Emotinele ontwikkeling:
Wanneer kinderen naar groep 3 gaan, beschikken ze over alle emoties die volwassenen ook hebben. In deze periode is de ontwikkeling van het gevoel van eigenwaarde erg belangrijk. Bewondering en waardering van ouders en verzorgers, leerkrachten en leeftijdgenoten kunnen het kind een gevoel van succes en zelfvertrouwen geven. Wanneer het kind er echter niet in slaagt bepaalde taken te volbrengen of onvoldoende waardering krijgt, kan een minderwaardigheidsgevoel ontstaan.
Naarmate kinderen ouder worden, kunnen zij zichzelf beoordelen in vergelijking met anderen. Kinderen leren meestal om iets waar ze niet goed in zijn te compenseren met iets waar ze wel goed in zijn. Tegen het einde van deze fase kennen zij hun sterke punten. Dit is een eigenschap die doorgaat tot in de volwassenheid. Daarnaast hebben kinderen vaak rolmodellen tegen wie zij opkijken en op wie zij proberen te lijken, wat een belangrijk onderdeel van de gedragsvorming is.
Een basisschoolkind is snel bang; veelvoorkomende angsten zijn die voor de tandarts of dokter, onweer en inbrekers. Een ander soort angst betreft rampen die hen kunnen overkomen, wat nog wordt versterkt wanneer zij begrijpen dat de dood iets onomkeerbaars en onvermijdelijks is.
Morele ontwikkeling:
Onder de morele ontwikkeling wordt verstaan de ontwikkeling van een eigen geweten. Hierbij spelen de verstandelijke en emotionele ontwikkeling een belangrijke rol, omdat het kind het gedrag van mensen en van de gemeenschap om zich heen kan beoordelen en een situatie kan inschatten. In het begin van de basisschoolfase is het gedrag van het kind vaak gericht op het behagen van de ouders of andere gezinsleden. Naarmate het kind ouder wordt, begrijpt het echter de regels van het sociale systeem en verandert zijn gedrag. In deze fase houdt het kind zich vaak strikt aan sociale regels, zoals verplichtingen tegenover de samenleving en respect voor ouderen. De morele ontwikkeling loopt door in de puberteit en de volwassenheid. De meeste waarden die iemand op de basisschoolleeftijd heeft geleerd, blijven behouden voor de rest van zijn leven.
Identiteitsontwikkeling volgens Erikson:
Volgens Erikson zijn er acht ontwikkelingsfasen met vaste volgorde. In iedere fase staat volgens Erikson een bepaald onderdeel van de persoonlijkheidsontwikkeling centraal en moet de persoon leren om zijn nieuwe mogelijkheden en beperkingen af te stemmen op de mogelijkheden en grenzen uit zijn omgeving. Dit kan conflicten met zich meebrengen. Volgens Erikson zijn deze conflicten voorwaarde om tot een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling te komen.
Derde ontwikkelingsfase - Kleuter (4 - 5 jaar)
In deze fase begin je als kleuter (4 tot 6 jaar) actief en nieuwsgierig je nieuwe mogelijkheden in de wereld te verkennen. Het kind gaat zich identificeren met rollen die het vervult: jongen of meisje zijn, het kind van zijn ouders zijn; het kind in de klas zijn.
Identificatie houdt in de neiging te hebben om net zo te willen zijn als een ander persoon. In de relatie met de ouders kan de ouder van hetzelfde geslacht zowel als identificatie model gezien worden als een rivaal als het gaat om de liefde van de andere ouder. Maar omdat deze rivaliteit min of meer taboe is kunnen er schuldgevoelens uit ontstaan. Ook ontstaat de fantasie. In rollenspellen (vadertje en moedertje, boefje, cowboytje, doktertje) oefent het kind met volwassen rollen. Hierdoor krijgt het kind een idee van wie of wat het zou kunnen zijn. In dit spel gaan ook normen en waarden een rol spelen, wat hoort en wat niet, wat goed is en wat slecht. Het geweten ontstaat.
Het kind leert in deze fase initiatief te nemen. Het kind loopt het risico dat zijn initiatieven geblokkeerd worden door negatieve en/of onduidelijke reacties uit de omgeving en dit kan tot schuldgevoel leiden: het kind denkt dat het niet voldoet aan de wensen en normen van de omgeving. Om er voor te zorgen dat het kind voldoende zicht krijgt op ‘wat het kan zijn’ en leert om zijn omgeving doelgericht te benaderen, moet die omgeving duidelijk en noodzakelijke grenzen stellen, het kind de ruimte geven om te experimenteren en steunen in zijn dadendrang en bij dit alles emotioneel begeleiden.
In het gevecht tussen het nemen van initiatief en het krijgen van schuldgevoel ontstaan het vermogen van doelgerichtheid.
Vierde ontwikkelingsfase - Schoolleeftijd (6 - 12 jaar)
In deze fase van ‘het schoolkind’ (7-12 jaar) doe het kind zijn intrede in de sociale wereld en krijgt het besef dat het deel kan en mag uitmaken van die wereld. Het kind is leergierig en wil laten zien waartoe het in staat is op het gebied van concrete kennis en vaardigheden. Het is dus belangrijk dat het kind genoeg kansen krijgt om prestaties te leveren, samen te werken, zich met anderen te meten etc. zodat het kind het gevoel kan ontwikkelen dat het iets tot staand kan brengen en ergens goed in is.
De ontwikkelingscrises ontstaat rond het gevoel van constructiviteit (iets kunnen maken en kunnen presteren) tegenover het gevoel van minderwaardigheid. Het kind ontdekt dat niet zijn wil, verlangen en mogelijkheid om te leren bepalend zijn voor zijn positie op school, maar dingen als bijvoorbeeld huidskleur of de sociale klasse van ouders. Dit kan leiden tot een minderwaardigheidsgevoel en bepalend zijn voor de rest van de persoonlijkheidsontwikkeling. Zonder dat hun gedrag daartoe aanleiding geeft, zijn er dus kinderen die door hun sociale omgeving in hun wezen miskent worden. Zij hebben daardoor moeite met het opbouwen van een positieve en realistische beleving van de eigen mogelijkheden. Als een kind een constructief gevoel ontwikkelt, kan het zich makkelijker identificeren met taken en plichten die nodig zijn in de verder ontwikkeling.
De vitale deugd is die zich uit dit conflict ontwikkelt, is bekwaamheid.