De cognitieve ontwikkeling van een baby bestaat onder meer uit denken, problemen oplossen en kennis vergaren. Baby's wisselen informatie uit met de wereld om hen heen via de zintuigen, zoals het gezichtsvermogen, de tastzin, het gehoor en de reuk- en smaakzin. Ze proberen deze informatie te begrijpen en er betekenis aan te geven.
Door middel van denkprocessen gaat het kind zijn omringende omgeving begrijpen. Dat beïnvloedt zijn handelen in en reageren opdei omgeving. Denken moet dus niet los gezien worden van handelen. De ontwikkeling van denkschema's verloopt via het proces van accomodatie: het kind stelt zijn denkschema bij om de omringende werkelijkheid beter te kunnen begrijpen. Ook het tegenovergestelde komt voor en dat is assimilatie: het kind maakt de werkelijkheid zodanig dat het in zijn denkschema past. In deze periode zie je vooral het magische realisme: het kind betovert de werkelijkheid net zo lang totdat deze in zijn denkschema past.
Piaget beschrijft de cognitieve ontwikkeling van een kind in vier verschillende fasen:
In de zuigelingenfase spreekt Piaget over de sensomotorische fase waarin waarneming en beweging ontwikkelt worden. De baby oefent met zijn reflexen zodat deze fijner en efficiënter worden. Daarna ontstaat door steeds weer doen en waarnemen coördinatie van reflexen. De oog-hand coördinatie ontwikkelt zich zodat de baby kan grijpen. Na 2 tot 4 maanden kan het kindje zijn handelingen sturen. Bij 4 tot 8 maanden gaat het kindje kruipen en vergroot zijn omgeving. Door het herhalen van acticviteiten kan het anticiperen op de effecten van een bepaalde handeling. Deze effecten liggen opgeslagen in geheugen: het kindje kan zich dingen en ervaringen herinneren. Ook wordt objectpermanentie mogelijk, het zoeken van iets wat buiten het gezichtsveld is, omdat het een beeld heeft van het voorwerp.
Na de zuigelingenfase komt de peuterleeftijd de cognitieve ontwikkeling gaat dan over in de preoperationele fase, ook wel de fase van het magisch- realistisch denken genoemd. De denkschema's worden uitgebreider maar blijven beperkt tot de concrete werkelijheid. Met preoperationeel word bedoeld dat het kind in gedachten niet een heel proces kan uitvoeren van het begin tot aan het mogelijke resultaat. De waarnemingen worden nog gevormd door opvallende kenmerken (zoals kleur en grootte) en emotie. Het denken is nog egocentrisch gekleurd, het kind kan zich niet verplaatsen in een ander. Verder geloven kinderen in deze fase nog in sprookjes waarin alles mogelijk is. Animisme speelt een rol: aan dieren en dingen worden menselijke eigenschappen toegeschreven.
https://www.youtube.com/watch?v=aRSiIDV58Go