Lessenserie ontwikkelingspsychologie

Lessenserie ontwikkelingspsychologie

Lessenserie Ontwikkelingpsychologie

Voorwoord

Deze wikiwijs is gemaakt door Nienke Hans, Syrhea Strijker en Reinanke Alberts. In deze wikiwijs hebben wij een lessenserie gemaakt over de ontwikkeling van de mens van baby tot hoogbejaarde.
De lessenserie is ontwikkeld voor het MBO, gericht op de opleiding Verpleegkunde niveau 4 en hebben het kwalificatie dossier voor Verpleegkundige als uitgangspunt genomen. Via de volgende link kan het kwalificatie dossier bekeken worden.

https://kwalificaties.s-bb.nl/Details/Index/4157?type=Dossier&returnUrl=%2F%3FPagina%3D2%26ResultaatType%3DAlles%26Trefwoorden%3Dverpleegkundige%26Fuzzy%3DFalse

Per doelgroep hebben we lesdoelen gemaakt waar aangewerkt wordt tijdens het uitvoeren van deze wikiwijs, daarnaast zijn er lesplannen voor de docent gemaakt.

 

Baby en peuter 0-3

Inleiding

In dit hoofdstuk bespreken we de levensfase van de baby.

De baby- of zuigelingentijd is de eerste periode van ons leven. Deze periode begint bij de bevalling en duurt tot twaalf maanden na de geboorte. Een baby jonger dan een maand noemen we een neonaat of pasgeborene.
Tijdens de babytijd maakt de mens een grote ontwikkeling door op lichamelijk, emotioneel en sociaal gebied. Even spectaculair is de ontwikkeling van de zintuigen, taal en communicatie. Het geboortegewicht vermeerdert flink, de lengte van de zuigeling neemt met vele centimeters toe, het kind leert zitten, staan en soms al lopen, en na een jaar kunnen sommige kinderen al een paar woordjes zeggen. Op emotioneel vlak ontwikkelen baby's een band op basis van vertrouwen en aanhankelijkheid met de mensen die hen omringen. Een baby leert de wereld om zich heen kennen en probeert deze betekenis te geven en te begrijpen. De manier waarop een baby door de ouders of verzorgers wordt verzorgd, vormt de basis voor de ontwikkeling tot een zelfverzekerd en actief kind.
Alle baby’s zijn uniek en ontwikkelen zich in een ander tempo, maar toch bestaan er sterke overeenkomsten in hun ontwikkelingspatroon.

Er komen een vijftal ontwikkelingsgebieden aan bod, het ene ontwikkelingsgebied zal meer van toepassing zijn op deze levensfase dan de andere.
Het gaat om de volgende ontwikkelingsgebieden:

  • - Lichamelijke ontwikkeling
  • - Cognitieve ontwikkeling
  • - Seksuele ontwikkeling
  • - Persoonlijke ontwikkeling
  • - Sociale ontwikkeling

 

De lichamelijke ontwikkeling

Tijdens het eerste levensjaar maakt een kind een enorme motorische ontwikkeling door. Bij de geboorte hebben baby's al een aantal reflexen. Dit zijn automatische reacties op bepaalde zenuwprikkels, zoals ademhalen, zuigen en slikken: een baby gaat zuigen als de lippen worden aangeraakt, en slikt als er iets in het mondje komt. Een van de andere reflexen bij pasgeboren baby’s is de zoekreflex. Deze houdt in dat een baby het hoofdje draait in de richting van de wang die wordt aangeraakt. Verder komen bij de geboorte de eigen bloedsomloop, spijsvertering en temperatuurregeling op gang.
De lichamelijke ontwikkeling verloopt meestal volgens een voorspelbaar patroon. Zo kan een baby na twee maanden zonder hulp het hoofd optillen, na ongeveer drie maanden omrollen, na vier maanden zonder omvallen ineengedoken zitten, en na zes tot acht maanden zonder ondersteuning rechtop zitten.
Tussen de zevende en negende maand probeert een baby te gaan staan door zich vast te houden aan meubels en dergelijke, en deze dienen als steun als het kind zich wil verplaatsen. Ook leert een baby op deze leeftijd kruipen en wordt mobieler, zodat hij de wereld om zich heen kan gaan verkennen. De baby kan nu naar een voorwerp kruipen om mee te spelen of nader te onderzoeken.
Tussen de elfde en twaalfde maand kan een baby korte tijd zonder ondersteuning op eigen benen staan en soms al een paar stapjes zetten.

De lichamelijke ontwikkeling voltrekt zich volgens twee principes: van hoofd naar voeten en van dicht bij de romp gelegen spieren (schouder en bovenbeen) tot spieren die verder van de romp liggen (handen en tenen). Hieronder volgt een schema waarin de lichamelijke ontwikkeling beknopt weergegeven wordt. De leeftijden die genoemd worden zijn niet absoluut, dat wil zeggen dat de leeftijd waarop een kind een bepaalde vaardigheid ontwikkelt kan varieren zonder dat er meteen sprake is van een achterstand.

Leeftijd

Lichamelijke ontwikkeling

1 maand

Tilt in buikligging het hoofd even op. Buigt en strekt ledematen.

2 maanden

Tilt in buikligging het hoofd 45 graden van de ondergrond op.

3 maanden

Gaat reiken naar een voorwerp dat hij ziet, eerst met beide armen. Begin oog- hand coördinatie. Tilt in buikligging het hoofd langer en hoger op en gebruikt daarbij onderarmen/ ellebogen als steun.

4 maanden

Tilt romp op, hoofd recht, steunt op handen, ellebogen gesterkt. Het hoofd gaat mee als hij aan de armpjes omhoog word gehesen. Zit met steun, nog met kromme rug.

5 maanden

Bij het omhoogtrekken aan de armen wordt het hoofd als hefboom gebruikt. Rolt van buik naar rug. Grijpt een voorwerp dat hij ziet, stuurt zijn handjes met zijn ogen.

6 maanden

Zit met lichte steun, gebruikt eigen handen als steun. Heft spontaan het hoofd vanuit rugligging. Maakt stapbewegingen als hij op een ondergrond gezet wordt en rechtop gehouden wordt. Brengt voorwerpen van de ene in de andere hand. Pakt voorwerpen met schaargreep.

7 -8 maanden

Kruipt op zijn buik. Pakt voorwerpen met 1 hand. Kan zijn gewicht heel kort op zijn benen dragen. Zit zonder hulp, gaat zichzelf oprichten. Kan vanuit zitten naar buikligging.

9 maanden

Rolt van rug naar buik en terug. Kruipt op handen en knieën. Gebruikt zijn duim in de positie tegenover zijn vingers -> pincetgreep.

10 maanden

Kan zonder hulp gaan zitten. Staat met steun, houdt zichzelf vast. Kan twee handen coördineren, gebaren nadoen en oefent met het weggooien van voorwerpen.

11 maanden

Eerste stapje met hulp. Loopt zijwaarts langs meubels. Ontwikkelt de tanggreep. Eet uit de hand en drinkt uit een beker.

12 maanden

Loopt aan de hand. Kan iemand een voorwerp geven. Kan een voorwerp door een kleine opening laten vallen.

14-17 maanden

Kan steeds beter los staan en lopen.

19 maanden

Kan vanuit staande beweging hurken en iets oppakken.

22 maanden

Kan achteruit lopen.

24-26 maanden

Kan traplopen, eerst door telkens een voetje bij te halen, daarna de ene voet meteen na de andere.


Rond de leeftijd van negen maanden begint een baby te begrijpen dat een stuk speelgoed dat hij niet ziet, toch bestaat. Hij zal dan proberen het ontbrekende of verborgen stuk speelgoed te vinden. Een jonger kind probeert dit niet, want voor hem bestaan alleen de dingen die hij op dat moment ziet. Het besef dat een op dat moment niet zichtbaar voorwerp of niet zichtbare persoon tóch bestaat, wordt objectpermanentie genoemd. Objectpermanentie maakt de ontwikkeling van het geheugen en doelgericht denken mogelijk.
Rond de negen maanden gaat een baby ook beseffen dat mensen allemaal verschillend zijn. Hij kan hierdoor eenkennig worden en bang zijn bij contact met vreemden. Een kind wil dan bijvoorbeeld niet dat de ouder of verzorger weggaat. Het huilt en houdt zich angstvallig vast om te voorkomen dat het van die persoon wordt gescheiden. Dit wordt scheidingsangst genoemd.
Tijdens de babytijd beginnen kinderen voorwerpen te verkennen door deze grondig te bekijken, van de ene in de andere hand te nemen, ermee te bonken, ze te laten vallen en in de mond te stoppen. Baby's hebben een aangeboren drang om iets te beheersen. Ze vertonen een grote mate van volharding, plezier, concentratie en energie, en blijven meestal gemotiveerd om nieuwe uitdagingen aan te gaan. Deze intrinsieke drang hangt samen met een gevoel van veiligheid en met het gehecht zijn aan de ouders of verzorgers. Deze drang treedt in beperktere mate op als er sprake is van een minder veilige omgeving en minder hechting.

Spel en activiteitenbegleiding

De spelontwikkeling van kinderen verloopt in verschillende fasen. Elk kind doorloopt een fase op zijn eigen manier en in zijn eigen tempo. Een fase gaat niet voorbij, de verschillende fasen zijn verweven in elkaar. De volgende fasen zijn te beschrijven:

  • Manipulerend spel (vanaf 3 - 4 maanden)
    Het steeds opnieuw laten bewegen van voorwerpen of het eigen lichaam. Het sensopatisch spel, spelen met vormloze materialen, zoals zand en water, zie je al opkomen in deze fase. Een voorbeeld is met de handjes in het water slaan. Het kind ontdekt zijn eigen lijf door middel van zintuiglijke beleving en maakt in deze fase contact met de wereld.
  • Spelend combineren (vanaf ca. 9 maanden)
    Het combineren van verschillende (speel)materialen, zoals blokjes omgooien en iets ergens indoen en er weer uithalen.
  • Functioneel spel (vanaf ca. 13 maanden)
    Het materiaal wordt gebruikt waarvoor het bedoeld is, zoals een kop en een schotel, een trein over het spoor laten rijden en een pop in zijn bedje leggen.
  • Symbolisch spel (vanaf ca. 18 maanden)
    Het spel bevat een ‘doen alsof' element, het kind geeft iets een andere betekenis.
  • Fantasie- en rollenspel en constructiespel (bouwen) (vanaf ca. 3,5 - 4 jaar)
    De inhoud van het spel wordt steeds meer uitgewerkt. Het kind gebruikt nu taal om een speelscène neer te zetten. Het kind kan tijdens het spel van rol wisselen en kan tussendoor even uit het spel stappen.
  • Spel met regels (vanaf 6 jaar)
    Deze spelvorm wordt gekenmerkt doordat het met anderen wordt gespeeld en het een competitief element in zich heeft.

Diverse vormen van spel en beweging bij baby/ peuters zijn: vingerverven, jonassen, dansen op muziek, knutselen, kleurentwister, rijgen, ballontennis, vormenstoof, voorwerpen sorteren en volg de lijn.

Doelen van de activiteitenbegeleiding zijn:

  • Vinden van goede dagbesteding.
  • Aanleren van nieuwe vaardigheden.
  • Zelfvertrouwen vergroten door het opdoen van succeservaringen.
  • Toename van sociale vaardigheden.
  • Verhogen van de concentratie.
  • Leren omgaan met de eigen mogelijkheden en beperkingen.

Bij de doelgroep baby- peuter is de activiteitenbegeleider vooral bezig met leersituaties en vrijetijdssituaties. Daar passen educatieveacitviteiten bij zoals: buitenspelen, verven, kleien, plakken, knippen, spelen met zand en water.

Ook doet de acitviteitenbegeleider verschillende ontspannigsactiviteiten zoals: uitstapjes naar de kinderboerderij, eendjes voeren, naar een speeltuin of op pad in de regen. Deze site kan helpen bij het zoeken naar meer activiteiten: https://www.mamaliefde.nl/blog/activiteiten-peuters-kleuters-dreumes-binnen-en-buiten/

In onderstaande pdf staat informatie over spel en activiteitenbegeleiding, neem deze reader zelfstandig door. Belangrijke kopjes om door te nemen zijn:

  • Pedagogische doelen van vrij spel
  • Begleiden van vrij spel
  • Aandachtspunten van vrij spel
  • Buitenspelen
  • Aandachtspunten bij buitenspel
  • Pedagogische doelen van georganiseerde activiteiten
  • Organiseren van een activiteitenaanbod
  • Aandachtspunten bij een activiteitenaanbod
  • Soorten activiteiten

 

Cognitieve ontwikkeling

De cognitieve ontwikkeling van een baby bestaat onder meer uit denken, problemen oplossen en kennis vergaren. Baby's wisselen informatie uit met de wereld om hen heen via de zintuigen, zoals het gezichtsvermogen, de tastzin, het gehoor en de reuk- en smaakzin. Ze proberen deze informatie te begrijpen en er betekenis aan te geven.

Door middel van denkprocessen gaat het kind zijn omringende omgeving begrijpen. Dat beïnvloedt zijn handelen in en reageren opdei omgeving. Denken moet dus niet los gezien worden van handelen. De ontwikkeling van denkschema's verloopt via het proces van accomodatie: het kind stelt zijn denkschema bij om de omringende werkelijkheid beter te kunnen begrijpen. Ook het tegenovergestelde komt voor en dat is assimilatie: het kind maakt de werkelijkheid zodanig dat het in zijn denkschema past. In deze periode zie je vooral het magische realisme: het kind betovert de werkelijkheid net zo lang totdat deze in zijn denkschema past.

Piaget beschrijft de cognitieve ontwikkeling van een kind in vier verschillende fasen:

  • sensomotorische fase ( 0 tot 2 jaar)  zintuigen en motoriek worden gebruikt om de omgeving te begrijpen.
  • preoperationele fase ( 2 tot 7 jaar) echt gaan denken op een heel concrete wijze.
  • concreet operationele fase ( 7 tot 11 jaar) ingewikkelder denkprocessen, hanteren van abstracte begrippen.
  • formeel operationele fase ( 11 tot 15 jaar) het eigen denken als uitgangspunt van zijn gedachten nemen voor het ontwikkelen van idealen op de samenleving.

In de zuigelingenfase spreekt Piaget over de sensomotorische fase waarin waarneming en beweging ontwikkelt worden. De baby oefent met zijn reflexen zodat deze fijner en efficiënter worden. Daarna ontstaat door steeds weer doen en waarnemen coördinatie van reflexen. De oog-hand coördinatie ontwikkelt zich zodat de baby kan grijpen. Na 2 tot 4 maanden kan het kindje zijn handelingen sturen. Bij 4 tot 8 maanden gaat het kindje kruipen en vergroot zijn omgeving. Door het herhalen van acticviteiten kan het anticiperen op de effecten van een bepaalde handeling. Deze effecten liggen opgeslagen in geheugen: het kindje kan zich dingen en ervaringen herinneren. Ook wordt objectpermanentie mogelijk, het zoeken van iets wat buiten het gezichtsveld is, omdat het een beeld heeft van het voorwerp.

Na de zuigelingenfase komt de peuterleeftijd de cognitieve ontwikkeling gaat dan over in de preoperationele fase, ook wel de fase van het magisch- realistisch denken genoemd. De denkschema's worden uitgebreider maar blijven beperkt tot de concrete werkelijheid. Met preoperationeel word bedoeld dat het kind in gedachten niet een heel proces kan uitvoeren van het begin tot aan het mogelijke resultaat. De waarnemingen worden nog gevormd door opvallende kenmerken (zoals kleur en grootte) en emotie. Het denken is nog egocentrisch gekleurd, het kind kan zich niet verplaatsen in een ander. Verder geloven kinderen in deze fase nog in sprookjes waarin alles mogelijk is. Animisme speelt een rol: aan dieren en dingen worden menselijke eigenschappen toegeschreven. 

 

Seksuele ontwikkeling

Op het moment dat een kind geboren wordt, zijn de seksuele gevoelens in de basis aanwezig. Net als alle andere gevoelens en emoties moeten deze gevoelens zich nog verder ontwikkelen en dat gebeurt voor in de adolescentie periode. Baby's zijn helemaal afhankelijk van ouders en andere verzorgers. Zij staan klaar om de basisbehoeften te vervullen: slapen, eten, hygiëne. Een baby voelt zich veilig en geborgen bij al die liefdevolle zorgen. Deze gevoelens zorgen ervoor dat de baby een emotionele band ontwikkelt met volwassenen. Het proces waarbij een kindje emotioneel en materieel afhankelijk wordt van slechts enkele mensen, noemt men het proces van hechting. Hechting zorgt voor een vertrouwensband en dat is de basis voor een gezonde emotionele, lichamelijke en seksuele ontwikkeling. Vanuit deze veilige omgeving gaan ze langzaam op verkenning naar hun eigen lichaam en de wereld om hen heen.  

Door zijn huid leert een pasgeboren baby zichzelf en zijn omgeving 'voelen'. Hij merkt het verschil tussen een prettig huidcontact (een streling) of een onprettig huidcontact (een vieze luier). Verder verkennen ze de omgeving met de mond en neus, later ook met de handen. Vanaf vier maanden ontdekken baby’s hun eigen lichaam. Ze pakken hun handen, voeten en tenen vast.

Hechting in de babyfase is ontzettend belangrijk want bij kinderen die niet de mogelijkheid hebben gehad zich aan bepaalde personen te hechten, kunnen zich de volgende verschijnselen voordoen: 

  • Er treedt geen vreemdenangst op. 
  • Er treedt een scheidingsangst op. 
  • Aanvankelijk wordt op onlustgevoelens gereageerd met huilen, maar geleidelijk aan zal deze reactie afnemen en het kind trekt zichzelf terug. Het houdt op met huilen, maar met een onveilig gevoel en niet omdat het zich tevreden voelt. 
  • Er treedt vertraging op in de spraakontwikkeling. 
  • Initiatief om contact te krijgen zal door het kind verscheidene malen worden afgewezen. 

Op latere leeftijd kan het zich ls volgt uiten: 

  • Er treedt agressief gedrag op.
  • Het kind is overdreven afhankelijk van volwassenen (onnodig om hulp vragen). 
  • Het is overactief en wordt snel afgeleid. 
  • Het kind is slechts in staat oppervlakkige relaties aan te gaan. 
  • Het gaat alleen ' voor wat hoort wat- relaties' aan. 

Persoonlijkheidsontwikkeling

Emotionle ontwikkeling:

Een baby is zowel lichamelijk als emotioneel afhankelijk van zijn ouders of verzorgers. Hij ontwikkelt vertrouwen in de mensen en de wereld om zich heen doordat zijn ouders of verzorgers dagelijks zijn behoeften bevredigen. Die behoeften zijn onder andere: de baby voeden bij honger, in bed leggen bij slaap, de luier verwisselen als dat nodig is, en vasthouden en troosten bij huilen.
Tijdens de eerste twee maanden drukt een kind zijn gevoelens voornamelijk uit in de vorm van frustratie wanneer niet aan zijn behoeften wordt voldaan. Wanneer direct en op de juiste manier aan zijn behoeften wordt voldaan, toont het kind tevredenheid. In deze periode begint een kind ook belangstelling te tonen voor de wereld om zich heen.
Wanneer een baby twee tot drie maanden oud is, splitsen deze basisgevoelens van tevredenheid, frustratie en belangstelling zich op. Kinderen ontwikkelen dan meer specifieke gemoedstoestanden zoals vreugde, verdriet, afkeer, boosheid, verwondering en belangstelling. De baby uit vreugde bij het zien van bekende gezichten of voorwerpen. Afkeer is meestal een reactie op een onaangename nieuwe smaak. Tussen vier tot zes maanden leert een baby om duidelijk te maken dat hij boos is.
Tegen de tijd dat de baby zeven maanden oud is, ontwikkelt hij een speciale emotionele band met de ouders of verzorgers. Dit is een proces waarbij baby's hun gemoedstoestand uiten in de vorm van gelaatsuitdrukkingen, gebaren of geluidjes, en de ouders of verzorgers meteen reageren op de gemoedstoestand van de baby. Door deze communicatie over en weer ontstaat geleidelijk een gevoel van gelijkgestemdheid of een gevoel van eenheid tussen de baby en de opvoeder. Hierdoor krijgt de baby een gevoel van vreugde, veiligheid en zelfvertrouwen.
In het tweede halfjaar leren baby’s hun gevoelens uiten. Zo wordt met glimlachen en pruilen geprobeerd hun zin te krijgen. Baby's leren letten op de emotionele reactie van anderen om een onzekere of nieuwe situatie in te schatten. Als een baby bijvoorbeeld een nieuw stuk speelgoed ziet dat een vreemd geluid maakt, let hij op de lichaamstaal van zijn vader of moeder. Als die blij is en glimlacht, glimlacht de baby ook. Als de vader of moeder schrikt, schrikt de baby ook. Op de leeftijd van ongeveer één jaar kent een baby voornamelijk gevoelens van uitbundigheid en vreugde.

Identiteitsontwikkeling volgens Erikson:

Volgens Erikson zijn er acht ontwikkelingsfasen met vaste volgorde. In iedere fase staat volgens Erikson een bepaald onderdeel van de persoonlijkheidsontwikkeling centraal en moet de persoon leren om zijn nieuwe mogelijkheden en beperkingen af te stemmen op de mogelijkheden en grenzen uit zijn omgeving. Dit kan conflicten met zich meebrengen. Volgens Erikson zijn deze conflicten voorwaarde om tot een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling te komen.

Eerste ontwikkelingsfase - Baby ( 0-1 jaar)

In de babyfase is een kindje volledig afhankelijk van zijn omgeving. Hij kan blijk geven van lust en onlustgevoelens. Voor de verdere ontwikkeling is het essentieel dat er een relatie met de ouders tot stand komt. Vanuit zijn afhankelijkheid en contactmogelijkheden kan het kind dan een gevoel van vertrouwen verwerven in zichzelf en de omgeving. Ouders/verzorgens spelen hierbij een belangrijke rol.

In de eerste fase ontwikkel je een basisvertrouwen, die een rol speelt bij de identiteitsontwikkeling. Vanuit het conflict tussen vertrouwen en wantrouwen ontwikkelt het kind de deugd hoop, die later van belang is voor de zingeving van het leven.

Tweede ontwikkelingsfase - Peuter ( 1- 3 jaar)

In de peuterfase leert de peuter zichzelf te ontdekken als individu dat zelf wil handelen en beslissen. Er ontstaat een behoefte en mogelijkheid (kruipen, lopen, praten, etc.) om de omgeving te ontdekken. Er zijn botsingen tussen de eigen wil en de wil van de ouders (crisis), dat kan leiden tot terugval in de vorige fase (afhankelijkheid).

Enerzijds moet het kind zijn eigen gang kunnen gaan, anderzijds moet het zich laten leiden. Om met deze tegenstelling om te kunnen gaan heeft het kind steun en begrenzing nodig, waardoor het leert ‘zich te beheersen’. Overmatige dwang en afkeuring doen dit leerproces omslaan in schaamte en twijfel (ik ben vies, klein etc. volgens die ander).

In deze fase ontwikkelt het individu de wil en moed om een autonoom individu te worden. De crisis leidt tot de ontwikkeling van de deugd wilskracht.

Sociale ontwikkeling

Een baby richt zich vaak helemaal op zijn ouders of verzorgers en al snel ontstaat een band. Op de leeftijd van twee tot drie maanden wordt de relatie tussen hen versterkt door oogcontact en glimlachjes.
De sterke emotionele band die een baby en zijn ouders of verzorgers met elkaar hebben, vormt de basis voor de hechting. Bij veilige hechting leert het kind dat het op de ouders of verzorgers kan rekenen. Baby's vertonen verschillende vormen van vroeg hechtingsgedrag zoals kraaien, schoppen, geluidjes maken, (glim)lachen, huilen en stevig vastpakken. Daarnaast kan een baby zich gaan hechten aan een speciaal dekentje of knuffelbeest dat een veilig en prettig gevoel geeft. Hoewel hechting al bij de geboorte begint, wordt deze gedurende de tweede helft van het eerste jaar steeds belangrijker.
Net als volwassenen hebben baby's een temperament. Sommige baby's zijn gemoedelijk: zij krijgen snel vaste routines en passen zich over het algemeen gemakkelijk aan in nieuwe situaties. Andere baby’s komen als het ware langzaam op gang, zijn wat schuwer en reageren later en stiller op honger of andere ongemakken. Er zijn ook baby’s die heftig reageren wanneer iets ze niet zint, en die niet zo goed tegen verandering kunnen.

Opvoedstijlen:

De sociale ontwikkeling heeft ook grotendeels te maken met de opvoedstijl die de ouders kiezen. In het schema hieronder staan de verschillende soorten opvoedstijlen.

Stijl

Emotionele betrokkenheid

Autoriteit

Autonomie

Autoritatieve ouder

Ouder is warm, oplettend en gevoelig voor de behoeften en interesses van het kind

Ouder stelt redelijke eisen aan het volwassenheidsniveau van het kind; legt regels uit en versterkt deze

Ouders staat het kind toe beslissingen te nemen wanneer het daar aan toe is; luistert naar het standpunt van het kind

Autoritaire ouder

Ouder is koud en afwijzend; haalt het kind vaak naar beneden

Ouder is veeleisend, kan dwang gebruiken door te schreeuwen, commanderen en bekritiseren en vertrouwt op straffen

Ouder neemt de meeste beslissingen voor het kind, luistert zelden naar het standpunt van het kind

Permissieve ouder

Ouder is warm, maar loopt het risico het kind te verwennen

Ouder stelt weinig tot geen eisen aan het kind- vaak vanuit misplaatste zorg voor de eigenwaarde van het kind

Ouder staat kinderen toe zelf beslissingen te nemen voor het daar aan toe is

Verwaarlozende ouder

Ouder is emotioneel verwijderd, teruggetrokken en onoplettend

Ouder stelt weinig tot geen eisen aan het kind- interesse of verwachtingen voor het kind ontbreken

Ouder is onverschillig tegenover beslissingen of standpunten van het kind

Bijsluiter voor kinderen

Stoornissen in de ontwikkeling en hulpverlening

Stoornissen in de ontwikkeling

Helaas gaat de lichamelijke en de cognitieve ontwikkeling van een baby/peuter niet altijd voorspoedig. Een stoornis wordt gedefinieerd als ‘iedere afwezigheid of afwijking van een psychologische, fysiologische of anatomische structuur of functie’.  Volgens het ICIDH ( International Classification of Impairments , Disabilities and Handicaps) zijn er acht hoofdindelingen van de stoornissen te maken. Zie het schema hieronder:

Stoornissen in de ontwikkeling van baby- peuter kunnen zijn:

  • Spaciticteit
  • Waarnemingsstoornis
  • Epilepsie
  • Spraakstoornis
  • Problemen met leren
  • Achterstand in de geestelijke ontwikkeling, verstandelijke beperking
  • Slechte beheersing van de spieren
  • Gedragsstoornis
  • Stoornissen van de zintuigen zoals blind/ slechtziend of doof.
  • Downsyndroom
  • Astma
  • Emotinele stoornis

Hulpverleningsmogelijkheden

Om de ontwikkeling van een baby- peuter in de gaten te houden zijn er verschillende hulpverleningsmogellijkheden zoals:

- Kraamzorg

De kraamverzorgende zet alles klaar voor de bevalling wanneer je thuis bevalt, zorgt voor rust, ondersteunt je bij de weeën en assisteert de verloskundige of de huisarts. Na de bevalling is ze er om de moeder en het baby'tje  te verzorgen, de kraamkamer op te ruimen en je te helpen met de eerste voeding. Na de bevalling zal de kraamverzorgende enkele controles uitvoeren zoals: temperatuur en pols opmeten, de hoogte van je baarmoeder bepalen en het bloedverlies goed in de gaten houden. De kraamverzorgende blijft in het gezin om bijvoorbeeld te helpen met douchen, zij zorgt voor eten en drinken, helpt bij het schoonmaken in huis maar voornamelijk bij het verzorgen van het kindje. Zo kan ze helpen bij het geven van borstvoeding of om het kindje in bad te doen. Ook voert de kraamverzorgende enkele controles uit bij het kindje zoals: het opnemen van de temperatuur, het gewicht, de ademhaling, poep en plas in de gaten houden, huilen, slapen en alertheid, de kleur van de baby en het navelstompje. Na 49 uur  dat is ongeveer 8 dagen gaat de kraamverzorgende weer naar een ander gezin.

- Consultatiebureau

Het consultatiebureau is een onderdeel van de GGD en de GGD voert de zorg uit voor kinderen t/m 19 jaar. Op het consultatiebureua wordt de groei en gezondheid van kinderen tot 4 jaar in de gaten gehouden. Hier kunnen ouders/ verzorgers ook terecht met vragen over de gezondheid, de opvoeding of de groei van hun kindje. Ouders krijgen automatisch een uitnodiging en gaan voor het eerst naar het consultatiebureau als hun kindje ongeveer een maand oud is. Bij het consultatiebureau krijgen baby's de hielprik en een gehoortest. Daarnaast worden de kindjes met toestemming van ouders gevaccineerd tegen verschillende kinderziekten en er wordt een oogtest uitgevoerd op 3 jarige leefijd.

- Kinderopvang

De kinderopvang is geen instantie die de ontwikkeling van een kindje controleert maar ze houden het wel zijdelings in de gaten. Wanneer de ouders weer aan het werk moeten wordt er voor het kindje oppas gezocht. Dit kan op verschillende manieren zoals opa & oma die gaan oppassen of een ander familielid. Ook kan er gekozen worden voor een gastouder aan huis of de kinderopvang. In de kinderopvang proberen ze zoveel mogelijk een huiselijke sfeer te creëren. De groepsruimten zijn warm en gezellig ingericht, zodat de kinderen zich er thuis en geborgen voelen. De kinderen worden individueel benaderd en wordt de mogelijkheid geboden om zich op eigen niveau te ontwikkelen. De kinderopvang kan kiezen voor een horizontale groep, dat is een groep voor kinderen van dezelfde leeftijd of een verticale groep dat is een groep met kinderen van allerlei leeftijden.

Een dagprogramma van een dreumes/ peutergroep zou er als volgt uit kunnen zien:

 

 

Kleuter en basisschoolkind 4-12

Inleiding

In dit hoofdstuk bespreken we de levensfase van het basisschoolkind.

De levensfase van het basisschoolkind volgt op de kleutertijd. Deze periode begint als een kind zes jaar wordt – en dus naar groep drie gaat - en duurt tot het twaalfde jaar. Gedurende deze fase gaan kinderen naar de basisschool. Hun wereld, die tot dan toe voornamelijk beperkt was tot de relatie met de ouders of verzorgers en naaste familie, breidt zich uit met nieuwe relaties met onder meer leeftijdgenoten en leerkrachten. Vriendschappen gaan een steeds grotere rol spelen.
In deze periode verloopt de ontwikkeling van lichamelijke, sociale, emotionele en verstandelijke vaardigheden snel. Kinderen ontwikkelen zelfwaardering en zelfvertrouwen op verschillende levensgebieden. Bijvoorbeeld binnen het gezin, bij vriendjes of vriendinnetjes, op school en bij sportieve activiteiten. De fase van het basisschoolkind is verder een periode waarin toenemende onafhankelijkheid ontstaat, net als verantwoordelijkheidsbesef. Ook kunnen lichamelijke veranderingen zoals die van de puberteit , aan het einde van deze fase zichtbaar worden. Dit gebeurt vooral bij meisjes.
In deze periode kunnen leeftijdgenoten sterke druk op elkaar uitoefenen. Dit is vooral het geval bij negen- tot twaalfjarige kinderen. Om negatieve druk van leeftijdgenoten te kunnen weerstaan en om de juiste keuzes te maken, is het van groot belang dat een basisschoolkind over voldoende zelfvertrouwen beschikt. Bron: https://encyclopedie.medicinfo.nl/levensfasen--basisschoolkind

Afbeeldingsresultaat voor basisschool klas

Er komen een vijftal ontwikkelingsgebieden aan bod, het ene ontwikkelingsgebied zal meer van toepassing zijn op deze levensfase dan de andere.
Het gaat om de volgende ontwikkelingsgebieden:

  • - Lichamelijke ontwikkeling
  • - Cognitieve ontwikkeling
  • - Seksuele ontwikkeling
  • - Persoonlijke ontwikkeling
  • - Sociale ontwikkeling

 

Kleuterfase

De kleuterfase is de levensfase van een kind tussen vier en zes jaar. Ook wel de fallische of oedipale fase genoemd volgens Freud. Van een peuter die voortdurend toezicht en veel aandacht van de ouders of verzorgers nodig heeft, verandert het kind in een kleuter die naar de kleuterschool gaat en langere tijd alleen of met vriendjes en vriendinnetjes kan spelen.
Tijdens de kleuterfase leren kinderen vaardigheden op het gebied van taal en communicatie. Ook leren kinderen het onderscheid tussen goed en kwaad, waarmee ze zich in de sociale wereld van de basisschool staande kunnen houden.

De lichamelijke onwikkeling:

Kleuters zijn een en al lenigheid en enthousiasme. Ze kunnen goed lopen, huppelen, zelfstandig traplopen of zelfs op één been staan. Ook kunnen ze tegen een bal schoppen, ermee gooien en meestal al een stuiterende bal opvangen. Ook de fijne motoriek gaat vooruit: kleuters kunnen cirkels en vierkanten tekenen en enkele blokletters schrijven.

Cognitieve ontwikkeling:

Wanneer een peuter een kleuter wordt, verandert de manier van denken ingrijpend. Toch zijn redeneringen meestal nog onderontwikkeld en onlogisch. De verstandelijke processen bij een kleuter worden beheerst door de verbeelding. Kinderen denken in deze periode nog in symbolen, en ze proberen de wereld te begrijpen door magisch denken. Dit houdt in dat kleuters in een magische wereld leven waarin levenloze objecten zoals speelgoed of de lucht, een ziel hebben, en waarin dromen werkelijkheid zijn. Zo kan een kleuter menen dat het regent omdat de lucht verdrietig is, of dat het nacht wordt omdat de mensen moeten slapen. Ook denken kleuters egocentrisch: een kleuter is nog niet in staat om vanuit het standpunt van een ander te denken. Dit betekent niet dat het kind egoïstisch is; een kleuter kan immers een volwassene die van streek is troosten door hem zijn favoriete knuffel te geven.
Een kleuter kan zich slechts concentreren op één aspect van een probleem. Dit wordt ‘centratie’ genoemd.
Voor kleuters is het moeilijk gebeurtenissen of gedachten in de juiste volgorde te plaatsen omdat het gevoel voor tijd - gisteren, morgen, eerst, intussen of laatst - nog niet goed ontwikkeld is. Het concentratievermogen en het geheugen zijn nog beperkt.
Naarmate de verstandelijke capaciteiten van de kleuter toenemen, wordt het kind vaardiger in het vertellen van verhalen en het spelen van fantasiespelletjes waarbij het kind zich een bepaalde situatie voorstelt. Kinderen gaan in deze fase over van parallelspel, het spelen naast een ander kind, naar interactief samenspelen met leeftijdgenootjes.

Persoonlijkhiedsontwikkeling:

Kleuters kunnen non-verbaal of met woorden uiting geven aan complexe gevoelens, zoals liefde, bedroefdheid, trots en afgunst.
In het begin van de kleuterperiode uiten zij meestal intense gevoelens, zoals angst, aanhankelijkheid, blijheid en frustratie. Kenmerkend voor deze levensfase is de angst voor iets engs dat het kind meent te zien, zoals een monster onder het bed. Naarmate ze ouder worden, kunnen kleuters hun gevoelens beter beheersen en nemen driftbuien af. Daarnaast vertonen kinderen in deze periode steeds meer zelfbeheersing en minder scheidingsangst. Zij kunnen goed op zichzelf zijn en zichzelf geruststellen en troosten.
Ook leren kleuters om in bepaalde situaties gevoelsuitingen te verbergen. Zo kunnen ze hun teleurstelling voor zich houden in het bijzijn van anderen, maar er wel uiting aan geven wanneer zij alleen zijn. Aan het einde van de kleuterperiode zijn de gevoelens van het kind relatief stabiel, maar ze kunnen sterk uiteenlopende gevoelens tonen zoals blijheid, trots, uitgelatenheid, schuchterheid, schaamte, nieuwsgierigheid, angst en afgunst. Ook kan het kind duidelijk inlevingsvermogen, schuldgevoel of belediging tonen.

In de kleuterfase wordt ook het eigen geweten ontwikkeld. Hierbij spelen de opvoeding en de verstandelijke en emotionele ontwikkeling een cruciale rol. Ouders en verzorgers worden bewust of onbewust rolmodellen voor de ontwikkeling van waarden en normen bij het kind. Met hun hulp leren kinderen onder meer boosheid en agressie beheersen en empatietonen. Aan het eind van het derde jaar begrijpt het kind dat anderen ook gevoelens hebben en leert het om anderen niet te kwetsen. Kleuters leren ook inschatten wat het gedrag van anderen betekent en leren sociale aanwijzingen interpreteren. Persoonlijkheid bestaat volgens Freud uit drei instanties namelijk:

  • Het id
  • Het ego
  • Het superego

Identiteitsontwikkeling volgens Erikson:

Volgens Erikson zijn er acht ontwikkelingsfasen met vaste volgorde. In iedere fase staat volgens Erikson een bepaald onderdeel van de persoonlijkheidsontwikkeling centraal en moet de persoon leren om zijn nieuwe mogelijkheden en beperkingen af te stemmen op de mogelijkheden en grenzen uit zijn omgeving. Dit kan conflicten met zich meebrengen. Volgens Erikson zijn deze conflicten voorwaarde om tot een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling te komen.

Tweede ontwikkelingsfase - Peuter (1 - 3 jaar)

In de peuterfase leert de peuter zichzelf te ontdekken als individu dat zelf wil handelen en beslissen. Er ontstaat een behoefte en mogelijkheid (kruipen, lopen, praten, etc.) om de omgeving te ontdekken. Er zijn botsingen tussen de eigen wil en de wil van de ouders (crisis), dat kan leiden tot terugval in de vorige fase (afhankelijkheid).

Enerzijds moet het kind zijn eigen gang kunnen gaan, anderzijds moet het zich laten leiden. Om met deze tegenstelling om te kunnen gaan heeft het kind steun en begrenzing nodig, waardoor het leert ‘zich te beheersen’. Overmatige dwang en afkeuring doen dit leerproces omslaan in schaamte en twijfel (ik ben vies, klein etc. volgens die ander).

In deze fase ontwikkelt het individu de wil en moed om een autonoom individu te worden. De crisis leidt tot de ontwikkeling van de deugd wilskracht.

Sociale ontwikkeling:

De meeste sociale communicatie over en weer vindt in de kleuterperiode plaats tussen het kind en de ouders of verzorgers. Daarom hebben zij zo’n belangrijke invloed op de sociale ontwikkeling van het kind. Ook oudere broers of zussen kunnen invloed hebben op de sociale en de verstandelijke ontwikkeling van het kind.
Bij een kleuter ontstaan door deze geregelde sociale interactie gevoelens van trots en zelfwaardering. Ook krijgen zij sociaal gedrag, waarden en normen aangeleerd. Verder draagt deze interactie bij aan de taalontwikkeling van het kind, en leert het kind zich beter uiten, zich gebeurtenissen beter herinneren en beter praten over zijn ervaringen.
Ouders en verzorgers die meedoen met doen-alsof-spelletjes van het kind, versterken het denken in symbolen en het sociale begrip van het kind. Als zij het kind daarnaast aanmoedigen te spelen met leeftijdgenootjes, kan de kleuter zelfstandiger worden en op een normale manier loskomen van de ouders.
In de kleuterperiode worden verschillende spelvormen waargenomen: het kind speelt alleen (solitair spel), speelt naast een ander kind (parallel spel), en wisselt speelgoed uit met een ander kind of leert samenspelen met een ander kind om een doel te bereiken (coöperatief spel). Een kleuter speelt nog niet écht samen met het andere kind (associatief spel). In deze periode overheersen doen-alsof-spelletjes en fantasiespelletjes. Kinderen hebben denkbeeldige vriendjes of vriendinnetjes en kunnen door verschillende rollen aan te nemen uiting geven aan sterke gevoelens. Dankzij deze spelletjes kan het kind zich beter sociaal ontwikkelen, frustraties uiten, conflicten met ouders en verzorgers of andere kinderen oplossen en de zelfwaardering behouden.

 

De lichamelijke ontwikkeling

Gedurende de basisschooltijd maakt een kind een constante lichamelijke groei door. Bij sommige kinderen, vooral bij meisjes, gaat deze door in een stevige groeispurt aan het eind van deze periode. Spiercoördinatie en -beheersing zijn in het begin onregelmatig en onvolledig, maar worden beter tegen het einde van de basisschooltijd. Kinderen krijgen daarnaast een betere controle over het lichaam en leren in deze periode over het algemeen hardlopen, (touwtje)springen, fietsen en schaatsen. Jongens doen het vaak beter dan meisjes bij bijvoorbeeld sportactiviteiten, terwijl meisjes meestal beter zijn in activiteiten die fijn-motorische vaardigheden vereisen, zoals tekenen. Jongens besteden meer tijd aan het zich eigen maken en ontwikkelen van lichamelijke vaardigheden, terwijl meisjes zich meer oefenen in creatieve en sociale vaardigheden.

Spel en beweging:

Voor een kind is spelen belangrijk omdat het leuk is. Daarnaast is spel goed voor de ontwikkeling van kinderen. Een kind leert door middel van spel om creatief oplossingen te zoeken, de wereld te ontdekken en zich op verschillende vlakken (motorisch, creatief, cognitief et cetera.) te ontwikkelen.

Er zijn verschillende soorten spel te onderscheiden. Denk aan:

  • Bewegingsspel: rennen, ravotten, klimmen, springen, rollen, duwen, fietsen
  • Manipulerend spel: onderzoekend en ontdekkend handelen met klei, knikkers, water, zand e.d.
  • Rollenspel: variërend van eenvoudig rollenspel, interactief rollenspel, thematisch rollenspel tot toneel/theaterspel
  • Constructiespel: variërend van exploratief constructiespel, doelgericht constructiespel, thematisch constructiespel tot een bewuste leeractiviteit

Voorbeelden van spel en beweging bij kleuters en basischoolkinderen zijn: schipper mag ik overvaren, tikspel, estafette, concentratiespel, blikspuit, voetbal, volleybal, badminton, softbal. Deze site kan helpen bij het zoeken naar meer spelletjes of bewegignsactiviteiten: https://sport.infonu.nl/sportieve-activiteiten/30985-diverse-spelletjes-voor-kinderen.html

Activiteitenbegleiding

Als algemeen gegeven stelt de activiteitenbegeleider zich als doel: Het begeleiden van personen bij activiteiten in het dagelijks bestaan, zodat zij zich lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden. De activiteit is geen doel op zich, maar een middel om het bovenstaande te bereiken.

De activiteitenbegeleider maakt daarbij onderscheid tussen drie verschillende aspecten:

  • woonsituatie
  • werk/leersituatie
  • vrijetijdssituatie

Hieruit kunnen vier activiteitensoorten worden benoemd:

  • Ontspanningsactiviteiten:

Creatieve en recreatieve activiteiten; uitstapjes,onderhouden of aanleren van hobby's, muziek maken, sport en spel etc. De doelen zijn afhankelijk van het individu en kunnen heel verschillend zijn. Te denken valt aan zich nuttig voelen, sociale contacten onderhouden, verveling tegengaan en zingeving.

  • Educatieve activiteiten:

Bij deze activiteiten gaat het erom de persoon iets aan te leren in de ruimste zin van het woord. Verkeersles voor mensen met een matig verstandelijke beperking, contact leren maken met anderen, uitbreiden van vaardigheden op elk willekeurig interessegebied. De doelen zijn afhankelijk van het individu, bijvoorbeeld jezelf waar maken, ontwikkelen en zekerder voelen.

  • Zelfzorgactiviteiten:

Dit worden ook wel ADL-activiteiten genoemd, Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen. Deze activiteiten zijn gericht op het behoud van zelfstandigheid en onderhoud van "lichaam en woning". Wassen, strijken, boodschappen doen, gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer etc. Mogelijke doelen zijn uitbreiden van vaardigheden op sociaal, emotioneel en motorisch gebied, gevoel van eigenwaarde versterken, gevoelens van afhankelijkheid verminderen.

  • Arbeidsmatige activiteiten:

Hier draait het met name om het maken of leveren van producten en diensten ten behoeve van anderen. Inpak- en montagewerk, tuinonderhoud, verzorgen van dieren, administratieve werkzaamheden. Doelen kunnen zijn: Zinvolle dagbesteding, structuur, samenwerken en sociaal gevoel versterken, voorbereiden op een baan buiten de muren van een instelling.

Bij de doelgroep kleuter- basisschoolkind is de activiteitenbegeleider vooral bezig leersituaties en vrijetijdssituaties. Daar passen educatieveacitviteiten bij zoals: wie ben ik?, woordenslang, beginletterspelletjes, woordsommen maken, galgje, KIM-spelen, schilderen en houtbwerking. 

Ook doet de acitviteitenbegeleider verschillende ontspannigsactiviteiten zoals: blikspuit, tik- en balspelletjes, dansen, poppenkast en kinderen muziek laten maken. 

Dansen met tante Rita

Cognitieve ontwikkeling

Rond de leeftijd van zes jaar beginnen kinderen anders te denken over de wereld. Hun denken gaat over van magisch en egocentrisch naar een rijper denkniveau en beter begrip. Het denken is meer geordend en logisch in vergelijking met de manier waarop een kleuter denkt. In deze fase kunnen kinderen het standpunt van een ander begrijpen. Ook verandert de manier van spreken van egocentrisch naar sociaal. Daarnaast tonen de kinderen in deze periode meer belangstelling voor regels en netheid. Het concentratievermogen en de mogelijkheden van het geheugen nemen toe: gebeurtenissen kunnen goed worden onthouden en uit het geheugen worden opgeroepen.
Een basisschoolkind verkrijgt het vermogen bepaalde voorwerpen of begrippen te groeperen en kan constante eigenschappen herkennen, ook wanneer het materiaal van vorm of grootte verandert. 
Kinderen in deze fase kunnen beter problemen oplossen, omdat zij een probleem van meerdere kanten kunnen bekijken. Dit zorgt ervoor dat het kind de basisvaardigheden voor lezen, rekenen en sociale interacties kan verbeteren.

 

Volgens Piaget komt de cognitieve ontwikkeling bij het basisschoolkind in de volgende twee fasen: 

  • Concreet operationele fase (7 tot 11 jaar) Het kind kan in deze fase op een objectieve manier volgens algemeen geldende principes de werkelijkheid ordenen en organiseren. Belangrijke begrippen in deze fase zijn: classificeren, conservatie en reversibel denken. 
  • Formeel operationele fase (11 tot 15 jaar)  In deze fase maakt het kind in zijn denken de stap van het concreet waarneembare naar het mogelijke, hypothetische. Door middel van logisch redeneren kan het kind een probleem analyseren, alternatieven bedenken en daarna het resulaat in de praktijk toetsen. Volgens Piaget is dit het hoogste stadium in de cognitieve ontwikkeling en bereikt niet iedereen dit niveau. 

 

Ontwikkeling volgens Piaget

Seksuele ontwikkeling

De seksualiteit staat op een laag pitje bij een basisschoolkind. Omdat het kind in deze fase is sterk realiteitsgericht is en druk met het verwerven van kennis en vaardigheden (cognitieve ontwikkeling). Daardoor is er voor op het lichaam betrokken lust weinig ruimte.

Freud noemt deze fase de latentiefase (6- 10 jaar), om aan te geven dat de seksualiteit er wel is, maar niet zichtbaar. In het begin van de latentiefase spelen ljongen en meisjes nog veel met elkaar. Vanaf een jaar of 9 gaan jongens meer met jongens optrekken en meisjes met meisjes. De andere sekse wordt negatief beoordeeld: kinderachtig, stoer of gewoon ' niets aan'.

Tegen het einde van de latentiefase komt er weer toenadering tot het andere geslacht, met een beginnend seksueel tintje. Vangspelletjes en zoenspelletjes, briefje en vragen als ' wil je met mij gaan' luiden de puberteit in. In de loop van de latentiefase ontstaat ook het schaamtegevoel bij het kind. Het gaat niet meer zo vrij en ongedwongen om met zijn lichaam als in de fallische fase. Bloot wordt gezien als gek of vies.

 

Persoonlijkheidsontwikkeling

Emotinele ontwikkeling:

Wanneer kinderen naar groep 3 gaan, beschikken ze over alle emoties die volwassenen ook hebben. In deze periode is de ontwikkeling van het gevoel van eigenwaarde erg belangrijk. Bewondering en waardering van ouders en verzorgers, leerkrachten en leeftijdgenoten kunnen het kind een gevoel van succes en zelfvertrouwen geven. Wanneer het kind er echter niet in slaagt bepaalde taken te volbrengen of onvoldoende waardering krijgt, kan een minderwaardigheidsgevoel ontstaan.
Naarmate kinderen ouder worden, kunnen zij zichzelf beoordelen in vergelijking met anderen. Kinderen leren meestal om iets waar ze niet goed in zijn te compenseren met iets waar ze wel goed in zijn. Tegen het einde van deze fase kennen zij hun sterke punten. Dit is een eigenschap die doorgaat tot in de volwassenheid. Daarnaast hebben kinderen vaak rolmodellen tegen wie zij opkijken en op wie zij proberen te lijken, wat een belangrijk onderdeel van de gedragsvorming is.
Een basisschoolkind is snel bang; veelvoorkomende angsten zijn die voor de tandarts of dokter, onweer en inbrekers. Een ander soort angst betreft rampen die hen kunnen overkomen, wat nog wordt versterkt wanneer zij begrijpen dat de dood iets onomkeerbaars en onvermijdelijks is.

Morele ontwikkeling:

Onder de morele ontwikkeling wordt verstaan de ontwikkeling van een eigen geweten. Hierbij spelen de verstandelijke en emotionele ontwikkeling een belangrijke rol, omdat het kind het gedrag van mensen en van de gemeenschap om zich heen kan beoordelen en een situatie kan inschatten. In het begin van de basisschoolfase is het gedrag van het kind vaak gericht op het behagen van de ouders of andere gezinsleden. Naarmate het kind ouder wordt, begrijpt het echter de regels van het sociale systeem en verandert zijn gedrag. In deze fase houdt het kind zich vaak strikt aan sociale regels, zoals verplichtingen tegenover de samenleving en respect voor ouderen. De morele ontwikkeling loopt door in de puberteit en de volwassenheid. De meeste waarden die iemand op de basisschoolleeftijd heeft geleerd, blijven behouden voor de rest van zijn leven.

Identiteitsontwikkeling volgens Erikson: 

Volgens Erikson zijn er acht ontwikkelingsfasen met vaste volgorde. In iedere fase staat volgens Erikson een bepaald onderdeel van de persoonlijkheidsontwikkeling centraal en moet de persoon leren om zijn nieuwe mogelijkheden en beperkingen af te stemmen op de mogelijkheden en grenzen uit zijn omgeving. Dit kan conflicten met zich meebrengen. Volgens Erikson zijn deze conflicten voorwaarde om tot een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling te komen. 

Derde ontwikkelingsfase - Kleuter (4 - 5 jaar)

In deze fase begin je als kleuter (4 tot 6 jaar) actief en nieuwsgierig je nieuwe mogelijkheden in de wereld te verkennen. Het kind gaat zich identificeren met rollen die het vervult: jongen of meisje zijn, het kind van zijn ouders zijn; het kind in de klas zijn.

Identificatie houdt in de neiging te hebben om net zo te willen zijn als een ander persoon. In de relatie met de ouders kan de ouder van hetzelfde geslacht zowel als identificatie model gezien worden als een rivaal als het gaat om de liefde van de andere ouder. Maar omdat deze rivaliteit min of meer taboe is kunnen er schuldgevoelens uit ontstaan. Ook ontstaat de fantasie. In rollenspellen (vadertje en moedertje, boefje, cowboytje, doktertje) oefent het kind met volwassen rollen. Hierdoor krijgt het kind een idee van wie of wat het zou kunnen zijn. In dit spel gaan ook normen en waarden een rol spelen, wat hoort en wat niet, wat goed is en wat slecht. Het geweten ontstaat.

Het kind leert in deze fase initiatief te nemen. Het kind loopt het risico dat zijn initiatieven geblokkeerd worden door negatieve en/of onduidelijke reacties uit de omgeving en dit kan tot schuldgevoel leiden: het kind denkt dat het niet voldoet aan de wensen en normen van de omgeving. Om er voor te zorgen dat het kind voldoende zicht krijgt op ‘wat het kan zijn’ en leert om zijn omgeving doelgericht te benaderen, moet die omgeving duidelijk en noodzakelijke grenzen stellen, het kind de ruimte geven om te experimenteren en steunen in zijn dadendrang en bij dit alles emotioneel begeleiden.

In het gevecht tussen het nemen van initiatief en het krijgen van schuldgevoel ontstaan het vermogen van doelgerichtheid.

Vierde ontwikkelingsfase - Schoolleeftijd (6 - 12 jaar)

In deze fase van ‘het schoolkind’ (7-12 jaar) doe het kind zijn intrede in de sociale wereld en krijgt het besef dat het deel kan en mag uitmaken van die wereld. Het kind is leergierig en wil laten zien waartoe het in staat is op het gebied van concrete kennis en vaardigheden. Het is dus belangrijk dat het kind genoeg kansen krijgt om prestaties te leveren, samen te werken, zich met anderen te meten etc. zodat het kind het gevoel kan ontwikkelen dat het iets tot staand kan brengen en ergens goed in is.

De ontwikkelingscrises ontstaat rond het gevoel van constructiviteit (iets kunnen maken en kunnen presteren) tegenover het gevoel van minderwaardigheid. Het kind ontdekt dat niet zijn wil, verlangen en mogelijkheid om te leren bepalend zijn voor zijn positie op school, maar dingen als bijvoorbeeld huidskleur of de sociale klasse van ouders. Dit kan leiden tot een minderwaardigheidsgevoel en bepalend zijn voor de rest van de persoonlijkheidsontwikkeling. Zonder dat hun gedrag daartoe aanleiding geeft, zijn er dus kinderen die door hun sociale omgeving in hun wezen miskent worden. Zij hebben daardoor moeite met het opbouwen van een positieve en realistische beleving van de eigen mogelijkheden. Als een kind een constructief gevoel ontwikkelt, kan het zich makkelijker identificeren met taken en plichten die nodig zijn in de verder ontwikkeling.

De vitale deugd is die zich uit dit conflict ontwikkelt, is bekwaamheid.

 

Sociale ontwikkeling

De basisschoolleeftijd is een periode waarin het kind steeds onafhankelijker wordt. Vanaf het moment dat kinderen naar school gaan, breidt het sociale leven zich steeds meer uit en brengen ze meer tijd door met leeftijdgenoten en leerkrachten. De verzorger-kindrelatie blijft echter een veilige basis vormen voor het kind, zodat het zich aan verdere ondernemingen kan wagen. Broers en zussen spelen een belangrijke rol als rivalen, bondgenoten en rolmodellen.
Kinderen van zeven tot negen jaar spelen graag met kinderen van hun eigen geslacht. Er worden vaak groepjes gevormd met een leider en gemeenschappelijke regels waarin geheimen worden gedeeld. In deze fase kunnen kinderen schaamte en gegeneerdheid tonen. Ook moeten ze vaak onstuitbaar lachen en giechelen om dingen die in de ogen van volwassenen niet grappig zijn. Leeftijdgenoten worden steeds belangrijker en vooral op de leeftijd van negen tot twaalf jaar worden veel vriendschappen gesloten. Een kind dat het juiste speelgoed of de juiste kleren heeft, aantrekkelijk is, sociale vaardigheden bezit of op een bepaald gebied succes heeft, is vaak populair bij andere kinderen. Kinderen in deze periode kunnen ook wreed zijn en leeftijdgenoten plagen of belachelijk maken.

Stoornissen in de ontwikkeling en hulpverlening

Stoornissen in de ontwikkeling

Helaas gaat de lichamelijke en de cognitieve ontwikkeling van een kleuter/basisschoolkind niet altijd voorspoedig. Een stoornis wordt gedefinieerd als ‘iedere afwezigheid of afwijking van een psychologische, fysiologische of anatomische structuur of functie’ (ICIDH, 1990)

Stoornissen in de ontwikkeling van een kleuter- basisschoolkind kunnen zijn:

  • Groeiachterstand
  • Motoriek niet voldoende ontwikkelt (grove en/of fijne)
  • Onvoldoende oog-hand coördinatie
  • Leerstoornissen zoals dyslexie en dyscalculie
  • ADHD
  • Autisme
  • Gedragsstoornissen zoals ODD en CD
  • Obesitas

Hulpverleningsmogelijkheden

Om de ontwikkeling van een kleuter- schoolkind in de gaten te houden zijn er verschillende hulpverleningsmogellijkheden zoals:

- Schoolarts

Wanneer een kind naar de basisschool gaat neemt de schoolarts de zorg over van het consultatiebureau. Tijden deze schoolperiode gaat een kind tweemaal naar de schoolarts toe, in groep 2 en in groep 7. Een derde bezoek vind plaats op de middelbare school rond een leeftijd van 14 jaar. In de tussenliggende tijd is het de taak van de ouders om het welzijn van hun kind goed in de gaten te houden. Bij twijfel of klachten over de ontwikkeling van het kind is het belangrijk om op tijd naar de huisarts te gaan.

Het onderzoek bij de schoolarts is uitgebreid. Naast lengte, gewicht, zicht en gehoor, worden ook evenwichtsgevoel, fijne en grove motoriek en spraak getest. Omdat de schoolarts de gegevens van het consultatiebureau heeft, wordt de groeicurve van je kind bekeken. Wanneer er een punt van afwijking gevonden wordt, verwijst de schoolarts het kind door naar de huisarts, specialist of naar jeugdhulpverlening. De schoolarts behandelt niet zelf. Als ouders tegen bepaalde problemen aanlopen, dan kunnen ze deze bij de schoolarts bespreken. Hierbij kun je denken aan gedragsproblemen, problemen met zindelijk worden en eet- of slaapproblemen. Ook geeft de schoolarts advies en voorlichting over overgewicht, slecht eten, bedplassen en pesten m.b.v. voorlichtingsmateriaal.

-Centrum voor jeugd en gezin en bureau jeugdzorg

Het centrum voor Jeugd en Gezin is een laagdrempelig inlooppunt voor gezinnen. Ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professinals kunnen hier terecht met vragen over opvoeden en opgroeien. In iedere gemeente is minimaal 1 inlooppunt aanwezig. De deskundige medewerkers geven tips en begeleiding en er wordt samengewerkt met allerlei organisaties die te maken hebben met de jeugd. Het uitgangspunt van het centrum voor Jeugd en Gezin is het versterken van de eigen kracht van alle gezinnen.

Als er echt iets aan de hand is met een kind, dan is snelle signalering cruciaal. Hulp of ondersteuning moet snel en effectief geboden worden, wanneer het nodig is dan wordt er doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg geeft toegang tot alle jeugdzorg in Nederland, zorgt voor indicatiestelling en verwijst zo nodig door naar andere organisaties bijvoorbeeld bij een handicap.

-Voor- en naschoolse opvang

De BSO is geen instantie die de ontwikkeling van een kindje controleert maar ze houden het wel zijdelings in de gaten. Buitenschoolse opvang (BSO)  is een verzamelnaam van alle professionele kinderopvang, geregeld voor schoolgaande kinderen buiten de schooltijden. De BSO is voor kinderen van 4 tot 13 jaar, kinderen kunnen voor schooltijd hierheen gaan, overblijven tussen de middag en na schooltijd. Tijdens de vakanties kunnen kinderen hier hele dagen terecht. Het moment dat kinderen aanwezig zijn op de BSO wordt gezien als vrije tijd. Kinderen kunnen spelen met het aanwezige materiaal. Vaak worden er vanuit de BSO activiteiten aangeboden waar de kinderen vrijwillig aan mee kunnen doen. Dit kunnen spel- of knutselactiviteiten zijn. Tijdens de schoolvakanties, wanneer de kinderen hele dagen op de BSO aanwezig zijn, kunnen dit ook dagtripjes naar het park of een museum zijn.

Een dagprogramma van een basisschoolkind zou er als volgt uit kunnen zien: 

07:30- 08:30

Voorschoolse opvang.

Vrij spelen.

08:30 – 12:00

Naar school.

12:00 – 13:00

Gezamenlijk aan tafel voor broodje/ crackers en drinken.

13:00 – 13:15

Kinderen gaan weer school of worden gebracht.

13:15 – 14:30

Vrij spelen, knutselen, tekenen, buiten spelen.

14:30 – 14:45

Drinken + soepstengel/cracker/koekje

14:45 – 15:15

Vrij spelen, knutselen, tekenen, buiten spelen.

15:15 – 15: 30

Kinderen komen van school of worden opgehaald.

15:30 -  15:45

Fruit eten + cracker/soepstengel/koekje + drinken.

15:45 – 16:15

Gezamenlijk spel/ activiteit binnen of buiten.

16:15 – 17:00

Vrij spelen, knutselen, tekenen, buiten spelen.

17:00 – 17:10

Drinken

17:10 – 18:30

Vrij spelen, knutselen, tekenen, buiten spelen tot iedereen gehaald is.

 

De adolescent 12-21

Inleiding

In dit hoofdstuk bespreken we de levensfase van een puber en de adolescent. Er komen vijf ontwikkelingsgebieden aan bod, namelijk de lichamelijke, cognitieve, seksuele, persoonlijke en sociale ontwikkeling.
Aan de hand van theorie en opdrachten kan de lesstof eigen worden gemaakt.



Onder de definities puberteit en de adolescentie wordt het volgende verstaan:

Puberteit:
Deze begint voor meisjes zo rond hun elfde en voor jongens met 13 jaar. Er is een toename aan geslachtshormonen, die onder andere zorgen voor de groeispurt en de ontwikkeling van de geslachtsorganen. De hormoonproductie is onderhevig aan grote schommelingen. Hierdoor kunnen in deze periode stemmingswisselingen ontstaan, die voortduren in de puberteit.
Plotselinge lichamelijke groei zorgt voor een abrupt einde van de kindertijd en markeert de overgang van kind naar volwassene. De sekserol-socialisatie is in deze periode erg belangrijk. Het verschil tussen jongens en meisjes wordt geaccentueerd. De veranderingen in de geslachtsorganen kondigen naderende volwassen seksualiteit aan.

Adolescentie: (wordt ook wel adolescentia, adolescere of volwassen worden genoemd).
De leeftijdsfase van ongeveer 12 tot midden twintig heet de adolescentie. Adolescentie is een overkoepelend begrip voor puberteit en jeugd tezamen. In deze periode ontwikkelt het kind zich van onvolwassene in uiterlijk en gedrag naar volwassene. De intrede in de volwassenheid wordt gesitueerd op het moment dat de adolescent zijn of haar functie in de maatschappij gaat vervullen.

Lichamelijke ontwikkeling

Één van de grootste ontwikkelingen tijdens de adolescentie vind plaats op lichamelijk vlak. Vooral de lichamelijke veranderingen springen in het oog. Die veranderingen staan in het eerste deel van de adolescentie centraal. In het tweede deel staat de beleving van het eigen lichaam meer op de voorgrond. Een van de meest ingrijpende veranderingen is het geslachtsrijp worden van de jongere.



Lichamelijke veranderingen:

  • Groeispurt die leidt tot een sterke toename in lengte en gewicht.
  • Geslachtsklieren (testis bij jongens en eileiders bij meisjes) bereiken hun volgroeide vorm en functie.
  • Secundaire geslachtskenmerken worden ontwikkeld.
  • Verdeling van vet- en spierweefsel over het lichaam verandert ingrijpend.
  • Fysiologische veranderingen waardoor spierkracht en uithoudingsvermogen sterk toenemen.

Al deze lichamelijke veranderingen zijn het gevolg van de rijping van het neurale en endocriene systeem. Vanaf het zevende levensjaar neemt de hormoonafscheiding toe. Dit betreft onder andere het groeihormoon en de specifieke geslachtshormonen testosteron en oestrogeen. Het duurt nog ongeveer vijf jaar voordat, in de puberteit, de effecten hiervan duidelijk zichtbaar worden.

De ontwikkeling van geslachtskenmerken bij jongens verloopt over het algemeen vrij constant onder invloed van het geslachtshormoon testosteron.
Eerst groeien de testis en het scrotum en vervolgens komt het schaamhaar. De groeispurt en de penisgroei volgen meestal een jaar later. Baard- en okselbeharing verschijnen meestal vrij laat in de puberteit. Het plaatsvinden van de eerste ejaculatie, spermarche verschilt nogal. Ejaculatie staat voor een lozing met zaad. Een lozing zonder zaad kan al veel vroeger plaatsvinden.

Bij meisjes is er minder sprake van een vaste volgorde in ontwikkeling. Hierbij zijn de geslachtshormonen oestrogeen en progesteron actief.
Meestal ontstaat eerst de groeispurt en daarna de groei van de borsten. De eerste menstruatie, ook wel menarche genoemd, vindt gemiddeld met 12,5 jaar plaats. Na de menarche duurt het meestal nog één á twee jaar voordat het meisje geslachtsrijp is.
 

Bekijk bovenstaande video en lees bovenstaande tekst, vervolgens maak je de opdrachten hieronder.

Opdrachten:

 

Cognitieve ontwikkeling

De ontwikkeling van de hersenen duurt tot ongeveer het 25e levensjaar. Daarmee neemt het intellectuele vermogen van de jongere in de adolescentie flink toe. Hersencellen sterven af om ruimte te maken voor het leggen van verbindingen, waardoor de jongere een breder inzicht kan hebben dan ooit. Het langetermijngeheugen neemt toe, waardoor informatie langer dan voorheen bewaard kan blijven. Er worden meer en betere strategieen gebruikt om dingen te onthouden.

De aard van het denken bereikt volgens Jean Piaget (1972) het 4e stadium, namelijk het formeel en operationeel denken. Formeel denken gaat over mogelijkheden; het overstijgt de werkelijkheid. Adolescenten zijn in staat hypothetisch-wetenschappelijk te denken. Ze zijn flexibel in het omschakelen van het concrete en specifieke naar het abstracte en mogelijke. Ook het bedenken van alternatieven en deze te vormen tot concrete specifieke zaken. (zie onderstaande video ter verduidelijking).

Jean Piaget stadium 4: formeel-operationele fase


Juist door het toepassen van de nieuwe intellectuele mogelijkheden kan er bij de jongere adolescent egocentrisme ontstaan. Hiermee denkt de jongere overal een logische, ondubbelzinnige oplossing voor te kunnen vinden. Adolescenten genieten van deze verworven intellectuele mogelijkheden en zijn er trots op. Ze kunnen hun standpunt heftig, koppig en uitgebreid met argumenten onderbouwen en zijn het best benaderbaar als ze de kans krijgen hun eigen mening te vertellen. De felheid en hardnekkigheid waarmee een adolescent dit kan doen wordt ook wel morele agressie genoemd. Dit betekent dat adolescenten vaak overtuigd zijn van hun gelijk. Ze kunnen zich in idealen storten en zich met huid en haar geven om hun standpunt te verdedigen en zo de wereld te verbeteren. Na verloop van tijd zullen ze leren nuanceren.

Door een toename in bovenstaande intellectuele mogelijkheden kan de adolescent metacognitie vormen, dit is denken over het denken. Deze denkvorm opent de weg voor het filosofisch denken. Dit geeft adolescenten het gevoel over superieure intellectuele mogelijkheden te beschikken. Het gevaar is wel dat dit tot diepe maar eenzame inzichten kan leiden.

Adolescenten ondergaan ook een sociaal-cogintieve ontwikkeling. Deze wordt verder uitgelegd onder het kopje sociale ontwikkeling van de adolescent.

 

 

Seksuele ontwikkeling

Seksuele gevoelens nemen in de adolescentie sterk toe en nemen een volwassen vorm aan. De adolescentie is bij uitstek de periode waarin geexpirimenteerd wordt op het relationele en seksuele vlak. Jongens gaan hier over het algemeen heel anders mee om dan meisjes. Meisjes zijn veelal gericht op de kwaliteit van een relatie, jongens meer op het opdoen van ervaringen met seks.
Het initiatief tot seks ligt gewoonlijk bij jongens. Ze vinden siks 'gewoon iets dat erbij hoort', meisjes vinden seks iets intiems.

De seksuele identiteit is niet vanzelfsprekend. Er is een krachtige norm tot heteroseksualiteit. Jongeren kunnen daarom bang zijn om homoseksueel of biseksueel te zijn. Lange tijd werd homoseksualiteit als een afwijking gezien. Inmiddels beschouwen we een seksuele geaardheid als in aanleg gegeven.
Jongeren moeten hun seksuele geaardheid zelf ontdekken. Als deze afwijkt van het gemiddelde, kan dit een belangrijke bron van stress zijn. Het is met name voor homoseksuele jongens vaak moeilijk om hun seksuele geaardheid toe te geven aan hun ouders; ze zijn bang dat hun ouders het niet accepteren.
Homoseksualiteit roept nog steeds veel angst op. Sommigen, vooral jongens, uiten dit door een agressieve opstelling tegenover homoseksuelen. Homoseksualiteit lijkt meer te worden gedoogd dan werkelijk geaccepteerd.



Transeksualiteit staat voor binnen eenzeflde lichaam bestaan mogelijkheden voor beide seksen. Biologisch heeft het lichaam sekse eigenschappen die niet overeenkomen met de sekse identiteit.

De seksuele ontwikkeling gaat nauw samen met de persoonlijkheidsontwikkeling (zie volgende kopje).

Persoonlijkheidsontwikkeling

In het identiteitsproces (Erikson 1982) volgt er in de adolescentie de vorming van de sociale identiteit de vorming van de psychologische identiteit. Hierin wordt onder intimiteit, de ontwikkeling van nabije relaties verstaan. De meest nabije is de partnerrelatie.
Pas wanneer de sociale identiteit met succes gevormd is kan de jongere zich richten op de vorming van de psychologische identiteit. Dat betekent dat wanneer de jongere het gevoel heeft dat hij of zij door anderen wordt gewaardeerd, de omgeving die positief tegenover de jongere staat en er een 'vangnet' aanwezig is voor eventueel onaangename ontdekkingen die de jongere over zichzelf doet tijdens de psychologische identiteitsvorming.

In het identiteitsproces ontstaat er in de adolescentie een conflict tussen het ontdekken van de identiteit en het onstaan van rolverwarring.
Over het algemeen voelen adolescenten zich uniek. Ze kunnen zich niet voorstellen dat anderen dezelfde gevoelens ervaren. Dit wordt ook wel de persoonlijke fabel genoemd. Zelfs als ze alleen zijn, kunnen adolescenten zich gedragen alsof ze op het toneel voor een publiek staan.
Jongeren hebben veelal een periode van bezinning nodig waarin ze nog niet aan de verwachtingen van de maatschappij hoeven te voldoen; een moratorium.
Het proces van identiteitsvorming is er een van steeds verdergaande individuatie. Jongeren gaan steeds meer los van hun ouders functioneren.
Het proces van de identiteitsvorming kan verschillende problemen met zich meebrengen, met name identiteitsverwarring. Dit kan zich uiten in het vermijden van hechte relaties, een gevoel van gemiste kansen, onvermogen zich op schoolwerk te concentreren, solidair gedrag, of het 'kiezen' van een negatieve identiteit die leidt tot afwijkend of crimineel gedrag. Identiteitsconflicten worden over het algemeen nooit opgelost. Gedurende het verdere leven blijven vragen over intimiteit, carriere en religie een rol spelen.
 

Identiteitsvormen:

Bij het proces van de identiteitsvorming speelt het kennen en begrijpen van de eigen afstamming een belangrijke rol. Er bestaan verschillende identiteitsvormen die in de loop van het proces kunnen veranderen. Het vormen van een identiteit hangt nauw samen met het vormen van een beeld van het 'zelf'. 

Vormen van identiteit (Marcia1966, 1976). 

Gevormde identiteit De adolescent heeft een crisis ondergaan en heeft onafhankelijk van de ouders politieke en ideologische ideeen ontwikkeld. 
Identiteitsdiffusie De adolescent heeft al dan niet een crisis doorgemaakt, maar er is geen verbinding aangegaan met beroep, politiek en dergelijke.
Moratorium De adolescent is in crisis.
'foreclosure', vooruitlopend De adolescent maakt geen crisis door, maar heeft politieke en ideologische ideeen die sterk overeen komen met die van de ouders. Er zijn geen veranderingen in de ideeen uit de kindertijd; aan die ideeen wordt vrij rigide vastgehouden.

 

Sociale ontwikkeling

In de sociale ontwikkeling van adolescenten bestaat er een spanningsveld tussen zelfbepaling en conformisme. Over het algemeen maken thuis en op school de volwassenen de dienst uit. Daardoor blijven er een paar terreinen over waar zelfbepaling en grensverlegging mogelijk zijn: in de verbeelding, in de beslotenheid van de eigen slaapkamer en in de vrije tijd onder leeftijdsgenoten. 

Jongeren begeven zich in verschillende vriendschappen, namelijk de groep, de kliek en de individuele vriendschap.
In de groep is een grote druk tot conformeren. Aan de ene kant levert dit spanning op door de drang tot autonomie en aan de andere kant biedt het nieuwe zekerheden als de zekerheden van thuis losgelaten moeten worden. 
De behoefte tot conformeren neemt geleidelijk af en de behoefte aan identiteit en individualiteit wint. 
De kliek is een klein groepje dat zich in een aantal denkbeelden of gedragingen onderscheidt van de rest. Aan deze kliek kunnen de problemen van de jeugdcultuur kleven, zoals het gebruik van drugs en delinquent gedrag. Het contact met leeftijdsgenoten is belangrijk maar er kleven ook gevaren aan. Voor jongeren met een minder goed ontwikkelde sociale identiteit is de groepscultuur een eenvoudige weg om ergens bij te horen. 

Het contact met leeftijdsgenoten is voor adolescenten belangrijk omdat ze afstand nemen van de volwassenen om zich heen. De schoolgang is niet alleen van wezenlijk belang voor de toekomst, maar ook voor het contact met leeftijdsgenoten. De omgang met leeftijdsgenoten vervult verschillende functies: 
- Een eerste functie is het oefenen met rollen die bij de volwassenheid horen, symmetrische in plaats van hierarchische rollen, en seksespecifieke rollen. 
- Ten tweede fungeren leeftijdsgenoten als opvang en bieden ze steun en solidariteit. De emotionele kant van vriendschap worden belangrijker en staan trouw, vertrouwelijkheid en het zichzelf kunnen zijn op de voorgrond. 

 

Adolescenten ondergaan een sociaal-cognitieve ontwikkeling. De pas verworven cognitieve vaardigheden stellen hen in staat kritischer en afstandelijker hun sociale omgeving te bekijken. Ouders worden daarbij het eerste doelwit. Het is van belang dat de verkregen vaardigheden geoefend worden. Door ze te uiten, voelt de jongere zich letterlijk en figuurlijk 'gehoord'. Zeker tegenover volwassenen hebben jongeren het nodig hun mening te kunnen uiten, zonder afgekapt of naar beneden gehaald te worden. Met name de ouders moeten dit niet doen. Het jonge kind heeft het horen van de mening van de ouders nodig, bij adolescenten werkt dit averechts. Het moeten aanhoren van andermans mening stopt hun denkproces. Door stellen van vragen om nadere uitleg wordt het denkproces van de jongere gestimuleerd en zullen ze in de loop van het gesprek meestal zelf argumenten noemen die de volwassenen hen hadden willen vertellen. Deze argumenten komen uit de adolescent zelf en zijn daardoor beduidend effectiever. 

De volwassene 21-65 jaar

Inleiding

In dit hoofdstuk bespreken we de levensfases van:
- Een jong volwassene (21 tot 35 jaar)
- De midden volwassene (35 tot 50 jaar)
- De oudere volwassene (50 tot 65 jaar)

Per levensfase worden verschillende ontwikkelingsgebieden worden besproken, en zal het ene ontwikkelingsgebied meer van toepassing zijn op de ene levensfase dan de andere.
Het gaat om de volgende ontwikkelingsgebieden: 
- Persoonlijke ontwikkeling
- Lichamelijke ontwikkeling 
- Cognitieve ontwikkeling
- Sociale ontwikkeling
- Seksuele ontwikkeling

Jong volwassene (21-35 jaar)

In de de fase van de jong volwassene (21-30) richt men zich op de toekomst en wordt er naar grenzen van zijn mogelijkheden en kansen gezocht. Deze fase voelt evenwichtiger dan de twijfelachtige en het zoeken naar identiteit zoals in de puberteit en adolescentie. De jongvolwassene leert zichzelf kennen door de verantwoordelijkheden in zijn leven en op zijn werk, hierdoor is hij ook beter in staat om eigen keuzes te gaan maken.
In deze periode krijgen relaties een vastere vorm en inhoud, vindt de jong volwassene een eigen woonruimte en richt deze (samen) in. Ook krijgt het opbouwen van een leeftstijl veel aandacht.
Het kan zo zijn dat de jong volwassene regelmatig van baan verandert, dit komt omdat ze de mogelijkheden willen uitvinden en uitproberen.

Vanaf ongeveer 28 jaar begint een nieuwe fase: de organisatorische fase.
In deze fase krijgt de volwassene een wat verstandelijke instelling.
Het nieuwe van de bestaande relaties is eraf en partners gaan andere kanten van elkaars persoonlijkheid ontdekken.
Daarnaast is het belangrijk dat er in een relatie voldoende ruimte is voor jezelf als individu, eigen sport of eigen vrienden.

Persoonlijke ontwikkeling:
De volwassen levensfase staat vaak in het teken van het gezin en het werk. Veel mensen krijgen aan het begin van deze fase als jong volwassene zelf kinderen waardoor er in verhouding minder aandacht en ruimte is voor de eigen persoonlijke ontwikkeling

Lichamelijke ontwikkeling:
Langzaam maar zeker worden de eerste tekenen van ouderdom zichtbaar:
- De eerste rimpels worden zichtbaar
- De eerste grijze haar is gevonden
Het lichaam komt steeds meer in het teken te staan van onderhoud en het aanhouden van aan gezonde leefstijl.

Cognitieve ontwikkeling:
De ontwikkeling van de hersenen blijft voortgaan tot ongeveer het 25e levensjaar. De verdere ontwikkeling of juist achteruitgang van de verstandelijke vermogens op middelbare leeftijd wordt grotendeels bepaald door opleiding, training, lichamelijke inspanning en de omgeving.

Sociale ontwikkeling:
De jong volwassene komt voor keuzes en beslissingen te staan met betrekking tot werk, partner, relaties, kinderen en persoonlijke leerdoelen. Hierbij vormen intieme relaties een belangrijk deel van het steeds volwassener wordende leven. Zowel vriendschappen als de partner.

Seksuele ontwikkeling:
Jong volwassene zijn op seksueel gebied erg actief. Veelal durven ze er meer over te praten en weten van hun zelf maar ook van hun partner wat ze wel en niet willen/ fijn vinden. Ze gaan serieus nadenken over hun eventuele kinderwens:
Tegenwoordig is de gemiddelde leeftijd waarop een vrouw een eerste kind krijgt, 29 jaar. Veel vrouwen gaan minder werken, sommige stoppen helemaal of stoppen tijdelijk, ze willen hun kind zo goed mogelijk verzorgen, opvoeden en aandacht geven. De mannen zijn momenteel ook veel betrokken bij hun kind. Vroeger was dit veel minder en waren ze meer bezig met werk om geld te verdienen.

Midden volwassene (30-50 jaar)

In de periode tussen de 35 en 50 jaar heeft de volwassene gekozen voor een bepaalde levenswijze. Hierin spelen partnerkeuze, werk en kinderen een belangrijke rol.
Het leven is voor een belangrijk deel bepaald en ingevuld. Hierdoor ligt de toekomst meer open dan een aantal jaren geleden. Dit kan het risico op sleur of teleurstelling met zich meebrengen.

Persoonlijke ontwikkeling:
De volwassen levensfase staat vaak in het teken van het gezin en het werk.  Het opvoeden van kinderen doet veel met ouders, zowel lichamelijk als geestelijk, de meeste mensen hebben dan ook nog een drukke en misschien wel stressvolle baan. Wat betreft het gezinsleven zie je dat aan het einde van de middelbare volwassenheid de kinderen meestal het huis uit gaan.

Lichamelijke ontwikkeling:
Langzaam maar zeker worden de eerste tekenen van ouderdom zichtbaar.
Het lichaam staat nu enkel nog in het teken van onderhoud, en niet meer van groei. Over het algemeen zijn ze nog wel actief en fit.
Het weefsel wordt minder soepel, zoals het weefsel van de ooglens, waardoor sommige mensen een leesbril nodig hebben.

Cognitieve ontwikkeling:
De verdere ontwikkeling of juist achteruitgang van de verstandelijke vermogens van de middelbare volwassene wordt grotendeels bepaald door opleiding, leefstijl, lichamelijke inspanning en de omgeving.

Sociale ontwikkeling:
Middelbare en oudere volwassenen gaan in deze fase de keuzes en beslissingen evalueren die zij in als jong volwassene hebben genomen met betrekking tot werk, partner, relaties, kinderen en persoonlijke doelen. Ze kijken of ze tevreden zijn met wie ze nu zijn, wat ze hebben gedaan en wat ze hebben bereikt.
Je hebt altijd de taak als ouder gehad je kind te willen beschermen en zo goed mogelijk op te voeden. Nu is het moment gekomen van steeds meer loslaten. Kinderen gaan naar de middelbare school, trekken zich terug en vinden steun bij vrienden in plaats van bij de middelbare volwassene. Vervolgens gaan kinderen studeren en gaan ze uit huis.
Dit is een belangrijke verandering in het gezin die niet alleen een gevoelsmatige kant heeft, maar ook inhoudt dat de rollen veranderen en de middelbare volwassene meer tijd voor zichzelf en zijn partner heeft.

Hierbij kunnen verschillende gevoelens optreden, namelijk:
- Het lege-nest-syndroom: dat is het verdriet dat ouders kunnen voelen wanneer de kinderen zijn vertrokken.                           *
- Aan de andere kant krijgt de middelbare volwassenen dan meer tijd voor zichzelf en voor elkaar, zodat zij samen meer tijd kunnen doorbrengen. De nieuwe vrije tijd kan worden gebruikt om een eigen plan te trekken, wat voorheen vaak niet mogelijk was.



Seksuele ontwikkeling:
Middelbare volwassene zijn op seksueel gebied actief. Aan de andere kant kan hun seksleven ook in een sleur terecht komen. De partners zijn te druk met hun kinderen, hun werk, de eventuele sport, kortom ze staan te druk in hun leven. Hierdoor kunnen partners elkaar vergeten, mislopen of in ieder geval elkaar te weinig aandacht en liefde geven.

Oudere volwassene (50-65 jaar)

Het ouder worden betekent in elke fase op een bepaalde manier afscheid nemen van wat je vroeger deed of kon.

Het loslaten van mensen en situaties wordt steeds meer werkelijkheid in het leven van de oudere volwassene (50-65 jaar).
Voorbeeld: Het uit huis gaan van kinderen en voor werkende volwassenen die minder gaan werken of vervroegd stoppen met werken, geldt dat zij opnieuw een ritme moeten vinden in hun dagelijks leven.

Persoonlijke ontwikkeling:
Het gevoel vrij te zijn en tijd te hebben voor andere zaken dan werk of gezin, wordt verschillend ervaren: Sommige mensen genieten ervan en hebben het gevoel eindelijk toe te komen aan de dingen die zij altijd al hebben willen doen. Sommige missen het contact met het werk en de structuur die het gaf.

Lichamelijke ontwikkeling:
Het lichaam staat nu enkel nog in het teken van onderhoud en afbraak, en niet meer van groei. Over het algemeen zijn ze nog wel actief en fit. Het longweefsel wordt minder elastisch waardoor het langer duurt voor iemand weer op adem is na lichamelijke inspanning.
Wel hebben zowel als vrouwen als mannen last van hormonale schommelingen die allerlei verschijnselen en ongemakken kunnen veroorzaken. Voorbeelden: midlife-crisis en menopauze.

Cognitieve ontwikkeling:
De verdere ontwikkeling of juist achteruitgang van de verstandelijke vermogens op middelbare leeftijd wordt grotendeels bepaald door opleiding, training, lichamelijke inspanning en de omgeving.

Sociale ontwikkeling:
Middelbare en oudere volwassenen gaan in deze fase de keuzes en beslissingen evalueren die zij in als jong volwassene hebben genomen met betrekking tot werk, partner, relaties, kinderen en persoonlijke doelen. Ze kijken of ze tevreden zijn met wie ze nu zijn, wat ze hebben gedaan en wat ze hebben bereikt.
De kans om eventueel opa of oma te worden bestaat ook in deze levensfase. Dit kan veel gevoel en emoties losmaken.
Aan het einde van deze levensfase gaan volwassenen meestal ruimer denken. Ze maken zich minder druk over bepaalde zaken waar ze eerst wel druk over zouden maken.
Op het einde van de middelbare leeftijd hebben de meeste volwassenen een zekere wijsheid verworven en zijn in staat zorgelozer te genieten van het leven.

Seksuele ontwikkeling:
Voor de oudere volwassene geldt dat zij in deze periode soms opnieuw een evenwicht moeten vinden in hun partnerrelatie. Hoe deze periode ingevuld wordt is afhankelijk van de persoon en zijn leefstijl. De vrouw raakt in de menopauze, hierin verliest ze haar vruchtbaarheid. 


 

De oudere 65 jaar en hoger

Inleiding

In dit hoofdstuk bespreken we de levensfase van een oudere. Een levensfase waar we met gemengde gevoelens naar kunnen kijken. Aan de ene kant zien we een vitte zeventig jarige, en aan de andere kant een dementerende oude vrouw. We gaan aan de hand van de verschillende ontwikkelingsgebieden uitwerken hoe de ontwikkeling in de fase verloopt. We starten met de de jonge oudere en werken dan toe naar de hoogbejaarde ofwel de oude oudere.

Maar wanneer ben je nu eigenlijk oud, wanneer behoor je tot de groep ouderen? Net als dat er voor de een 18 jarige geldt dat hij meerdere jarig is, hanteren we bij de oudere de grens van 65. Er zijn verschillende factoren die invloed hebben op het verouderingsproces, en daardoor zien we grote verschillen bij de oudere mens. We staan stil bij de levensloop van de oudere, want juist bij deze groep zien we dat het leven een optelsom is van gebeurtenissen. Dit maakt dat deze fase ook veel minder algemeen beschreven kan worden.

In het onderstaande filmpje wordt besproken over het niewe ouder worden, en dat in de afgelopen jaren veranderd is.

 

 

De lichamelijke ontwikkeling

 

Vanaf volwassen leeftijd breekt er een periode aan van achteruitgang, afbraak en veroudering. Veroudering is een normaal proces, die zich in elk levende organisme afspelen. Dit proces is verschrikkelijk ingewikkeld en verschild per cel in het lichaam. Hets lichaam moet steeds meer moeite doen om het biologisch evenwicht in onze cellen te hanteren. Mechanismen in het lichaam gaan steed minder goed functioneren, en daardoor gaan steeds meer afvalstoffen zich opstappelen in het lichaam. Veroudering brengt dus een groete kwetsbaarheid met zich mee voor verstoringen van het biologisch evenwicht, het vermogen om deze schommelingen tegen te gaan wordt minder. Dit leidt tot ziekten en uiteindelijk heeft dit gevolg voor het herstelvermogen van het lichaam.
Veroudering is een onomkeerbaarproces met de dood als eindpunt.
Het is belangrijk dat de mens dit proces als een gegeven accepteert, waar we rekening mee moeten houden en zich daardoor hier op kunnen voorbereiden.

De ouderdom laat dus ook sporen na in het uiterlijk van de mens: de haren worden grijs en vaak dunner, de huid wordt slapper en rimpeliger. De ene oudere heeft hier meer moeite mee dan de ander. Ook gaat de werking van de zintuigen achteruit. De ouder gaat minder scherp zine en het gezichtsveld wordt kleiner. Het gehoor neemt af . Men wordt stijver en langzamer in zijn bewegingen. De lichamelijke achteruitgang wordt op een gegeven moment zo graaot dat de oudere is teogewezen op hulp van en steun van anderen.
Dit alles heeft invloed op het functioneren en zelfbeeld van de oudere mens.
Er zit wel veel verschil in de mate van beperkingen en achteruitgang. tot 75 jaar zijn de meeste mensen redelijk gezond, wel heeft ruim de helft van de mensen van 75-75 jaar te maken met een chronische ziekte, maar het hebben van een chronische ziekte is opzich voor de oudere geen reden de gezondheid slecht te vinden.

Er zijn veel chronische ziekte, maar een aantal hiervan zien we vooral bij ouderen en worden daarom ook ouderdomziekte genoemd.Het zijn ziekten die met veroudering van het lichaam en de lichaamsfunctie te maken hebben. Het gaat meestal om mensen van ongeveer 70 jaar en ouder. Voorbeelden hiervan zijn:

Bij oudere mensen kunnen aandoeningen zich anders voordoen dan bij jongeren. Vaak ontstaan al snel ernstige en/of meerdere verschijnselen. Het is dan op het eerste oog niet direct duidelijk wat de oorzaak is. Soms kan zelfs een heel kleine verandering (bv een blaasontsteking of een medicijnverandering) tot een grote achteruitgang leiden in het functioneren. Daarom worden geriatrische syndromen ook wel “geriatric giants” genoemd.

Geriatric giants zijn:

Een klinisch geriater kan bij kwetsbare ouderen met ouderdomsziekten of geriatrische syndromen/”giants” een onderzoek doen naar de oorzaak en een behandelvoorstel doen. Als de huisarts denkt dat een patiënt last heeft van ouderdomsziekten of een geriatrisch syndroom zal hij de patiënt verwijzen naar de polikliniek geriatrie voor een poliklinisch consult. (https://www.cwz.nl/patient/aandoeningen/ouderdomsziekten/)

Het kan zijn dat door de lichamelijke beperkingen de oudere niet meer zelfstandig kan thuis wonen, en zak dan hulp nodig hebben. In onze veranderende maatschappij, waar we uit gaan van een participatie samenleving, komt ere veel terecht op de schouders van mantelzorgers. Vandaaruit wordt er gekeken naar de hulpbehoevendheid van de ouderen en kan het zijn dat er thuiszorg ingeschakkeld moet worden, dit kan verschillen van huishoudelijke werkzaamheden tot complexere verpleegkundige zorg. De huisarts zal dit proces in de gaten blijven houden. Wil het zelfstandig wonen in een eigen huis niet meer, kan dit betekenen dat de oudere zal moeten verhuizen. Er zijn de laatste jaren veel woonvormen voor ouderen bijgekomen, waar we eerder alleen de verzorgings- en verpleeghuizen hadden, zijn er de laatste jaren serviceflats, woonzorgcomplexen en kleinschalige woonvormen bij gekomen. Hier kan de oudere zelfstandig wonen en waar nodig zorg klrijgen op indicatie. Daarnaast zijn de verpleeghuizen er nog steeds, hier kan men 24-uurs zorg krijgen. De zorg dat hier geboden wordt kan een kortdurende opname zijn, maar ook langdurig of tot de dood.

 

Voor een oudere is het heel belangrijk te blijven bewegen. Dit heeft een positief invloed op de gehele welzijn van de oudere. 
Bekijk onderstaande filmpje en bedenk zelf hoe je dit tijdens een stage zou kunnen toepassen.

Cognitieve ontwikkeling

Door alles wat een mens in zijn leven meemaakt ontwikkeld hij een nieuwe vorm van kennis, namelijk: wijsheid. Door alle opgedane ervaringen, kan de mens zijn eigen en andermans problemen in een bredere verband zien. Hij word milder en gevoelig, begripvol en verdraagzamer in het leven. Niet alle volwassenen en ouderen beschikken over wijsheid. Hier tegenover staat dat niet alleen volwassenen en ouderen over wijsheid kunnen beschikken, maar ook een jonge mensen kunnen deze vorm van kennis hebben door hun door het doormaken van abnormale gebeurtenissen in hun leven.

Wat in deze levensfase een groete rol speelt in de cognitieve ontwikkeling is de achteruitgang van het geheugen. Vanaf de 12de levensjaar wordt het al lastiger om nieuwe stof op te nemen, een goed voorbeeld hiervan is dat een kind sneller een vreemde taal leert dan een volwassene.
Doordat het geheugen steeds minder wordt, brengt dit veel onzekerheden met zich mee. Vooral als we bedenken dat we constant nieuwe onformatie krijgen en moeten verwerken. De onzekerheid die het verminderde geheugen met zich meebrengt kan spanning, stress en paniek met zich meebrengen. Juist omdat de draagkracht van de oudere steeds minder wordt.

Net als bij de ontwikkeling van de volwassene speelt de scholing en het soort werk dat de oudere heeft gedaan mee in de cognitieve ontwikkeling van de oudere. Maar ook in het leven van een goed opgeleide oudere of een oudere met een gezonde levensstijl kan men geconfronteerd worden met ernstige ziekten en de gevolgen van veroudering.

Hierbij denken we bij de cognitieve ontwikkeling aan dementie. Er zijn verschillende vormen van dementie waarvan de ziekte van Alzheimer misschien wel het bekenst is. Bij alle vormen van dementie speelt het falen en het verlies van cognitieve hersenfuncties de hoofdrol.
De ziekte verloop van Alzheimer verloopt volgens verschillende stadia. Ieder stadia kenmerkt zich door verschillende gedragingen.
Bekijk het filmpje hieronder.

Zoals in het filmpje gezegt wordt, is het niet voor iedere oudere met dementie mogelijk om thuis te blijven wonen en volgt vaak een opname in een verpleeghuis. Deze zorginstellingen zijn gespecialiseerd in de verpleging van mensne met verschillende vroemn van dementie. Er bestaan kleinschalige woonvormen, maar ook grote woonzorgcetnra, die verschillende vormen van zorg kunnen leveren.

De zorg die geleverd wordt is vast gezet in een zorg/leefplan of een verpleegplan. in onderstaande link kan je lezen wat er in een zorgplan komt te staan.

 https://www.alzheimer-nederland.nl/sites/default/files/directupload/wat-is-een-zorgplan.pdf

Seksuele ontwikkeling

Tijdens de levensfase van de oudere verandert er ook veel op seksueel gebied.
Seksualiteit krijgt binnen een relatie een andere betekenis, erothiek, sensualiteit en intimiteit worden belangrijker dan het hebben van gemeenschap. Ook door hormonale veranderingen of door een prostaat operatie bij de man, kan er veel veranderen in de seksualiteit.

Wel is seksualiteit belangrijk en wordt er steeds meer aandacht gegeven aan seksualiteit bij ouderen.
Op de site www.zorgvoorbeter.nl kan je hier veel informatie over vinden.
Door op de onderstaande link te klikken lees je 7 praktische tips om seksualiteit bespreekbaar te maken in het verpleeghuis.
https://www.zorgvoorbeter.nl/diversiteit-in-de-zorg/seksualiteit-verpleeghuis

Persoonlijkheids- en sociale ontwikkeling

In de fase van de ouderdom hebben we de sociale en persoonlijke ontwikkeling samengevoegd. Veel gebeurtenissen in het leven van een oudere hebben te maken met de sociale en persoonlijke ontwikkeling.

De meeste ouderen gaan met hun 67ste met pensioen. Na jaren te hebben gewerkt, breekt er nu een tijd aan van mindr of niet meer werken en staat de gepensioneerde oudere voor de opgave nieuwe zingeving te vinden. Vaak wordt deze gevonden in een nieuwe hobby, vrijwilligers werk of meer tijd besteden aan de kleinkinderen door op te passen.
Kinderen en kleinkinderen kunnen in het leven van de oudere een belangrijke rol spelen. De kinderen krijgen gevraagd of ongevraagd bijgestaan met advies, maar ook met praktische hulp. Is de oudere nog fit en actief, dan zijn de kleinkinderen een bron van vreugde. Het leven krijgt nieuwe inhoud: de oudere onderneemt vaak allerlei activiteiten met ze. 
Als de oudere hulpbehoevend en afhankelijk wordt, komt er gaandeweg een omkering van de ouder- en kindrollen. De oudere wordt van zijn kinderen afhankelijk. Niet langer is hij voor het kind verantwoordelijk en niet langer is hij degene die steun en praktische hulp geeft. Beide partijen hebben vaak moeite met deze rolomkering. 

Naarmate iemand ouder wordt neemt de kans toe dat afscheid moet worden genomen door naasten om zich heen, van de partner, familie, vrienden of kennissen. De oudere verleist dierbaren om zich heen, niet alleen door de dood, maar ook door bijvoorbeeld opname in een verpleeghuis of dementie. DErgeloijke verliezen maken de de kring van sociale contacten kleiner. Steeds meer word de oudere teruggeworpen op dezelfde mensen en vooral op zichzelf. Eenzaamheid en vereenzaming kunnen het gevolg zijn.

Door het verlies van mensen om zich heen of van eigen lichamelijke of cognitieve functies maakt de oudere vaak een rouwproces mee. Elisabeth Kubbler Ross heeft 5 fasen in rouweverwerking omschreven. Hieronder worden de fasen kort benoemt:

  • Ontkenning: dit gebeurt niet bij mij!
  • Woede: Waarom overkomt mij dit??
  • Marchanderen: Ik beloof een beter persoon te worden als....
  • Verdreit en depressie: Ik geeft het op!!
  • Acceptatie: Ik ga verder met mijn leven!

Bekijk het volgende filmpje, waarin Manu Keirse spreekt over rouwtaken inplaats van rouwfasen.

Alles wat de oudere meemaakt heeft invloed op de identiteit van de oudere. De ene oudere wordt negatief of nukkig, terwijl de ander positief in het leven blijft staan. De persoonlijkheid van een mens blijft in grote mate stabiel: de karaktereigenschappen van een 80-jarige had diegen ook al op 30-jarige leeftijd. Maar iemand wordt oud op de manier waarop hij leeft. De levensloop en de manier waarop hij vroeger problemen heeft opgelost, bepalen de identiteit, niet de lichamelijke klachten waar hij nu last van heeft.

Mensen met een beperking

Inleiding

De ontwikkeling van een verstandelijk beperkt mens verloopt aan de ene kant hetzelfde als in normale omstandigheden, maar ook door de verstandelijk beperking geheel anders.Daarom wordt in dit hoofdstuk extra aandacht besteedt aan de verstandelijk beperkte mens.

Er zijn verschillende vormen en oorzaken van een verstandelijke beperking.

De oorzaken zijn in grote lijnen in te delen in:

  1. Chromosoom en DNA afwijkingen, zoals het down syndroom.
  2. Naast deze chromosomale afwijkingen zijn er ook syndromen waarbij het niet bekend is waardoor ze ontstaan. Het is wel mogelijk dat in de toekomst met het voortschrijden van de techniek van DNA onderzoek er meer hierover bekend gaat worden.
  3. Erfelijke stofwisselingsziekten. Beide ouders hebben hierbij zelf geen last van de aanleg, omdat er een gezond gen tegenover staat. Krijgt een kind echter van beide ouders het afwijkende gen, dan kan er een afwijking in de stofwisseling ontstaan. Er zijn enkele stofwisselingsziekten waarbij door het geven van bepaalde voeding of medicijnen een verslechtering van de geestelijke toestand wordt voorkomen of beperkt. In de hielprik wordt momenteel ook onderzoek verricht naar een aantal van de behandelbare stofwisselingsziekten.
  4. Oorzaken gedurende de zwangerschap ontstaan. Hierbij kan worden gedacht aan infecties die bij de moeder in de zwangerschap voorkwamen en die ook de vrucht beschadigden. Dit zijn bijvoorbeeld toxoplasmose en rode hond. Het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap kan leiden tot het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS).
  5. Oorzaken ontstaan rondom de bevalling. Kinderen met een erg laag geboortegewicht voor de zwangerschapsduur, te vroeg geboren baby’s met ernstige complicaties, baby’s met zuurstof tekort of bloedingen in de hersenen behoren tot deze groep.
  6. Verworven hersenletsel. Hierbij kan worden gedacht aan letsel ontstaan door ongevallen waarbij ernstige beschadiging van de hersenen is opgetreden. hersenvliesontsteking geeft bij een aantal kinderen als restschade een ontwikkelingsachterstand.
  7. Tenslotte is er een vrij grote groep kinderen waarbij er ondanks uitvoerig onderzoek geen verklaring is te geven voor hun verstandelijke beperking.

In dit hoofdstuk gaan we de ontwikkelingsgebieden bijlangs en dieper op in.

 

De ontwikkeling

Lichamelijke ontwikkeling

Ook een mens met een verstandelijke beperking doorloopt een lichamelijke ontwikkeling. Ontwikkeling houdt namelijk een duurzame en langzame verandering in. Mensen kunnnen zich op 3 verschillende manieren ontwikkelen:

  • door te groeien: dat is lichamelijke groei door celdeling
  • te leren: dat is het verwerven van theoretische kennis, praktische en sociale kennis en vaardigheden
  • rijping: het ergens aan toe zijn om iets te leren

Hier zien we al dat ook bij mensen met een verstandelijk beperking celdeling en groei plaats vindt.
Wel moeten we er rekening mee houden dat de lichamelijke ontwikkeling misschien door de oorzaak van de verstandelijk beperking anders verloopt, of dat er naast de verstandelijke beperkingen andere lichamelijke aandoeningen zijn.

Ook kunnen er specifieke lichamelijke kenmerken zijn voor het syndroom dat de verstandelijk be[perkte mens heeft.
Bij het Downsyndroom zien we een aantal specifieke kenmerken:

  • Scheefstaande ogen
  • Een extra huidplooi over de binnenste ooghoeken
  • Witte vlekjes in het oog aan de rand van de iris
  • Een kleine schedel en relatief weinig achterhoofd
  • Asymmetrisch oren
  • Een relatief kleine mond en een dikke gegroefde tong
  • Een brede korte nek
  • Korte armen, benen en voeten
  • Korte brede handen
  • Kleine kromme pinken
  • Ruimte tussen de eerste en tweede teen

In het zorg/leefplan voor de verstandelijk beperkte mens moet aandacht besteed worden aan de lichamelijke ontwikkeling. En moet hier voldoende aandacht voor zijn.

 

Cognitieve ontwikkeling

Bij iemand met een verstandelijk beperking verloopt de cognitieve ontwikkeling anders dan bij iemand met een 'normaal' cognitief vermogen.

Klikt op onderstaande link en lees hier over de cognitieve ontwikkeling van de verstandelijk beperkte mens.

https://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/59310-ontwikkeling-bij-een-verstandelijke-beperking.html

 

Seksuele ontwikkeling

Bekijk onderstaand fimpje. Hierin wordt gesproken over het belang van een goede seksuele voorlichting voor iemand met een verstandelijke beperking en hoe belangrijk de samewerking tussen ouders en hulpverleners is in dit proces.

Het is belangrijk voor de persoonlijk en sociale ontwikkeling voor de verstandelijk beperkte mens dat zij kunnen meedraaien in deze maatschappij op hun eigen manier. Gelukkig zijn er veel mogelijkheden. Er zijn door allerlei verschillende zorginstellingen en instantie mogelijkheden gecreeerd dat deze mensen mee kunnen draaien in de maatschappij. een mooi voorbeeld hiervan is 'Brownies en Downies'.

 

 

 

  • Het arrangement Lessenserie ontwikkelingspsychologie is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    2018-05-31 21:49:54
    Licentie
    CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Boom/ Nelissen. A.C. Verhoef (2015) Begeleiden, niveau 4. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Delfos, M., F. (2011). Ontwikkeling in vogelvlucht. Amsterdam: Pearson. Rooijendijk, L., Dijt, A., Wijers, G.J., Delft, F. van (2011). De mens in thema’s; Een thematische behandeling van de levensloop. Amsterdam:

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    https://www.youtube.com/watch?v=aRSiIDV58Go
    https://www.youtube.com/watch?v=aRSiIDV58Go
    Video
    Bijsluiter voor kinderen
    https://www.youtube.com/watch?v=N_zX8vpGqRw
    Video
    Dansen met tante Rita
    https://www.youtube.com/watch?v=pna6Q85GekY
    Video
    Ontwikkeling volgens Piaget
    https://www.youtube.com/watch?v=ohzA5U4z05Q
    Video