in je andere zintuigen zitten zintuigcellen. Zintuigcellen nemen prikkels uit de omgeving waar. Als dat gebeurt, ontstaan er in een zintuigcel een impuls. Een impuls is een heel klein elektrisch stroompje. De zintuigcel geeft de impuls door aan een zenuwcel en de zenuwcel vervoert de impuls naar het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). Hersenen, ruggenmerg en zenuwcellen werken alleen maar met impulsen. Zintuigcellen vertalen dus eigenlijk alle prikkels - zoals geluid-, geur- of lichtprikkels - tot één taal, die het zenuwstelsel verstaat: impulsen. Zenuwcellen vormen samen zenuwen.

Impulsen gaan via de gevoelszenuwcellen en het ruggenmerg of de hersenstam naar het centrale zenuwstelsel. In de hersenen wordt de informatie die binnenkomt verwerkt. De hersenen sturen via het ruggenmerg of de hersenstam en de bewegingszenuwcellen impulsen terug naar de spieren of de klieren.

In een schema:

Afbeelding: de route van een impuls door het zenuwstelsel.

 

 

 

 

 

 

 

5. Impuls via het ruggenmerg of de hersenstam

Niet alle impulsen gaan via de hersenen. Bij een reflex gaat de reactie zó snel, dat de hersenen worden 'overgeslagen'.

Een reflex is een automatische, onbewuste reactie op een prikkel. Nadat je een prikkel hebt ontvangen, ontstaan impulsen in je zintuigcelleen. De impulsen gaan via de gevoelszenuwcel naar het ruggenmerg of de hersenstam. Daar reageert het ruggenmerg of de hersenstam direct. Nog vóórdat de impuls de hersenen bereikt, ontstaat al een impuls naar de spieren of klieren. Dit gebeurt via de bewegingszenuwcellen.

Pas na de beweging gaat er in een deel van de gevallen een impuls via de hersenen. Je wordt je dan pas bewust van bijvoorbeeld pijn. Reflexen die processen van allerlei organen regelen verlopen volledig onbewust.

Een voorbeeld:

  • Je raakt per ongeluk iets warms aan.
  • Zintuigcellen in je vinger worden geprikkeld.
  • Via de gevoelszenuwcellen gaat een impuls naar het ruggenmerg.
  • Vanuit het ruggenmerg gaat direct een impuls terug naar de spieren van je hand.
  • Je trekt je hand terug.
  • Daarna gaat er een impuls naar de hersenen.

In schema ziet dat er zo uit:

Afbeelding: de route van een impuls door het zenuwstelsel bij een reflex.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reflexen zoals de hoestreflex, niesreflex, pupilreflex, speekselreflex en slikreflex lopen via de hersenstam.
Reflexen van de ledematen en reflexen van de anus en urineblaas lopen via het ruggenmerg.

 

bestudeer onderstaande zorgvuldig (bioplek.org), 9 "pagina's

reflexboog

6. Prikkeldrempel en gewenning

De prikkeldrempel is de waarde van een prikkel die je nog net waar kunt nemen.
Gefluister op een afstand van 100 meter hoor je niet. Het geluid is zachter dan de prikkeldrempel.
Er ontstaan alleen impulsen in zintuigcellen als een prikkel sterker is dan de prikkeldrempel.

Als er voortdurend prikkels worden afgegeven, merk je dat na een poosje niet meer. Je prikkeldrempel wordt dan hoger. Dit heet gewenning. De zintuigcellen sturen dan geen impulsen meer naar je centraal zenuwstelsel en dus word je je er niet meer van bewust.

Voorbeelden van gewenning:
- de kleren die je aan hebt voel je nauwelijks.
- iemand die langs een drukke weg woont, hoort het verkeerslawaai niet meer. 

7. Verdieping

Op de website www.bioplek.org vind je via onderstaande link meer informatie en animaties die je begrip kunnen vergroten.

Het is verplicht deze informatie te bestuderen, want het kan je wel helpen om de stof beter te begrijpen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

link: https://www.bioplek.org/animaties%20onderbouw/zenuweneenv.html

8. Verwerkingsopdrachten

Hieronder vind je verschillende verwerkingsopdrachten van de lesstof in onderdeel A. Het zenuwstelsel. Maak van de uitslagen een screenshot. Succes! 

 

Oefening:Verwerkingsvragen zenuwstelsel, prikkelverwerking en reflexen

Onderstaande oefening is niet heel makkelijk, maar kan je wel helpen de verschillende cellen en celonderdelen goed te leren. Maak van de uitslag een screenshot.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

link: http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Zenuwen/zenuwcellenob.htm

9. Begrippenlijst

prikkel
informatie vanuit de omgeving (intern of extern).

zintuig
orgaan dat met behulp van zintuigcellen een verandering in de omgeving kan waarnemen en signalen doorgeeft aan delen van het zenuwstelsel (zenuwcellen)

adequate prikkel
de bepaalde prikkel waar een bepaald zintuig gevoelig voor is.

gezichtszintuig

Orgaan met zintuigcellen die licht registreren/waarnemen, waardoor je kunt zien. Ook wel ogen genoemd.

 

gehoorzintuig
orgaan met zintuigcellen die geluidstrillingen registreren/waarnemen, waardoor je kunt horen. ook wel oren genoemd.

reukzintuig
orgaan met reukzintuigcellen die geuren kunnen waarnemen, waardoor je kunt ruiken. Ook wel neus genoemd.

smaakzintuig
orgaan met smaakzintuigcellen die smaken kunnen waarnemen, waardoor je kunt proeven.

gevoelszintuig

Tastzintuigen, drukzintuigen, warmtezintuigen en koudezintuigen, o.a. in de huid, geven informatie door aan het zenuwstelsel over gevoel.

zintuigcellen
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. In deze cellen worden prikkels omgezet in impulsen.

impulsen
Elektrische stroompjes die door zintuigcellen worden doorgegeven aan zenuwcellen.

reflex
Een zeer snelle reactie van het zenuwstelsel, waarbij het signaal in eerste instantie niet via de hersenen verloopt, maar alleen via het ruggenmerg.

prikkeldrempel
De waarde van een prikkel die nog net omgezet wordt in een impuls en dus waargenomen wordt.

gewenning
Het hoger worden van de prikkeldrempel voor een bepaalde prikkel door een constante aanvoer ervan.

centrale zenuwstelsel
Bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

perifere zenuwstelsel
Bestaat uit alle zenuwen behalve de hersenen en het ruggenmerg.

zenuwcellen
Specifieke cellen van het zenuwstelsel, die bestaan uit een cellichaam en heel lange uitlopers. Ze ontvangen signalen en informatie en geven die door.

ruggenmerg
Deel van het zenuwstelsel dat binnen in de wervelkolom ligt, speelt een rol bij het doorgeven van signalen in het zenuwstelsel.

 

gevoelszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel brengen.

schakelcellen

Zenuwcellen die impulsen van de ene naar de andere zenuwcel brengen.

bewegingszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en/of klieren brengen.

hersenen
Een buitengewoon ontwikkeld orgaan, dat alle gevoelens, het bewustzijn en alle mogelijkheden om iets te doen bevat.

grote hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel; grootste deel van de hersenen, waar signalen van zenuwen worden verwerkt en de beweging van je lichaam wordt geregeld. Is ook het regelcentrum voor o.a. plannen, redeneren, emotie en het geheugen.

kleine hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel, zorgt o.a. voor coördinatie van bewegingen.

hersenstam
De hersenstam is het oudste hersendeel, ligt in het verlengde van het ruggenmerg en regelt de basale functies.

 

B. De huid

Inleiding

Wist je dat je huid je grootste orgaan is? Het is ook een belangrijk orgaan, dat je op verschillende manieren helpt om je lichaam goed te laten werken.

In het vorige onderdeel heb je geleerd dat de huid verschillende zintuigen bevat waarmee je kunt voelen. Met je huid kun je van alles te weten komen over je omgeving. De vraag hoe je huid dat doet, staat in dit onderdeel centraal.In onderdeel B gaan we de functies van de huid en de verschillende zintuigen in de huid nader bekijken.

Bekijk het filmpje.

Leerdoelen

Leerdoelen:

  • Je kent de belangrijkste functies van de huid.
  • Je kunt de werking van de vijf verschillende zintuigen in de huid beschrijven.
  • Je kunt de weg die informatie van de zintuigen naar het centrale zenuwstelsel aflegt beschrijven.
  • Je kunt de werking van warmte- en koudezintuigen uitleggen.

1. Functies van de huid

De huid bedekt je hele lichaam aan de buitenkant. De huid biedt bescherming tegen verschillende gevaren van buitenaf en heeft nog verschillende andere functies. Enkele van deze functies worden hieronder toegelicht:

1 Tegen vochtverlies
De huid kan gemakkelijk uitdrogen omdat de lucht droger is dan ons lichaam. De hoornlaag is slecht doorlaatbaar voor water.

2 Tegen bacteriën en schimmels
Als schimmels en bacteriën ons lichaam binnendringen, worden we ziek. De buitenste laag van de huid biedt bescherming en houdt deze organismen tegen. Dit is een onderdeel van ons afweersysteem en wordt mechanische afweer genoemd.

3 Eelt tegen slijtage
De huid slijt voortdurend door het contact met de buitenwereld. Op plekken waar de huid veel slijt, wordt de buitenste laag van de huid dikker en ontstaat eelt. Eelt beschermt het lichaam tegen contact met zware en ruwe voorwerpen.

4 Zweet tegen warmte
Als het warm is, maken de zweetklieren zweet. Het zweet verdampt op de huid en neemt dan warmte mee. Zo blijft ons lichaam op temperatuur.

5 Bescherming tegen UV-straling
Ultraviolette straling (UV) in zonnestraling kan de cellen in de diepere huidlagen beschadigen. Dat kan leiden tot huidkanker. De meeste vormen van huidkanker zijn gelukkig onschuldig, maar er zijn ook vormen die levensgevaarlijk zijn.
Om de cellen te beschermen bevat de huid pigmentcellen. Deze cellen bevatten een kleurstof die de gevaarlijke UV straling kan opnemen.

 

2. Zintuigen in de huid

De huid heeft zintuigcellen waarmee je prikkels waarneemt en die een impuls sturen naar je hersenen. Soms wijst de impuls je op een gevaar en reageer je onbewust,
in een reflex. Soms is je reactie op de impuls een bewuste reactie.
De zintuigen in je huid zijn de tastzintuigen, pijnzintuigen, drukzintuigen, koudezintuigen en warmtezintuigen. Met deze zintuigen kun je voelen.


Tastzintuig

Geeft je informatie over wat je aanraakt, bijvoorbeeld of iets scherp of ruw is.



Pijnzintuig
Waarschuwt je als de huid beschadigd wordt.


 

Drukzintuig
Geeft je informatie over de breekbaarheid van iets dat je oppakt.



Koudezintuig
Waarschuwt je als je huid iets kouds voelt.


Warmtezintuig
Waarschuwt je als je huid iets warms voelt.

 

 

In de onderstaande afbeelding zie je waar de verschillende zintuigen zich in de huid bevinden.

 

3. De huid in warmte en kou

Wat gebeurt er met de huid bij warmte en kou?
Je ziet twee keer hetzelfde stukje huid getekend.
De huid bevindt zich de ene keer in een warme omgeving, de andere keer in een koude omgeving.
Je ziet in de tekeningen een haar, een haarspiertje, een zweetklier en een bloedvat aangegeven.

Kijk goed naar de verschillen tussen beide tekeningen.
Schrijf alle verschillen op in je schrift.

Welke afbeelding hoort volgens jou bij een koude omgeving?
En welke bij een warme omgeving?

Bespreek je antwoord met een klasgenoot.
Zijn jullie het met elkaar eens?

 

 

Bestudeer de informatie over de huid via bioplek zorgvuldig.

De huid

4. Verwerkingsopdrachten

Hieronder vind je verschillende verwerkingsopdrachten van de lesstof in onderdeel B. De huid.

Maak van de uitslagen een screenshot!

Succes!

Oefening:Verwerkingsvragen huid. Maak van de uitslag een screenshot.

5. Begrippenlijst

Mechanische bescherming/afweer
Eerste afweer door aanpassingen aan de buitenkant van het lichaam om ziekteverwekkers uit te schakelen of tegen te houden. Voorbeelden bij de mens: huid en slijm(vlies).
Haar
Alle zoogdieren hebben een huidbedekking met haren (vacht). Dit houdt de warmte vast en dient als bescherming.
Haarspiertje
Kan de haar laten bewegen. Bij kou gaan de haren rechtop staan.
Pigmentcellen
Pigment bestaat uit pigmentcellen die een kleurstof bevatten die de gevaarlijke UV straling kunnen opnemen.
Zintuigcellen
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. In deze cellen worden prikkels omgezet in impulsen.
tastzintuig
Geeft informatie over de structuur van hetgeen je aanraakt.
Pijnzintuig
Waarschuwt je als je huid beschadigd dreigt te worden.
Drukzintuig
Geeft je informatie over de massa en/of breekbaarheid van hetgeen je aanraakt.
Koudezintuig
Geeft informatie over de kou van hetgeen je aanraakt.
Warmtezintuig
Geeft informatie over de warmte van hetgeen je aanraakt.
Zweet
Uitscheidingsproduct dat een functie heeft bij het regelen van de temperatuur van het lichaam.
Griep
Ziekte veroorzaakt door een virus.
Virus
Een stukje DNA met eiwit eromheen dat organismen ziek kan maken. Een virus is geen organisme, omdat het geen levensverschijnselen vertoont.
Voelen
Het waarnemen van aanraking, druk, warmte of kou (tastzintuig en drukzintuig, warmte- en koudezintuigen).

Talg
Afscheiding van talgklieren. Doodt bacteriën en houdt de huid soepel.

Talgklier
Hier wordt talg (een vetachtige stof) gemaakt.
Zweetklier
Maakt zweet. Door zweet te verdampen koel je af.
Bloedvaten in de huid
Transporteren zuurstof en voedsel naar de huid. Ook brengen ze warmte naar de huid waardoor je kunt afkoelen.
Afweersysteem
Alle reacties die een organisme heeft op het binnendringen van ziekteverwekkers en lichaamsvreemde stoffen.
Vet
Houdt warmte vast (isolatie) en dient als reservevoedsel.

6. Lesstof in een film

In onderstaande film wordt veel van de lesstof in beeld gebracht en uitgelegd.

De film is geen vervanging van de totale lesstof en het is niet verplicht om hem te bekjken. Het kan je wel helpen om de stof interessanter te maken en beter te begrijpen.

Film: De huid (Bron: Discovery Channel via YouTube.com, 2012)

C. De ogen

Inleiding

De gezichtszintuigen liggen in de ogen. Je ogen zijn kwetsbare organen. Ze liggen goed beschermd in de oogkassen. In deze les leer je meer over de bouw van de ogen en over de werking van de pupil.

Leerdoelen

Leerdoelen:

  • Je kunt de volgende delen van het oog noemen met hun functies en kenmerken: oogspieren, harde oogvlies, hoornvlies, vaatvlies, iris, pupil, lens, netvlies, gele vlek, oogzenuw, blinde vlek, glasachtig lichaam.
  • je kunt in een schematische afbeelding de bovengenoemde delen van het oog herkennen en benoemen.
  • je kunt beschrijven hoe de pupilreflex de grootte van de pupil regelt.

1. De onderdelen van het oog

In het onderstaande filmpje vind je een stap-voor-stap uitleg over de belangrijkste onderdelen van het oog.

Sommige leerlingen vinden het prettig om te kijken VOORDAT ze de tekst gaan lezen, anderen kijken liever pas NA het lezen van de tekst. Je mag kiezen wat jij het prettigst vindt. Het is wel de bedoeling dat je het filmpje én de tekst goed doorneemt. Ze vullen elkaar aan.

 

 

 

 

 

 


filmpje over de onderdelen van het oog

Bescherming
Je ogen worden beschermd door oogleden en wimpers. Die houden het meeste vuil tegen. De oogleden verspreiden ook traanvocht over het oog. Traanvocht houdt het oog schoon en vochtig, doodt bacteriën en neemt stof mee. Het vuile traanvocht loopt via de traanbuis naar de neusholte. Het traanvocht wordt gemaakt in de traanklier.

 

Bestudeer de informatie over het oog goed.

Het oog

 

Onderdelen
Hieronder zie je de onderdelen van het oog, met een beschrijving van de functie van elk onderdeel.

Neem alles goed door en gebruik de verwerrkingsopdrachten om na te gaan of je alle onderdelen kent.

Hoornvlies
Voorste deel van het harde oogvlies. Het is stevig, doorzichtig en beschermt het oog.

Lens
Dubbelbolle lens achter de pupil. De lens in het oog kan van vorm veranderen. De lens verandert van vorm om iets goed scherp te kunnen zien.

Pupil
De pupil is een gaatje in de iris. Dat hij zwart is, komt doordat het in je oog donker is.
De pupil kan groter en kleiner worden door kleine spiertjes in de iris. Door de pupil groter of kleiner te maken wordt de hoeveelheid licht die op het netvlies valt geregeld. Als er veel licht op het netvlies valt, gaat er een signaal naar de spiertjes in de iris die de pupil kleiner maken.

Iris
Dit is het gekleurde rondje in het oog. De iris is een deel van het vaatvlies.

Straalvormig lichaam
Kringspier en lensbandjes die ervoor zorgen dat het oog kan accommoderen.


Oogspier
Draait oog in de gewenste kijkrichting.

Harde oogvlies (oogwit)
Het witte gedeelte van het oog dat je ziet is het voorste gedeelte van het harde oogvlies. Het harde oogvlies zit om de hele oogbol heen. Het is een bescherming van het oog en houdt ook het oog in vorm.

Vaatvlies
Vlies dat veel bloedvaten bevat. Zorgt voor de voeding en zuurstoftoevoer van het buitenste deel van het netvlies.

Netvlies
Bevat zintuigcellen waarin onder invloed van licht impulsen ontstaan.

Voorste oogkamer
Ruimte in het oog tussen het hoornvlies en de iris.

Achterste oogkamer
Ruimte tussen de iris en lens.

Glasachtig lichaam
Heldere, geleiachtige substantie in het midden van het oog.

Gele vlek
Centrum van het netvlies. Met dit deel van het netvlies zie je het scherpst.


Blinde vlek
Deel van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat en waar zintuigcellen ontbreken.

Oogzenuw
Zenuw die impulsen van het oog naar de hersenen doorgeeft.

 

Blinde en gele vlek

Bekijk het volgende filmpje:

 

 

 

 

 

 



Waarom zien we niet alles op zijn kop?

De gele vlek is dus een plek waar veel zintuigcellen bij elkaar zitten. Met dit deel van het netvlies zie je het scherpst.

De blinde vlek is een plek op het netvlies waar géén zintuigcellen aanwezig zijn. Hier verlaat de oogzenuw het oog.

Met behulp van een experimentje kan je zelf je blinde vlek bepalen:

  • Sluit je rechteroog en ga met je gezicht op ongeveer
    50 cm van het beeldscherm af zitten.
  • Kijk nu recht met je linkeroog naar de ogen van het meisje.
  • Kom nu langzaam dichterbij, blijf recht naar de ogen kijken.
  • Op een gegeven moment zul je de bloem niet meer kunnen zien. Deze valt dan precies op je blinde vlek.

2. Zien

De ooglens zorgt ervoor dat lichtstralen die het oog binnenkomen worden afgebogen. Evenwijdige lichtstralen die op het oog vallen, gaan door het brandpunt van de lens. Op het netvlies ontstaat een scherp beeld met behulp van zintuigcellen en met behulp van kleine spiertjes die aan de lens vastzitten en die de vorm van de ooglens kunnen veranderen.

Bekijk het onderstaande filmpje:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


link: https://schooltv.nl/video/zicht-een-van-je-zintuigen/

In het netvlies liggen twee soorten zintuigcellen: staafjes en kegeltjes.
De kegeltjes zijn gevoelig voor bepaalde kleuren. Er zijn drie typen kegeltjes: één voor rood licht, één voor groen licht en één voor blauw licht. De gele vlek is een plaats op het netvlies waar zich alleen kegeltjes bevinden. Het aantal zintuigcellen per oppervlakte-eenheid is op deze plaats groter dan op de rest van het netvlies. Naar de buitenkant van het netvlies, neemt het aantal kegeltjes af en het aantal staafjes toe. De staafjes liggen buiten de gele vlek.

Kegeltjes zorgen voor een grotere gezichtsscherpte (meer details) dan staafjes, doordat elk kegeltje afzonderlijk met één zenuwcel is verbonden. Staafjes zijn in groepjes met één zenuwcel verbonden en geven daarom een vager beeld. De prikkeldrempel voor een groepje staafjes is echter lager dan voor kegeltjes, waardoor er bij weinig licht nog een impuls ontstaat. Men noemt staafjes daarom ook wel schemerzintuigen. Met de staafjes worden alleen contrasten waargenomen in zwart-grijs-wit.

3. Accommoderen

De ooglens bevindt zich achter de pupil. De ooglens breekt de lichtstralen zodat er een scherp beeld ontstaat op het netvlies achterin de oogbol.

Scherp stellen op verschillende afstanden kan doordat de lens van vorm kan veranderen: kleine spiertjes in het oog kunnen de ooglens boller of holler maken. Dit heet accommoderen.
Het zorgt ervoor dat je oog op verschillende afstanden scherp kan zien.



Dichtbij kijken kost meer inspanning dan in de verte kijken, omdat de kringspier dan moet samentrekken. Als de spier ontspant, wordt de lens platgetrokken door de lensbandjes.
Dit gebeurt als je in de verte scherp stelt.

Accommoderen is net als de werking van de pupil een onbewuste reactie, ook wel een reflex.

In de animatie (Bioplek) hieronder zie je hoe de lens van vorm verandert. Vertel in je eigen woorden aan jezelf of aan een medeleerling wat je ziet. 

Accommodatie (animatie)

4. Bijziendheid en verziendheid

Bij een bijziend oog ligt het brandpunt vóór het netvlies.
Je ziet dingen die veraf zijn niet scherp.
De ooglens kan niet meer plat genoeg worden.
Om veraf scherp te zien heeft een bijziende een bril met holle glazen nodig.

Bij een verziend oog ligt het brandpunt achter het netvlies.
Je ziet dingen die dichtbij zijn niet scherp.
De ooglens kan niet meer bol genoeg worden.
Om dichtbij ook scherp te zien heeft een verziende een bril met bolle glazen nodig.

Bij het ouder worden neemt de veerkracht van de lens af. Gevolg is dat de lens niet bol genoeg meer kan worden. Aangezien deze vorm van verziendheid te maken heeft met het stugger worden van  de ooglens, spreekt men in dit geval van oudziend.

Soms is het nodig in één bril verschillende lenzen te verwerken, één om te kunnen lezen en één om in de verte te kunnen kijken (multifocale bril).

5. Verwerkingsopdrachten

Hieronder vind je verschillende verwerkingsopdrachten van de lesstof in onderdeel C. De ogen.

Maak van de uitslagen screenshots.

Succes!

Oefening Onderdelen van het oog

Oefening Functies van de onderdelen van het oog

Oefening: Zien

Start

Oefening: Accommoderen

Start

Toets: Oefening ogen en zien. Maak van de uitslag een screenshot.

Start

6. Begrippenlijst

Het oog
Een zintuig; orgaan met zintuigcellen die licht registreren/waarnemen, waardoor je kunt zien.
Pupil
Opening in het midden van de iris, waardoor licht het oog binnenkomt.
Hoornvlies
Voorste deel van het harde oogvlies. Het is stevig en doorzichtig.
 
Lens
Deel van het oog (achter de pupil) dat ervoor zorgt dat lichtstralen naar elkaar toe gebogen worden en op het netvlies terecht komen. 
Iris
Het gekleurde deel van het oog.
Straalvormig lichaam
Kringspier en lensbandjes die ervoor zorgen dat het oog kan accommoderen.
Oogspier
Draait oog in de gewenste kijkrichting.
Harde oogvlies
Heeft een vormgevende en beschermende functie en is wit van kleur. Het harde oogvlies zit om de hele oogbol heen.
Vaatvlies
Vlies dat veel bloedvaten bevat.

 
Netvlies
De binnenste laag van het oog dat bestaat uit zintuigcellen (staafjes en kegeltjes), die beelden omzetten in elektrische signalen. Deze signalen gaan via de oogzenuw naar de hersenen.
Glasachtig lichaam
Heldere, geleiachtige substantie in het midden van het oog.
Gele vlek
Deel van het netvlies waar het scherpste beeld gevormd wordt (veel kegeltjes).
Blinde vlek
Plaats van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat en waar geen kegeltjes of staafjes voorkomen.
Oogzenuw
Zenuw die impulsen van de hersenen naar het oog doorgeeft.
Accommoderen
Het boller of holler maken van de ooglens met kleine spiertjes.
Bijziend
Bij een bijziend oog ligt het brandpunt voor het netvlies.
Verziend
Bij een verziend ook ligt het brandpunt achter het netvlies.
 
Reflex
Een zeer snelle reactie van het zenuwstelsel, waarbij het signaal in eerste instantie niet via de hersenen verloopt, maar alleen via het ruggenmerg.
Staafjes
Zintuigcellen op het netvlies (vooral rondom de gele vlek), die zwart-grijs-wit en contrasten kunnen waarnemen; ze worden vooral gebruikt in schemer en donker en nemen geen kleuren en details waar.
Kegeltjes
Zintuigcellen op het netvlies die kleuren, licht en details kunnen waarnemen; ze liggen vooral in, maar ook rondom de gele vlek.
 
Brandpunt
Het punt waarop de lichtstralen gebundeld door de lens gaan.
Zien
Het waarnemen van licht (kleuren, diepte, licht/donker) met de ogen (gezichtszintuig).

D. De oren

Inleiding

In een eerdere les heb je geleerd dat in de oren de gehoorzintuigen en de evenwichtszintuigen liggen. Als we over onze oren praten, bedoelen we meestal alleen de oorschelpen. De gehoororganen liggen echter voor het belangrijkste deel in de schedel.

Leerdoelen

  • je kunt de volgende delen van het oor noemen met de functies en kenmerken: oorschelp, gehoorgang, trommelvlies, trommelholte met gehoorbeentjes, slakkenhuis, gehoorzenuw, buis van Eustachius.
  • je kunt de bovengenoemde delen van het oor in een afbeelding herkennen en benoemen.
  • je kunt uit een diagram afleiden of een geluid hoog, laag, hard of zacht is.
  • je kunt aangeven bij welke geluidssterkten, uitgedrukt in decibel, er gehoorschade kan optreden.

1. Geluiden horen

Geluid is een trilling van de lucht. Een geluidstrilling gaat door de gehoorgang naar het trommelvlies, dat gaat meetrillen.
In het midden van het oor zitten de gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en stijgbeugel.
De trilling van het trommelvlies wordt doorgegeven aan de hamer, daarna aan het aambeeld en tenslotte aan de stijgbeugel.
Via het vlies (venster) komt de trilling terecht in het inwendige oor.
In het slakkenhuis gaan vloeistof en trilharen meetrillen met de geluidstrilling.
Iedere haar is gevoelig voor een bepaald geluid.
Hoe vaak een geluidstrilling plaatsvindt, noemen we de trillingsfrequentie.
Een hogere trillingsfrequentie betekent dus dat er meer trillingen per seconde zijn.
Door geluidstrillingen kan je trommelvlies tussen de 20 en 20.000 keer per seconde trillen.

De zintuigcellen in het slakkenhuis zorgen voor elektrische signalen ofwel impulsen.
Impulsen worden doorgegeven aan de gehoorzenuw.
Via de gehoorzenuw komen de impulsen terecht in het gehoorcentrum in de hersenen.
Daar word je je van het geluid bewust en dan spreek je van het werkwoord 'horen'.

2. De onderdelen van het oor

Oorschelp: Uitwendig deel van het gehoor, helpt om de geluidstrillingen op te vangen.

Gehoorgang: De weg van oorschelp naar trommelvlies.

Oorsmeerkliertjes: liggen in de gehoorgang. Maken oorsmeer dat helpt het trommelvlies soepel te houden en houdt bacterien en stof vast. 

Trommelvlies: Vlies op de grens tussen uitwendige oor en middenoor, dat de trillingen doorgeeft naar de hamer.

Hamer: Gehoorbeentje dat de trilling doorgeeft van trommelvlies naar aambeeld.

Aambeeld: Gehoorbeentje dat de trilling doorgeeft van hamer naar stijgbeugel.

Stijgbeugel: Gehoorbeentje dat de trilling doorgeeft van stijgbeugel naar vlies.

Vlies (venster): Grens tussen middenoor en inwendige oor.

Evenwichtszintuig: Zintuig dat net naast het oor ligt en de richting van bewegingen waarneemt.

Gehoorzenuw: Geeft impulsen door aan de grote hersenen.

Slakkenhuis: Gevuld met vloeistof en trilharen. De zintuigcellen geven impulsen door aan de gehoorzenuw.

Buis van Eustachius: Verbinding tussen oor en keelholte, waardoor de druk in het middenoor gelijkt blijft met het uitwendige oor.

Trommelholte: Middenoor met de gehoorbeentjes.

 

bestudeer bouw en functie oor (bioplek) zorgvuldig.

bouw en functie oor

3. Decibel

Geluidssterkte wordt uitgedrukt in decibel (dB). Een klaslokaal met geroezemoes produceert zo’n 50 dB, een disco vaak meer dan 100 dB. Geluid boven 80 decibel is schadelijk voor het gehoor. Hoe langer je te maken hebt met hard geluid, hoe schadelijker. Als het geluid te hard is, gaan er zintuigcellen dood. Elke keer dat er zintuigcellen dood gaan word je een beetje dover.

 

 

 

 

 

Te harde muziek in je oordopjes is schadelijk voor je gehoor.

Werkgevers zijn verplicht om voor geluidsbescherming te zorgen als er veel lawaai is op het werk.
Elke verhoging van 3 dB boven de 80 dB halveert de tijd die je aan het geluid mag blootstaan.

Hoeveel decibel is het geluid van vallende bladeren?
En van een stofzuiger?
En van een startend vliegtuig?
Bekijk de afbeeldingen bij de paarse getallen.

4. Geluidsgolven

Geluid plant zich voort in de vorm van geluidsgolven.
Met een oscilloscoop kun je geluidsgolven zichtbaar maken.
Een geluidsgolf van een enkele zuivere toon geeft een gelijkmatige golfbeweging te zien:

 













Golflengte

De golflengte van een geluidsgolf bepaalt de toonhoogte van het geluid.
Hoe meer golven (trillingen) per seconde, hoe hoger het geluid.

 

 

 

 

 

 

 

 


Amplitude

De uitwijking of amplitude van een geluidsgolf bepaalt de geluidssterkte.
Hoe groter de amplitude, hoe harder het geluid.

5. Verwerkingsopdrachten

 

  • Beantwoord de vragen in de oefening

Oefening: Geluiden horen

Start

oefening zenuwstelsel/zien/horen (moeilijk, 80% score is ok), 54 vragen.

oefening zenuwstelsel/zien/horen

6. Verdieping

Beheers je de stof en heb je de opdrachten gemaakt? Als je nog meer te weten wilt komen over de oren, bekijk dan de film. Deze verdieping is geen lesstof. Alleen voor geïnteresseerden!!

Film: Het gehoor (bron: Discovery Channel via YouTube.com, 2012)

E. De neus en de tong

Inleiding

Lekker eten, dat doen we allemaal graag.
Bekijk de vier kommen soep. Welke zou jij kiezen?

Heb je gekozen voor kom 1 of kom 4, dan heb je de soep gekozen die de meeste mensen kiezen.
Blauwe of paarse soep lusten we niet, want dat zijn we niet gewend en krijgen we niet door de keel.


In de neus bevindt zich het reukzintuig. In het oppervlak van de tong bevinden zich de smaakzintuigen. In dit onderdeel leer je meer over de werking van deze twee zintuigen en hoe deze samenwerken met jouw andere zintuigen.

Leerdoelen

Na dit onderdeel kan je:

  • omschrijven hoe de neus en tong zijn opgebouwd en werken.
  • aangeven welke smaken je proeft en welke je ruikt.
  • aangeven dat je al je zintuigen gebruikt bij het herkennen van voedsel.

1. Kennisbank neus en mond

Ruiken en proeven
Ga naar de Kennisbank en bestudeer het item.

KB: Ruiken en proeven

Beantwoord daarna de volgende vragen.

Oefening:Ruiken en proeven

2. Functies van proeven en ruiken

Functies van proeven en ruiken
Bij proeven en ruiken gaat het om het kunnen waarnemen van stoffen.
Dit heeft in de dierenwereld verschillende functies. Bijvoorbeeld:

  • Waarschuwing bij gevaar.
  • Vinden van een partner.
  • Vinden van voedsel.
  • Herkennen van familieleden en/of soortgenoten.
  • Herkennen van vijanden.
  • Communiceren met soortgenoten.

Ook bij de mens spelen deze functies een rol, soms onder de oppervlakte.

Combineer in de volgende oefening zes situaties met de juiste functie.
 

Oefening:Functies van proeven en ruiken

3. Watertanden - een reflex

Watertanden
Heb jij dat nou ook? Zie je of ruik je iets lekkers en je gaat watertanden.
En bij iets wat je niet lekker vindt? Loop je er ook voor weg?

Op grote stations maakt men gebruik van dit watertanden om de eetlust bij hongerige reizigers op te wekken: geurende croissants, reclameborden met grote aantrekkelijke broodjes hamburger en ga zo maar door.


Test jezelf
Test eens of je er ook gevoelig voor bent: bekijk het filmpje hieronder. Elke afbeelding blijft 10 seconden lang in beeld.
Onthoud tijdens het kijken bij welke afbeeldingen je een hongergevoel krijgt of bij welke afbeeldingen er speeksel door je mond begint te lopen.
Heb jij het bij dezelfde producten als je buurman of buurvrouw?

Onderzoekje: doe het testje een keer vlak nadat je hebt gegeten en een andere keer als je flinke trek hebt.
Merk je verschil?

4. Verwerkingsopdrachten

Reuk
De volgende tekst gaat over je reukorgaan.
Je herhaalt meteen ook even hoe het zenuwstelsel werkt.
Maak de tekst compleet. Maak van de uitslag een screenshot.

 

Oefening:Reuk

De volgende opdracht gaat over alle behandelde zintuigen. Maak van de uitslag een screenshot

oefening zintuigen

5. Begrippenlijst

Reukzintuig
Een zintuig; orgaan met reukzintuigcellen die geuren kunnen waarnemen, waardoor je kunt ruiken'.
Neusholte
Onderdeel van het ademhalingsstelsel.
Neusslijmvlies
Laagje slijm dat de neusholte bedekt en waarin de geurstoffen oplossen die via het neusgat de holte binnenkomen.
Smaakzintuig
Een zintuig; orgaan met smaakzintuigcellen die smaken kunnen waarnemen, waardoor je kunt proeven.
Proeven
Het waarnemen van smaken met een tong (smaakzintuig).
Smaakstoffen
Er zijn vijf soorten smaakstoffen; zoet, zuur, zout, bitter en umami.
Speeksel
Verteringssap, aangemaakt in speekselklieren; bestaat uit water, slijm en enzymen voor de vertering.
Ruiken
Het waarnemen van geur met een neus (reukzintuig).
Reukharen
Kleine, dunne haartjes in de neus. Reukharen kunnen geurstoffen waarnemen die zijn opgelost in het reukslijmvlies.
Groef
Ruimte op de tong waarin de opgeloste vloeistof stroomt.
Smaakknopje
Kan prikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.
Zenuw
Geeft impulsen door naar de hersenen.
Zintuigcel
Kan prikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.

6. Verdieping

Deze verdieping is geen lesstof. Alleen voor geïnteresseerden!!

Speurhonden
Bij honden is de reuk het meest ontwikkelde zintuig.
Honden gebruiken de neus bij het volgen van een spoor of het opsporen van bepaalde voorwerpen.
Dit filmpje gaat over het werk van speurhonden van de politie.
Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen in de toepassingen.

 

Geurstoffen
Dieren gebruiken vaak geurstoffen om met elkaar te communiceren.
Maak de sleepoefening in de volgende toepassingen.

Toepassing. maak van de uitslag een screenshot.:Speurhonden

Toepassing. maak van de uitslag een screenshot.:Geurstoffen

Heb je alle lesstof bestudeerd en de opdrachten gemaakt? Als er tijd over is en je nog meer te weten wilt komen over de neus en de tong, bekijk dan de film.

Film: smaak- en reukzintuig (Bron: Discovery Channel via YouTube.com, 2012)

F. Terugkoppeling

In de onderdelen A t/m E heb je geleerd hoe zintuigcellen in onze ogen, oren, huid, neus en mond informatie over de wereld om ons heen omzetten in impulsen en via de zenuwen doorgeven aan de hersenen. Vaak werken de verschillende zintuigen daarbij samen.

Dit laatste, korte onderdeel gaat over zintuigcellen die waarnemen wat er IN je lichaam gebeurt en daarmee bijvoorbeeld je hartslag en je ademhaling beïnvloeden.

Leerdoelen

Na dit onderdeel kan je:

Principe en voorbeelden van terugkoppeling noemen, zoals zweten en een grotere doorbloeding van de huid bij een stijgende lichaamstemperatuur.

Terugkoppeling

Als je gaat hardlopen, treden er in je lichaam allerlei processen op: de temperatuur van het bloed stijgt en de hoeveelheid koolstofdioxide in je bloed gaat omhoog. Ook neemt je bloeddruk toe.

Er zijn zintuigen die deze veranderingen waarnemen. De temperatuur van het bloed wordt gemeten door speciale cellen in het warmtecentrum van de hersenen. Rekzintuigen in en om het hart meten de bloeddruk. Scheikundige zintuigen in de wand van de bloedvaten registreren de concentratie koolstofdioxide in het bloed.

In de hersenen wordt al deze informatie vergeleken met een bepaalde norm: afhankelijk van de uitkomst worden dan bijvoorbeeld de snelheid van je hartslag en van je ademhaling verhoogd.
Zintuigen meten het effect ervan. Is de snelle hartslag niet meer nodig, dan gaat je hart weer langzamer kloppen. Ook ga je weer langzamer ademhalen.

Dit type regeling noem je een terugkoppeling. Een ander voorbeeld van terugkoppeling is dat je lichaam er zelf voor zorgt dat je lichaamstemperatuur rond 37
ºC blijft schommelen. Als je te warm wordt, gaat je lichaam vanzelf zweten en raakt je huid meer doorbloed, zodat je afkoelt. Wordt het te koud, dan zorgt rillen ervoor dat je temperatuur omhoog gaat.

Je kunt terugkoppeling vergelijken met een thermostaat van de verwarming: als je deze op 20ºC zet, zorgt het systeem er door middel van terugkoppeling voor dat de temperatuur rond de 20 graden blijft. Wordt het te koud, dan slaat de verwarming aan. Wordt het te warm, dan slaat de verwarming weer af.

Zie ook de onderstaande afbeelding:


Temperatuur regelen met behulp van terugkoppeling

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


In het onderstaande filmpje wordt uitgelegd waarom het belangrijk is dat je lichaamstemperatuur rond de 37ºC blijft en welke systemen je lichaam heeft om je daarbij te helpen.

 

bestudeer inleiding, terugkoppeling, regelkring, regelkring; temperatuur via kennisbank

terugkoppeling

 

Diagnostische toets Zintuigen en het zenuwstelsel

Maak deze diagnostosche toets pas als je alle stappen hebt doorlopen zoals beschreven bij 'Werkwijze en leerdoelen'. Dan heb je er het meeste aan als voorbereiding op de echte toets.

Succes!