Stel, je bent thuis en iemand belt aan. Vanaf het moment dat de bel gaat totdat je de deur opendoet, gebeuren er in je lichaam veel dingen kort na elkaar:
In een eenvoudig plaatje ziet de verwerking van prikkels in je zenuwstelsel er zo uit:
Van prikkel tot reactie, algemene werking van het zenuwstelsel
In het voorbeeld met de bel ging het om de zintuigcellen in je oor, maar ook in je andere zintuigen zitten zintuigcellen. Zintuigcellen nemen prikkels uit de omgeving waar. Als dat gebeurt, ontstaan er in een zintuigcel een impuls. Een impuls is een heel klein elektrisch stroompje. De zintuigcel geeft de impuls door aan een zenuwcel en de zenuwcel vervoert de impuls naar het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). Hersenen, ruggenmerg en zenuwcellen werken alleen maar met impulsen. Zintuigcellen vertalen dus eigenlijk alle prikkels - zoals geluid-, geur- of lichtprikkels - tot één taal, die het zenuwstelsel verstaat: impulsen. Zenuwcellen vormen samen zenuwen.
Impulsen gaan via de gevoelszenuwcellen en het ruggenmerg of de hersenstam naar het centrale zenuwstelsel. In de hersenen wordt de informatie die binnenkomt verwerkt. De hersenen sturen via het ruggenmerg of de hersenstam en de bewegingszenuwcellen impulsen terug naar de spieren of de klieren.
In een schema: