Thema 3 Ordening van organismen

Thema 3 Ordening van organismen

Inleiding

Leerdoelen

Kennis
Als je deze WikiWijs van Ordening helemaal hebt doorgewerkt, kun je:

De drie domeinen

  • organismen indelen in de drie domeinen (Archaea, Bacteria en Eukaryota) aan de hand van kenmerken.

Archaea

  • het onderscheid maken tussen archaea en bacteria.
  • de celonderdelen van archaea aanwijzen en benoemen
  • beschrijven hoe archaea zich voorplanten

Bacteria

  • de celonderdelen van bacteriën aanwijzen en benoemen.
  • beschrijven hoe bacteriën zich voortplanten.
  • voorbeelden noemen van nuttige toepassingen van bacteriën voor de mens.
  • de rol van bacteriën in het milieu toelichten.

Eukaryota

  • de 4 groepen binnen de Eukaryota benoemen.
  • uitleggen waarom Eukaryoten anders zijn dan Archaea/Bacteria.

Het plantenrijk

  • het rijk van de planten indelen in 3 afdelingen en van elke afdeling kenmerken en voorbeelden noemen.
  • de afdeling van de zaadplanten indelen in 2 klassen. En van elke klasse kenmerken en voorbeelden noemen.
  • de celonderdelen van plantencellen aanwijzen en benoemen.

De schimmels

  • de schimmels in 2 groepen verdelen aan de hand van kenmerken.
  • de celonderdelen van schimmels aanwijzen en benoemen.
  • de 2 verschillende vormen van voortplanting bij schimmels beschrijven.

Het dierenrijk

  • het rijk van de dieren onderverdelen in 7 afdelingen en van elke afdeling kenmerken benoemen.
  • de afdeling van de gewervelden onderverdelen in 5 klassen en kenmerken hiervan benoemen.
  • de afdeling van de geleedpotigen onderverdelen in 4 klassen en kenmerken hiervan benoemen.
  • de onderdelen van een dierencel aanwijzen en benoemen.

  De protisten

  • 2 soorten protisten omschrijven.
  • de celonderdelen van een protist aanwijzen en benoemen.

Determineren

  • aan de hand van een determineertabel verschillende organismen in de juiste groep indelen.

A. Ordening

1. Wat is ordening?

Ordenen is het indelen in groepen op basis van hetzelfde kenmerk.

Bij de ordening van organismen, delen we levende wezens dus in verschillende groepen in, op basis van de kenmerken die deze organismen bezitten.

Bekijk het filmpje, hier in staat het hoofdstuk een beetje samengevat:

 

2. The tree of life

Bij de indeling van organismen doen we dat op basis van kenmerken. Niet zomaar op kleur of vorm, maar in de biologie proberen we de verwantschap van organismen zoveel mogelijk aan te geven.

Met verwantschap wordt bedoeld dat organismen worden ingedeeld in groepen die qua afstamming (verre voorouders) dicht bij elkaar staan. Dit kan aan de hand van DNA onderzoek achterhaald worden. DNA is de code in je cellen waarin staat hoe jij eruit moet komen te zien, hoe je lichaam hoort te functioneren en met wie jij je kan voortplanten.

 

Afbeeldingsresultaat voor drie domeinen biologie

In de afbeelding hierboven zie je een eenvoudige weergave van verschillende soorten organismen en hun afstamming. We noemen dit "the tree of life". Je kunt met een beetje goede wil ook wel een boom zien in de afbeelding. Bij echte bomen groeien er constant nieuwe takken uit oude takken of uit de stam. Zo groeien en ontstaan nieuwe soorten ook uit oude soorten organismen.

Je ziet dat de stam van de boom wordt gevormd door het eerste leven op aarde. Alle organismen stammen af van deze eerste levensvorm. Bacteriën zijn hier als eerste groep uit ontstaan. Bacteriën zijn vandaag de dag nog steeds een van de meest succesvolle levensvormen.

In de volgende hoofdstukken gaan we de drie domeinen, zoals biologen ze onderscheiden, nader bekijken.

B. De 3 domeinen

Leerdoelen

Als je dit onderdeel hebt gemaakt, kun je:

  • De verschillen tussen de Archaea, Bacteria en Eukaryoten benoemen.
  • Beschrijven wat een celkern doet.
  • De voortplanting van Bacteriën beschrijven.
  • 2 voorbeelden noemen van hoe mensen bacteriën kunnen gebruiken.
  • de 4 rijken binnen de Eukaryoten noemen.

1. Archaea

Archaea

De Archaea zijn een groep oerbacteriën die nog steeds op aarde leven. De reden dat deze bacteriën niet in de groep Bacteria worden ingedeeld, komt doordat ze zich onderscheiden in de plekken waar zij leven. De Archaea zijn namelijk extremofielen. Het woord extremofiel bestaat uit 2 delen: Extreem en Fiel. Extreem betekent buitengewoon/uiterste/bijzonder, terwijl Fiel staat voor "houdt van".

Extremofielen zijn organismen die houden van bijzondere of buitengewone omgevingen. Deze organismen leven graag in vulkanen, diep in de zee, op plekken zonder zuurstof, op plekken die heel erg zuur zijn etc.

In onderstaande afbeelding zie je een zoutmijn, dit zou voor een heleboel organismen geen goede plek zijn om te overleven vanwege uitdroging. Er zijn echter soorten Archaea die hier juist heel erg goed op aangepast zijn.

2. Bacteria

2.1 Bacteria

Je hebt net gelezen over de Archaea: oerbacteriën die houden van extreme leefomgevingen.

Er is echter nog een heel ander domein dat ook alleen bacteriën bevat: Bacteria. In dit domein worden alle andere bacteriën op aarde ingedeeld. Deze bacteriën leven niet op extreme plekken, maar overal. Ze leven op je huid, op planten, op je eten, op je kleding, op de deuren en de vloeren. Ze zweven zelfs constant door de lucht. Daarom is dit ook meteen de meest wijdverspreide en succesvolste levensvorm op aarde. Ze zijn letterlijk constant overal.

Zowel de Archaea als de Bacteria hebben dezelfde soort cellen. En allebei verschillen ze in 1 ding van de Eukaryoten: Bacteriën (ook de extremofielen) hebben hun DNA niet in een celkern, maar los in hun cel.

Er zijn 4 onderdelen in een bacterie cel die je moet kennen:

- De celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel

- Het celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.

- Het cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)

- Het chromosoom: dit is het DNA van het organisme, zoals je kan zien ligt het bij bacteriën los in de cel.  

Afbeeldingsresultaat voor bacterie celonderdelen

 

2.2 Voortplanting

Alle bacteriën planten zich voort door middel van deling. Dat wil zeggen dat 1 bacterie "groeit" tot hij twee keer zo groot is en zichzelf opsplitst in 2 exacte kopieën.

1 bacterie wordt 2

2 bacteriën worden 4

4 bacteriën worden 8

8 bacteriën worden 16

etc etc, zie ook onderstaand filmpje:

https://www.youtube.com/watch?v=gEwzDydciWc

Afbeeldingsresultaat voor bacterien yoghurt

2.3 Bacteriën en de mensheid

Ondanks dat mensen het vaak niet door hebben, zijn bacteriën letterlijk overal om je heen.

Bacteriën kunnen zowel "slecht" of "goed" zijn. Zij zelf hebben geen bewustzijn en proberen gewoon te bestaan, maar mensen kunnen ze wel gebruiken of last van ze hebben.

Sommige bacteriën zijn pathogeen. Dat wil zeggen dat zodra zij ons lichaam binnendringen, wij ziek worden. Deze bacteriën kunnen voorkomen op rauw vlees, in vervuild drinkwater, voedsel dat niet op de juiste manier bewaard is, of kunnen opgelopen worden via wonden.

Natuurlijk zijn er ook een heleboel bacteriën die ons niet ziek maken. Die leven om ons heen en hebben geen invloed op onze lichamen.

Mensen kunnen zelfs bacteriën gebruiken om eten voor onszelf te maken. Bacteriën worden gebruikt om yoghurt en kaas te maken, of juist om water te zuiveren. Zoals eerder benoemd komen bacteriën overal voor, zelfs in je eigen darmen. Daar helpen ze je om voedsel af te breken tot kleine stukjes waarmee je je cellen weer kan voeden!

Als laatste zijn bacteriën ook heel erg nuttig in de natuur! Zij eten namelijk dode dieren en planten en zetten dat om in stoffen die nieuwe dieren en planten weer kunnen gebruiken. Op deze manier blijft de cirkel van leven doorgaan.

Practicum Bacteriën

Dit thema ga je zelf bacteriën kweken!

Wat houdt dat in?

Tijdens de les ga je samen met je expert en je klasgenoten op zoek naar plekken waar volgens jou lekker veel bacteriën zijn. Er liggen al speciale petrischaaltjes klaar met een speciale gel waar bacteriën op kunnen groeien en op kunnen leven. Het schaaltje is opgedeeld in 4 vlakken.

Het enige dat jij hoeft te doen is 4 plekken te kiezen waarvan jij wilt weten of er bacteriën groeien. -- Met een wattenstaafje (voor elke plek wel een nieuwe gebruiken) ga je over je gekozen plek en veeg je daarna zachtjes de bacteriën over in het petrischaaltje. Zorg ervoor dat je weet welk vlak je voor welke plek gebruik hebt. (bijvoorbeeld vlak 1: wc)

- Daarna schrijf je voor jezelf op: welke plekken je getest hebt, op welke datum je dat gedaan hebt,  hoelaat en met wie.

- In de inloopweek kijk je weer naar je petrischaaltje en beschrijf je wat je ziet per vlak. De resultaten bespreken we klassikaal

Afbeeldingsresultaat voor bacterie petrischaal

3. Eukaryoten

Als laatste domein hebben we de Eukaryoten.

Een gemeenschappelijk kenmerk van de Eukaryoten is dat deze organismen hun DNA in een "pakketje" in hun cel hebben: een celkern. In het onderstaande plaatje is nummer 2 de celkern. nummer 1 wijst naar het DNA. De celkern met het DNA is een soort regelcentrum. Hier wordt bepaald wat er in de cel moet gebeuren en wanneer alle andere onderdeeltjes aan het werk gaan. Bij alle Eukaryoten is dit hetzelfde. De vorm van de cel verschilt per soort.Afbeeldingsresultaat voor eukaryote cel

Rijken

De Eukaryoten kan je onderverdelen in 4 rijken:

- Planten

- Schimmels

- Dieren

- Protisten

 

C. Eukaryoten: de 4 rijken

1. Protisten

Protisten zijn een groep organismen die soms ook bij de dieren genoemd worden, omdat ze eigenlijk nergens bij passen. Protisten zijn namelijk eencellige eukaryoten. Dat betekent dat zij net als dieren/planten/schimmels een celkern hebben waar in hun DNA opgeslagen zit, maar uit maar 1 cel bestaan.

Pantoffeldiertjes

Het organisme in het plaatje hieronder heet het Pantoffeldiertje. Het pantoffeldiertje heeft langs zijn celmembraan allemaal trilhaartjes groeien. Deze haartjes gebruikt hij om zichzelf door het water heen te "trillen". https://www.youtube.com/watch?v=JqDHbn8WyUo

Afbeeldingsresultaat voor protist

Amoebes

Een andere protist die je moet kennen is de Amoebe. Amoebes hebben geen vaste vorm, zij kunnen hun vorm aanpassen door hun schijnvoetjes (dat zijn die gekke uitstulpingen op het plaatje). Zij kunnen die voetjes in en uit trekken en zich op die manier voortslepen.

Afbeeldingsresultaat voor amoebe

Verschillen en overeenkomsten

Overeenkomsten

Alle protisten hebben sowieso een:

- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.

- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.

- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes).

- Protisten hebben GEEN celwand!

Een heleboel protisten leven in water en hebben te maken met het probleem dat er constant water in hun cellichaam komt. Een oplossing daarvoor is de kloppende vacuole: https://www.youtube.com/watch?v=mTXRcbjuYGU. Een vacuole is een blaasje in de cel. Deze kan normaal dienen voor verschillende taken: het opslaan van eten of het opslaan van vocht. De naam kloppende vacuole vertelt ons dat deze vacuole bij protisten klopt. Hij doet dit omdat op deze manier het overtollige water uit de cel verwijderd wordt.

Verschillen

Protisten hebben allemaal hun eigen manier van voortbewegen. Zoals je hebt gelezen gebruiken pantoffeldiertjes hun trilharen om zich voort te bewegen terwijl amoebes gebruik maken van hun schijnvoetjes. Andere protisten hebben staartjes waarmee ze zichzelf naar voren propellen of slaan.

 

2. Schimmels

Als we denken aan schimmels dan denken we vaak aan paddenstoelen. Paddenstoelen zijn echter een klein deel van het schimmelrijk.

Schimmels komen net als bacteriën bijna overal voor. De schimmels delen we in twee groepen op: de eencellige en meercellige schimmels. Aangezien we het tot nu toe alleen maar hebben gehad over eencellige organismen, beginnen we nu ook met de eencellige schimmels.

Afbeeldingsresultaat voor gist microscoop

2.1 Eencellige schimmels

De belangrijkste eencellige schimmel die je moet kennen is gist. Van gist zijn er heel veel verschillende soorten, maar je hoeft alleen de overkoepelende kenmerken te kennen. Net zoals bij bacteriën, planten eencellige schimmels zich voort door middel van deling. Dat betekent dat zij zichzelf kunnen opsplitsen in 2 gelijk klonen. (2 wordt 4, 4 wordt 8, 8 wordt 16 etc).

Bij gisten ziet dat er net iets anders uit. Daar waar de bacteriën zichzelf precies door de helft afsplitsen, kan dit bij een gist op een willekeurige plek zijn. Bij een gist begint het als een klein knobbeltje, dat uitgroeit tot een perfecte kloon. Zie onderstaande tekening.

Afbeeldingsresultaat voor gist voortplanting

2.2 Meercellige schimmels

Nu komen we aan bij organismen die bestaan uit meer dan 1 cel. In thema 1 heb je al geleerd over dat meerdere cellen met dezelfde functie samen een weefsel vormen. Meerdere weefsels bij elkaar vormen een orgaan, meerdere organen bij elkaar vormen een stelsel en veel stelsels bij elkaar vormen een organisme. Als je het even niet meer weet, kan je het teruglezen op: https://maken.wikiwijs.nl/129773/N_T_Thema_1__Waar_ben_ik_uit_opgebouwd_#!page-4593363

Meercellige schimmels zijn de schimmels die wij kunnen zien:

Afbeeldingsresultaat voor schimmelsAfbeeldingsresultaat voor schimmelsAfbeeldingsresultaat voor schimmeldraden

Een heleboel mensen denken dat de paddenstoelen die wij zien de hele schimmel is. Dit is niet helemaal waar.

Alle meercellige schimmels bestaan uit draden. Sommige van deze schimmels leven op een plek (vaak onder de grond) en vormen daar een dradennetwerk. Dit is dus het "lichaam" van de schimmel. Dit lichaam wordt elk jaar groter, afhankelijk van de hoeveelheid voedsel er is. Sommige schimmels hebben een lichaam van wel 3 meter breed, allemaal onder de grond waar je op staat!

Waar dienen dan de paddenstoelen voor?

Tot nu toe heb je alleen maar gelezen over Deling als een vorm van voortplanting. Nu we zijn aangekomen bij de meercellige organismen, ga je leren over andere manieren van voortplanten. Schimmels doen het anders: zij maken sporen. Sporen zijn kleine eencellige deeltjes waar in de helft van het DNA van de schimmel zit opgeslagen.

Sommige schimmels maken sporen aan in de uiteindes van hun draden, maar er zijn ook soorten schimmels die speciale voortplantingsorganen maken die wij paddenstoelen noemen.

Om een paddenstoel/voortplantingsorgaan te maken, komen de draden bij elkaar en vormen een parapluvormig lichaam. https://www.youtube.com/watch?v=zb4y40kFhL4

Als je onder het hoedje van de paddestoel kijkt, zie je lamellen.

Afbeeldingsresultaat voor lamellen paddenstoel

Tussen deze lamellen worden de sporen gemaakt. De sporen zijn heel erg licht en kunnen makkelijk meegenomen worden door de wind. De paddenstoel laat de sporen "los" op het moment dat deze klaar zijn. De sporen komen op deze manier terecht op een willekeurige plek, waar ze een spore vinden met de andere helft van het DNA en samen een nieuw volledig organisme vormen.

2.3 Schimmels en de mensheid

Schimmels kunnen door mensen gebruikt worden op verschillende manieren. Zo kunnen de paddenstoelen van sommige soorten gegeten worden. Schimmels (en dan vooral de gisten) worden gebruikt om bier, brood, wijn, kaas of koffie mee te maken. Er is ook een hele handige schimmel waarmee wij ziekmakende bacteriën kunnen bestrijden. Van deze schimmel maken wij penicilline. Bacteriën kunnen heel slecht tegen het stofje uit deze schimmel, wat ons juist helpt om ze dood te maken en zelf niet ziek te worden.

Schimmels kunnen ons echter ook ziek maken soms, dit noemen we pathogene schimmels. Denk maar aan zwemmerseczeem of ringworm. Dit wordt veroorzaakt doordat een schimmel op onze huid begint te groeien en ons aantast.

Als laatste doen de schimmels hetzelfde als bacteriën in de natuur. Zij breken dode delen van organismen af tot stoffen die vervolgens door andere organismen weer gebruikt kunnen worden. https://www.youtube.com/watch?v=GY_uMH8Xpy0&t=74s

2.4 Verschillen en overeenkomsten

Overeenkomsten

Alle schimmels hebben sowieso een:

- Celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel

- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.

- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)

- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.

Verschillen

Er zijn zowel eencellige als meercellige schimmelsoorten. Sommige schimmels maken wel paddenstoelen aan en sommige doen dit niet.

Wist je dat:

Er paddenstoelen zijn die 's nachts licht geven?

https://www.youtube.com/watch?v=33-3UCTRZWM

 

3. Plantenrijk

Het plantenrijk bestaat uit 3 afdelingen:

1. Wieren/algen

2. Sporenplanten

3. Zaadplanten

Deze 3 groepen worden in onderdeel D van de wikiwijs verder besproken.

Het plantenrijk is een heel bijzonder rijk. (Bijna) Alle organismen die bij deze groep horen, kunnen namelijk iets dat de andere rijken en domeinen niet kunnen: hun eigen voedsel produceren. Planten kunnen hun eigen voedsel produceren, omdat zij bladgroenkorrels in hun cel hebben. We noemen planten daarom ook Autotroof. Auto betekent zelf, troof betekent voeden = zelfvoedend dus.

Bladgroenkorrels zijn een soort kleine fabriekjes waarmee plantencellen in staat zijn om glucose/suikers te maken. Dit proces noemen we fotosynthese. Let op! De plant doet dus aan fotosynthese, hij maakt geen fotosynthese. Dit is een belangrijk verschil.

3.1 Fotosynthese

Het proces fotosynthese vindt dus plaats in de bladgroenkorrels, die zelf weer in de cel zitten.

Afbeeldingsresultaat voor bladgroenkorrels

De bladgroenkorrels van een plantencel vangen zonlicht op en halen hier energie uit. De plant neemt uit de omgeving koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) op. De energie van het zonlicht wordt gebruikt om de stoffen koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) aan elkaar te koppelen. Hierdoor ontstaan 2 producten, namelijk glucose/suiker ( C6H12O6) en het afvalproduct zuurstof (O2).

Scheikundig geschreven komt dat neer op : 6 CO2 + 6 H2O + energie = C6H12O6 + 6 O2.

In normale taal zeggen we dat de plant licht gebruikt om koolstofdioxide en water om te vormen tot suiker en zuurstof.

Maar wat gebeurt er daarna met de suiker en zuurstof?

De plant stoot de zuurstof die hij over heeft uit in de lucht en vervolgens wordt dat door andere organismen weer gebruikt voor hun ademhaling en verbranding.

De suiker/glucose die de plant heeft gemaakt, wordt door de plant meteen gebruikt als eigen voeding. De overige suiker/glucose die hij niet meteen kan gebruiken, wordt opgeslagen in de bladeren, wortels of in de vruchten van de plant.

3.2 De uitzondering

In het begin van deze tekst stond dat (bijna) alle organismen in deze groep hun eigen voedsel kunnen produceren. Er is echter zoals bijna altijd in de biologie een uitzondering.

De Bremraap is een plant die helemaal geen bladgroenkorrels heeft. De bremraap is een witte parasitaire plant. Dit betekent dat hij leeft door de suiker/glucose van andere planten te stelen. Dit doet hij door met zijn eigen wortels in de andere plant te groeien en zo de voedingsstoffen uit de cellen van de andere plant op te nemen. Wie zei dat planten saai zijn?

3.3 Verschillen en overeenkomsten

Overeenkomsten

Alle planten hebben sowieso een:

- Celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel

- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.

- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)

- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.

- Bladgroenkorrels: hier vindt fotosynthese plaats.

Verschillen

In het volgende onderdeel leer je alles over de verschillende soorten planten.

4. Dierenrijk

Als laatste rijk is er het Dierenrijk.

In dit rijk komen de organismen voor die vaak meerdere orgaanstelsels hebben en zichzelf kunnen verplaatsen door lucht, water of op het land (en soms door alle 3). Dit rijk bestaat alleen uit meercellige organismen.

Het rijk van de dieren wordt verdeeld in 7 afdelingen.

Bij deze indeling van het dierenrijk spelen twee kenmerken een belangrijke rol, namelijk:

  • Symmetrie
  • Skelet

4.1 Symmetrie

Iets is symmetrisch als je het in twee gelijke helften kunt verdelen. De twee helften zijn dan elkaars spiegelbeeld. In de praktijk is het echter nooit zo dat de delen precies hetzelfde zijn, dat komt omdat in de biologie nooit iets 100% perfect is. Misschien heeft een dier aan de rechterkant wel 1 stekel meer dan aan de linkerkant, of heb jij in je ene oog een gekleurd vlekje en in je andere oog niet. Ondanks deze kleine "afwijkingen" noemen we het organisme wel nog steeds symmetrisch.

Veel soorten dieren zijn tweezijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op slechts een manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen. Bijvoorbeeld een vlieg.

Andere soorten dieren zijn veelzijdig symmetrisch. Deze dieren zijn op meerdere manieren in twee ongeveer gelijke helften te verdelen. Voobeeld: een zeester.

Dieren die op geen enkele manier in twee ongeveer gelijke helften te verdelen zijn, noemen we niet-symmetrisch. Voorbeeld: een amoebe

 

4.2 Skelet

Naast de symmetrie van een organisme, kijken we bij het indelen van dieren in afdelingen ook naar het soort skelet dat het organisme heeft. Een skelet heeft niet altijd de vorm van een geraamte zoals mensen dat hebben, maar het heeft wel dezelfde taak: een skelet geeft een organisme stevigheid en bescherming.

Als we naar het kenmerk "skelet": kijken, dan zijn er 3 mogelijkheden:
1. Het organisme heeft een uitwendig skelet
2. Het organisme heeft een inwendig skelet
3. Het organisme heeft geen skelet

Uitwendig skelet
Een uitwendig skelet, is een skelet dat aan de buitenkant zit. Dat kan een schelp (mossel) of een huisje (slak) zijn. Maar ook een stevig pantser dat over het hele lichaam zit (insecten).

     

 

Inwendig skelet
Er zijn ook veel dieren met een inwendig skelet. Zoals de naam al zegt, zit een inwendig skelet aan de binnenkant.

Hieronder zie je 3 vormen van een inwendig skelet. Het eerste is het geraamte van een hond. De tweede is de schelp die bij een inktvis in het lichaam zit. De derde is het inwendige skelet van een spons. Dit organisme gebruiken we soms als badspons. Een natuurlijke spons die mensen in bad gebruiken, is dus het inwendige skelet van een spons die op de bodem van de zee leeft.

 

Geen skelet
Tenslotte zijn er ook dieren zonder skelet. De meeste van deze dieren leven in het water. In het water zweven dieren vaak, daarom hebben ze niet altijd een skelet nodig om hun gewicht te dragen.

Hieronder 2 voorbeelden van dieren zonder skelet: een kwal en een (regen)worm.

Afbeeldingsresultaat voor kwalAfbeeldingsresultaat voor regenworm

4.3 Verschillen en overeenkomsten

Overeenkomsten

Alle dieren hebben sowieso een:

- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.

- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)

- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.

Verschillen

In onderdeel E leer je alles over de verschillende diersoorten.

D. Plantenrijk

1 Afdeling Wieren/Algen

Wieren, ook algen genoemd, zijn een beetje aparte organismen. Net als bij een heleboel andere groepen organismen die je al geleerd hebt, zijn er hier ook weer eencellig of meercellige soorten.

Eencellige algen komen vooral voor op vochtige plekken. Zo is die groene aanslag op stenen in een beekje of vlak bij de zee een hele dikke laag van allemaal eencellige algen die op elkaar groeien.

Er zijn ook eencellige algen die samenwerken met schimmels. De schimmel houdt de alg dan vochtig, terwijl de alg doet aan fotosynthese en zijn suiker met de schimmel deelt. Deze "rare" samenwerkende organismen noemen de korstmossen.

Eencellige algen planten zich, net als bacteriën en sommige gisten, door deling.

Afbeeldingsresultaat voor algenAfbeeldingsresultaat voor korstmos

Meercellige algen zijn eigenlijk eencellige algen die samenwerken om hun overlevingskans te vergroten. Ze groeien tegen elkaar aan en vormen zo grote vlakken. Dit is voordelig, omdat hoe groter het oppervlakte is, hoe meer zonlicht ze kunnen opvangen! De cellen delen hun voedingsstoffen met elkaar, waardoor ze allemaal een beetje beter uitkomen. Die grote vlakken die deze meercellige algen vormen, lijken soms wel een beetje op bladeren of stengels. Dit zijn ze echter niet!

Tot de meercellige wieren behoren kranswier, blaaswier en zeesla. Kranswier vind je o.a. in vijvers, sloten en plassen. Blaaswier groeit in zee. Je vindt blaaswier soms in grote aantallen op het strand. De blaasjes knappen kapot als je erop trapt. Meercellige wieren planten zich meestal voort door spoorvorming, net als de meercellige schimmels!

Afbeeldingsresultaat voor kranswierAfbeeldingsresultaat voor blaaswierAfbeeldingsresultaat voor zeesla

2 Afdeling Sporenplanten

We zijn nu beland bij de afdeling Sporenplanten. Sporenplanten hebben net als de meercellige schimmels wel echt verschillende stelsels. Ze hebben namelijk wortels, stengels en bladeren en alle 3 hebben hun eigen functie. Ze planten zich voort door middel van sporen (ook weer net als de schimmels). De afdeling van de sporenplanten wordt verder verdeeld in 3 klassen: mossen, paardenstaarten en varens.

2.1 Mossen

Mossen zijn kleine plantjes die in groepen bij elkaar groeien. Kenmerkend voor mossen is dat ze nog geen echte wortels hebben. De bladeren die ze hebben, zijn klein en lijken eerder op schubben dan op de bladeren waar wij altijd aan denken. De sporen van mosplantjes ontstaan in speciale sporendoosjes die op steeltjes boven de mosplantjes uitsteken. Deze sporendoosjes zijn er niet altijd, alleen als de plant klaar is om zich voort te planten.

Kapsels recht op de steel - Gewoon sikkelsterretje

2.2 Paardenstaarten

Paardenstaarten zijn opgebouwd uit een soort 'buisjes' die je er een voor een af kunt trekken. Paardenstaarten komen in allerlei vormen en maten, soms zijn ze klein en groeien ze in het gras. Soms worden ze wel 3 meter hoog en vormen ze hele bossen. De sporen ontstaan in de sporenvormende orgaantjes aan het uiteinde van bepaalde stengels.

Afbeeldingsresultaat voor paardenstaart sporenplantAfbeeldingsresultaat voor paardenstaart sporenvormend orgaan

2.3 Varens

Varens kun je herkennen aan grote bladeren die meestal zijn ingesneden. Varens kunnen soms ook meters hoog worden en soms hebben ze zelfs een stam (zoals sommige bomen). De sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.

Afbeeldingsresultaat voor varensAfbeeldingsresultaat voor boomvarenAfbeeldingsresultaat voor varens sporenhoopjes

3 Afdeling Zaadplanten

Zaadplanten zijn de meest bekende planten. Ze hebben wortels, stengels, bladeren én bloemen. Ze planten zich voort door middel van zaden. Zaadplanten zijn de enige planten met bloemen. De bloemen zijn in dit geval de speciale voortplantingsorganen van deze planten. In de bloemen heb je onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke delen, zoals bij alle andere organismen die 2 geslachten hebben, zijn beide nodig om een nieuw organisme te maken.

We verdelen de afdeling van de zaadplanten in twee klassen:

  • Naaktzadigen
  • Bedektzadigen

3.1 Naaktzadigen

Naaktzadige planten zijn planten waarbij de zaadjes onbedekt zijn. Bij naaktzadige planten zitten de zaden tussen de schubben van kegels. De zaden liggen "naakt" tussen de schubben. Er zit geen vrucht om de zaden heen.
De kegels van dennen en sparren zijn goede voorbeelden van naaktzadige planten.
De bladeren van de meeste soorten naaktzadigen zijn naaldvormig. Alle naaldbomen behoren tot de naaktzadigen.

Afbeeldingsresultaat voor zaden kegelsAfbeeldingsresultaat voor naaldboom


3.2 Bedektzadigen
Bedektzadige planten zijn de planten met vaak kleurrijke en geurige bloemen. Deze bloemen trekken insecten aan, die het pollen (de voortplantingscellen) van de ene bloem naar de andere bloem brengen. Het overbrengen van die pollen noemen we bestuiving.

Na de bestuiving groeien de voortplantingscellen door de stamper heen, tot ze bij het zaadbeginsel aankomen. Daar komen de 2 voortplantingscellen bij elkaar en vindt er bevruchting plaats. Uit deze bevruchte eicellen groeien de zaden. Bij bedektzadigen liggen de zaden in vruchten. Het vruchtbeginsel dat er omheen zit, vormt het vruchtvlees van de vruchten. Een voorbeeld is de appelboom. De pitjes in de appel zijn de zaden van de appelboom. Het vruchtvlees dat daaromheen groeit, is wat wij mensen eten.

Afbeeldingsresultaat voor pollenbuisAfbeeldingsresultaat voor tulpenAfbeeldingsresultaat voor vrucht

E. Het dierenrijk

Het laatste rijk van de 4 rijken dat we bespreken, is het dierenrijk.
Als je kijkt naar het aantal soorten organismen in de 4 rijken, dan is het dierenrijk het kleinst, maar de onderverdeling in afdelingen en klassen is het grootst.

Na het doornemen van dit onderdeel, kun je:

  • het rijk van de dieren onderverdelingen in 7 afdelingen en van elke afdeling kenmerken benoemen.
  • de afdeling van de geleedpotigen onderverdelen in 4 klassen en kenmerken hiervan benoemen.
  • de afdeling van de gewervelden onderverdelen in 5 klassen en kenmerken hiervan benoemen.

 

 

1 De zeven afdelingen

In de vorige paragraaf hebben we gezien dat er twee kenmerken zijn waarop we dieren onderverdelen in afdelingen. Dat zijn symmetrie en skelet.

We verdelen het dierenrijk in zeven afdelingen:

  1. sponzen
  2. holtedieren
  3. wormen
  4. weekdieren
  5. geleedpotigen
  6. stekelhuidigen
  7. gewervelden

Dieren uit deze 7 afdelingen hebben specifieke kenmerken als je kijkt naar hun symmetrie en skelet. Elke combinatie van symmetrie en skelet is uniek voor die afdeling. De afdelingen en hun kenmerken worden in dit onderdeel van de wikiwijs verder toegelicht.

 

2 Sponzen en Holtedieren

2.1 Sponzen

De sponzen zijn één van de oudste diersoorten die we kennen. Ze leven altijd in het water; de meeste soorten komen in de zee voor, maar er zijn altijd een paar uitzonderingen. Sponzen zijn dieren en kunnen dus niet hun eigen eten maken. Als je naar een spons kijkt dan zie je niet meteen hoe hij aan zijn eten komt. Sponzen hebben door hun lichaam heen een paar filters, daarmee filteren ze het water dat langs ze stroomt en daar halen ze voedsel uit (bijvoorbeeld protisten of eencellige algen).

Kenmerken van sponzen:
- ze zijn niet-symmetrisch
- ze hebben een skelet van stevige hoornvezels tussen de cellen
- ze zitten meestal vast op de bodem van de zee

2.2 Holtedieren

De holtedieren vormen een andere eenvoudige en oeroude diergroep. Ze zijn in principe opgebouwd uit twee lagen cellen, die samen een zak-achtig lichaam vormen: de holte. De holte-opening is zowel hun mond als hun anus. (Ja dat betekent dus dat ze uit hun mond poepen)  Kwallen zijn de meest bekende holtedieren. Holtedieren zitten soms vast aan de grond en soms zwemmen ze door de zee. Alle soorten holtedieren jagen, met hun tentakels gaan ze door het water tot er een ander dier in verstrikt raakt. Er wordt wel eens gezegd dat kwallen "steken", maar dat is niet helemaal correct. Holtedieren hebben in de cellen van hun tentakels een heel miniscule soort "naaldjes" die een gif bevatten, wat wij ervaren als een prikkend of tintelend gevoel.

Kenmerken van holtedieren:
- ze zijn veelzijdig symmetrisch
- ze hebben geen skelet
- ze vangen hun prooi met tentakels (vangarmen)
- ze leven in het water

3 Wormen en Weekdieren

3.1 Wormen

Deze afdeling van het dierenrijk kent nu ongeveer 25.000 bekende soorten. Meestal zijn ze maar enkele milimeters groot, maar er zijn ook langere soorten. De runderlintworm bijvoorbeeld: deze soort leeft in de darmen van koeien en mensen en kan meer dan 10 meter lang worden! Wormen leven graag in vochtige omgevingen, omdat ze anders te snel uitdrogen. Om uitdroging te voorkomen hebben ze een slijmerig laagje over hun huid heen. Bijzonder is dat wormen vaak meerdere harten hebben. Hierdoor (en door wat andere eigenschappen) komt het voor dat als je een worm door de helft knipt, allebei de helften gewoon doorleven!

Kenmerken van wormen:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- ze hebben geen skelet
- hun lichaam is lang en dun
- ze leven in het water en in de bodem, maar altijd in een vochtig milieu

3.2 Weekdieren

Weekdieren heten zo, omdat hun lichaam week is. Dat betekent dat hun lichaam zacht is. De meeste weekdieren leven in het water, omdat hun lichaam anders snel uitdroogt, net als bij de wormen. Bekende dieren die tot deze groep behoren zijn slakken, tweekleppigen (mossel en oester bijvoorbeeld) en inktvissen.

Kenmerken van weekdieren:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- ze hebben meestal een schelp of huisje als skelet (meestal uitwendig, dus)
- ze leven in een vochtig milieu

 

4 Stekelhuidigen

Stekelhuidigen heten zo, omdat ze stekels (en soms knobbels) op de buitenkant van hun lichaam hebben. Ze leven altijd op de bodem van de zee en komen in allerlei verschillende kleuren en maten voor.  

Kenmerken van stekelhuidigen:
- ze zijn veelzijdig symmetrisch
- ze hebben een inwendig skelet van kalk
- hun huid is bedekt met stekels of knobbels
- ze leven op de bodem van de zee

 

5 Geleedpotigen

De afdeling Geleedpotigen wordt weer onderverdeeld in 4 klassen. Alle geleedpotigen hebben 1 ding gemeen: hun poten bestaan uit leden. Dat wil zeggen dat het een soort buisjes zijn die een beetje los van elkaar zitten. (Denk terug aan de paardenstaart, dat is een beetje hetzelfde soort principe alleen dan bij planten)

Geleedpotigen hebben een uitwendig skelet dat als een soort pantser om het lichaam zit. Dit pantser is gemaakt van chitine en kan niet meegroeien. Geleedpotigen moeten dan ook verschillende keren vervellen tijdens de groei. Bij een vervelling kruipt een dier uit het pantser. In korte tijd groeit het dier heel snel en ondertussen vormt het dier een nieuw pantser. Als het nieuwe pantser klaar is, dan stopt het dier met groeien tot aan de volgende vervelling.

Het lichaam van geleedpotigen bestaat uit segmenten. Dat betekent dat het lichaam is opgebouwd uit stukjes: de segmenten. Een mier bijvoorbeeld bestaat uit 3 hoofdsegmenten: de kop, het borstlijf en het achterlijf. Deze delen bestaan elk weer uit allemaal kleinere segmenten. Geleedpotigen zijn eigenlijk een soort "lego"diertjes, die bestaan uit allemaal onderdelen die perfect in elkaar klikken.

Afbeeldingsresultaat voor ant anatomy

De 4 klassen hebben elk hun eigen kenmerken. Er wordt bij geleedpotigen gekeken naar het aantal poten en de lichaamsbouw om ze verder in de klassen te verdelen.

Klasse Kenmerken
Duizendpoten Het hele lichaam bestaat uit segmenten, aan elk segment zitten poten
Kreeftachtigen Hebben 10 of meer poten (let op! de scharen tellen ook als poten!)
Spinachtigen Hebben altijd 8 poten
Insecten Het lijf bestaat uit kop, borst, staart. Hebben 6 poten aan een borststuk.
Ademt via tracheeën

 

Hieronder wat verschillende insecten:

 

 

6 Gewervelden

De laatste afdeling van de dieren is die van de gewervelden. Gewervelden heten zo, omdat zij een wervelkolom hebben. Een wervelkolom is de kolom botten die van de achterkant van je hoofd helemaal tot de heupen loopt. Als je in het midden van je rug voelt, dan voel je allemaal kleine botjes. Dat is je wervelkolom!

Afbeeldingsresultaat voor ruggengraatAfbeeldingsresultaat voor ruggengraat hondGerelateerde afbeelding

Zoals je hieronder kunt zien, wordt de afdeling van de gewervelden verdeeld in 5 klassen: Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.

8.1 Kenmerken

De 5 klassen van de gewervelden zijn van elkaar te onderscheiden door de volgende kenmerken:

1. De huid

Er zijn verschillende soorten huiden. Sommige dieren hebben een droge naakte huid of juist een slijmerige en vochtige huid. Andere dieren hebben harde schubben of een vacht van zachte haren. Als laatste zijn er ook dieren die veren hebben!

2. De lichaamstemperatuur

Voorlopig hoef je maar 2 soorten lichaamstemperatuur regulatie te kennen:

Warmbloedig betekent dat een dier constant dezelfde lichaamstemperatuur heeft. Zo hebben mensen altijd een temperatuur van 37 graden Celsius. Als het buiten koud is, dan gaan we trillen en krijgen we kippenvel. Dit doen we om zo veel mogelijk warmte te verkrijgen en 37 graden te blijven. Als het buiten warm is, gaan we zweten. Dit doen we om niet warmer te worden dan 37 graden.

Koudbloedig betekent dat een dier niks kan doen aan zijn lichaamstemperatuur. Zijn temperatuur verandert mee met de omgeving. Als het buiten koud is, dan wordt het dier ook koud. Als het buiten warm is, dan wordt het dier ook warm.

3. De ademhalingsorganen

Er zijn verschillende manieren van ademhalen. Sommige dieren hebben longen in hun lichaam waar zij lucht in en uit pompen. Andere dieren (vooral waterdieren) hebben kieuwen aan de zijkanten van hun hoofd waarmee zij zuurstof uit water kunnen halen.

Afbeeldingsresultaat voor kieuw

4. De manier van voortplanten

Dieren kunnen hun nakomelingen op verschillende manieren ter aarde brengen. Er zijn ontzettend veel dieren die eieren leggen, waar hun kindjes in zitten. Deze eieren zien er niet altijd hetzelfde uit. Sommige dieren leggen eieren die slijmerig en doorzichtig zijn, andere dieren leggen eieren met een schaal. Deze schaal zorgt voor een beetje bescherming, maar zelfs hier zijn er weer verschillende soorten. Sommige schaaleieren hebben een harde schaal die breekt (een kippen ei bijvoorbeeld). Dit noemen we kalkhoudende eieren. Andere eieren hebben juist een leerachtige schaal.

Uiteindelijk zijn er ook dieren die hun kindjes baren. Dit betekent dat de kinderen levend uit de baarmoeder van het dier komen. Deze dieren noemen we levendbarend.

5. Het milieu waarin ze leven

Soms is het heel erg belangrijk om te weten waar een dier leeft om te kunnen achterhalen welk dier het is. Hierbij kun je denken aan land, lucht of water, maar ook of een plek per se warm of koud moet zijn of vochtig of droog.

Kenmerken van alle gewervelden:
- ze zijn tweezijdig symmetrisch
- ze hebben een inwendig skelet met een wervelkolom.

In de tabel hieronder zie je voor elke klasse de kenmerken.
Bedenk bij elke klasse maar eens een voorbeeld en kijk of de beschrijving klopt met wat je weet.

Klasse Huid Lichaamstemperatuur Ademhalen Voortplanten Leefmilieu
Vissen Schubben met slijm Koudbloedig kieuwen eieren zonder schaal water
Amfibieën Slijmlaag op huid Koudbloedig longen en huid eieren zonder schaal vooral water
Reptielen Droge schubben Koudbloedig longen eieren leerachtige schaal land en water
Vogels Veren Warmbloedig longen eieren kalkschaal lucht
Zoogdieren Haren Warmbloedig longen levendbarend vooral land

Hieronder zie je van links naar rechts: Vissen-Amfibieën-Reptielen en daaronder Vogels-Zoogdieren

Afbeeldingsresultaat voor vissenAfbeeldingsresultaat voor amfibieënAfbeeldingsresultaat voor reptielenAfbeeldingsresultaat voor vogelsAfbeeldingsresultaat voor zoogdieren

Ga naar de volgende pagina en oefen met het indelen van organismen in het dierenrijk, net zolang tot je alles goed kent:

http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Gewervelden/gewervelden.htm

Maak daarna de onderstaande quiz:

F. Determineren

In onderdeel A t/m E heb je het systeem geleerd waarmee biologen alle organismen op de aarde indelen in groepen, op basis van hun kenmerken. Deze afspraken zijn over de hele wereld dezelfde.

Organismen die je niet kent, kun je in een rijk, een afdeling, een klasse of een nog kleinere groep indelen door naar de kenmerken te kijken. Dit proces heet determineren, en dat doe je met behulp van een determinatietabel of een zoekkaart.

Hieronder staat een voorbeeld van een determinatietabel:

Je begint telkens met vraag 1.
Afhankelijk van het antwoord op de vraag ga je naar de volgende vraag.
Uiteindelijk kom je dan bij het juiste organisme uit.

Wat is determineren?

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel:

KB: Determineren

Je zult merken dat je al heel wat van de informatie eerder hebt gelezen.


Test je kennis
Ben je klaar met de kennisbank? Beantwoord dan de volgende vragen.

 

 

Als je alle lesstof goed hebt doorgenomen, kan je je gaan voorbereiden op de toets.

Bij dit onderdeel vind je verschillende overzichten, een begrippenlijst en een samenvatting die je kunt gebruiken om jouw eigen samenvatting te maken of aan te vullen. Door een EIGEN samenvatting te maken, ben je de lesstof aan het herhalen en dat is eigenlijk al leren.

Het beste maak je je samenvatting OP PAPIER: door schrijven onthoud je alles net wat beter dan op de iPad of computer.

Als je je samenvatting af hebt en denkt dat je al veel hebt onthouden, kan je heel veel oefeningen en diagnostische toetsen maken. Zo kan je testen of je klaar bent voor de echte toets op het toetsplein.

Veel succes!

OEFENINGEN

Om verder te oefenen voor de toets ga je naar onderstaande pagina:

https://biologiepagina.nl 

Daar ga je naar het niveau waar je op werkt en klik je op 1. 

De wikiwijs die ik voor jullie heb geschreven, lijkt het meeste op Biologie voor Jou. Onder dat kopje staan allemaal verschillende hoofdstukken.

Je kiest voor ORDENING

Bovenin kan je kiezen tussen de samenvatting, oefenen etc. 

Je kiest voor OEFENEN

Nu kan je verschillende onderdelen van het hoofdstuk oefenen of een diagnostische toets maken. 

  • Het arrangement Thema 3 Ordening van organismen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2019-01-29 11:54:59
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Los, Alette. (z.d.).

    Thema 2: Ordening

    https://maken.wikiwijs.nl/116498/Thema_2__Ordening