In de fase van de ouderdom hebben we de sociale en persoonlijke ontwikkeling samengevoegd. Veel gebeurtenissen in het leven van een oudere hebben te maken met de sociale en persoonlijke ontwikkeling.
De meeste ouderen gaan met hun 67ste met pensioen. Na jaren te hebben gewerkt, breekt er nu een tijd aan van mindr of niet meer werken en staat de gepensioneerde oudere voor de opgave nieuwe zingeving te vinden. Vaak wordt deze gevonden in een nieuwe hobby, vrijwilligers werk of meer tijd besteden aan de kleinkinderen door op te passen.
Kinderen en kleinkinderen kunnen in het leven van de oudere een belangrijke rol spelen. De kinderen krijgen gevraagd of ongevraagd bijgestaan met advies, maar ook met praktische hulp. Is de oudere nog fit en actief, dan zijn de kleinkinderen een bron van vreugde. Het leven krijgt nieuwe inhoud: de oudere onderneemt vaak allerlei activiteiten met ze.
Als de oudere hulpbehoevend en afhankelijk wordt, komt er gaandeweg een omkering van de ouder- en kindrollen. De oudere wordt van zijn kinderen afhankelijk. Niet langer is hij voor het kind verantwoordelijk en niet langer is hij degene die steun en praktische hulp geeft. Beide partijen hebben vaak moeite met deze rolomkering.
Naarmate iemand ouder wordt neemt de kans toe dat afscheid moet worden genomen door naasten om zich heen, van de partner, familie, vrienden of kennissen. De oudere verleist dierbaren om zich heen, niet alleen door de dood, maar ook door bijvoorbeeld opname in een verpleeghuis of dementie. DErgeloijke verliezen maken de de kring van sociale contacten kleiner. Steeds meer word de oudere teruggeworpen op dezelfde mensen en vooral op zichzelf. Eenzaamheid en vereenzaming kunnen het gevolg zijn.
Door het verlies van mensen om zich heen of van eigen lichamelijke of cognitieve functies maakt de oudere vaak een rouwproces mee. Elisabeth Kubbler Ross heeft 5 fasen in rouweverwerking omschreven. Hieronder worden de fasen kort benoemt:
Bekijk het volgende filmpje, waarin Manu Keirse spreekt over rouwtaken inplaats van rouwfasen.
Alles wat de oudere meemaakt heeft invloed op de identiteit van de oudere. De ene oudere wordt negatief of nukkig, terwijl de ander positief in het leven blijft staan. De persoonlijkheid van een mens blijft in grote mate stabiel: de karaktereigenschappen van een 80-jarige had diegen ook al op 30-jarige leeftijd. Maar iemand wordt oud op de manier waarop hij leeft. De levensloop en de manier waarop hij vroeger problemen heeft opgelost, bepalen de identiteit, niet de lichamelijke klachten waar hij nu last van heeft.