De kleuterfase is de levensfase van een kind tussen vier en zes jaar. Ook wel de fallische of oedipale fase genoemd volgens Freud. Van een peuter die voortdurend toezicht en veel aandacht van de ouders of verzorgers nodig heeft, verandert het kind in een kleuter die naar de kleuterschool gaat en langere tijd alleen of met vriendjes en vriendinnetjes kan spelen.
Tijdens de kleuterfase leren kinderen vaardigheden op het gebied van taal en communicatie. Ook leren kinderen het onderscheid tussen goed en kwaad, waarmee ze zich in de sociale wereld van de basisschool staande kunnen houden.
De lichamelijke onwikkeling:
Kleuters zijn een en al lenigheid en enthousiasme. Ze kunnen goed lopen, huppelen, zelfstandig traplopen of zelfs op één been staan. Ook kunnen ze tegen een bal schoppen, ermee gooien en meestal al een stuiterende bal opvangen. Ook de fijne motoriek gaat vooruit: kleuters kunnen cirkels en vierkanten tekenen en enkele blokletters schrijven.
Cognitieve ontwikkeling:
Wanneer een peuter een kleuter wordt, verandert de manier van denken ingrijpend. Toch zijn redeneringen meestal nog onderontwikkeld en onlogisch. De verstandelijke processen bij een kleuter worden beheerst door de verbeelding. Kinderen denken in deze periode nog in symbolen, en ze proberen de wereld te begrijpen door magisch denken. Dit houdt in dat kleuters in een magische wereld leven waarin levenloze objecten zoals speelgoed of de lucht, een ziel hebben, en waarin dromen werkelijkheid zijn. Zo kan een kleuter menen dat het regent omdat de lucht verdrietig is, of dat het nacht wordt omdat de mensen moeten slapen. Ook denken kleuters egocentrisch: een kleuter is nog niet in staat om vanuit het standpunt van een ander te denken. Dit betekent niet dat het kind egoïstisch is; een kleuter kan immers een volwassene die van streek is troosten door hem zijn favoriete knuffel te geven.
Een kleuter kan zich slechts concentreren op één aspect van een probleem. Dit wordt ‘centratie’ genoemd.
Voor kleuters is het moeilijk gebeurtenissen of gedachten in de juiste volgorde te plaatsen omdat het gevoel voor tijd - gisteren, morgen, eerst, intussen of laatst - nog niet goed ontwikkeld is. Het concentratievermogen en het geheugen zijn nog beperkt.
Naarmate de verstandelijke capaciteiten van de kleuter toenemen, wordt het kind vaardiger in het vertellen van verhalen en het spelen van fantasiespelletjes waarbij het kind zich een bepaalde situatie voorstelt. Kinderen gaan in deze fase over van parallelspel, het spelen naast een ander kind, naar interactief samenspelen met leeftijdgenootjes.
Persoonlijkhiedsontwikkeling:
Kleuters kunnen non-verbaal of met woorden uiting geven aan complexe gevoelens, zoals liefde, bedroefdheid, trots en afgunst.
In het begin van de kleuterperiode uiten zij meestal intense gevoelens, zoals angst, aanhankelijkheid, blijheid en frustratie. Kenmerkend voor deze levensfase is de angst voor iets engs dat het kind meent te zien, zoals een monster onder het bed. Naarmate ze ouder worden, kunnen kleuters hun gevoelens beter beheersen en nemen driftbuien af. Daarnaast vertonen kinderen in deze periode steeds meer zelfbeheersing en minder scheidingsangst. Zij kunnen goed op zichzelf zijn en zichzelf geruststellen en troosten.
Ook leren kleuters om in bepaalde situaties gevoelsuitingen te verbergen. Zo kunnen ze hun teleurstelling voor zich houden in het bijzijn van anderen, maar er wel uiting aan geven wanneer zij alleen zijn. Aan het einde van de kleuterperiode zijn de gevoelens van het kind relatief stabiel, maar ze kunnen sterk uiteenlopende gevoelens tonen zoals blijheid, trots, uitgelatenheid, schuchterheid, schaamte, nieuwsgierigheid, angst en afgunst. Ook kan het kind duidelijk inlevingsvermogen, schuldgevoel of belediging tonen.
In de kleuterfase wordt ook het eigen geweten ontwikkeld. Hierbij spelen de opvoeding en de verstandelijke en emotionele ontwikkeling een cruciale rol. Ouders en verzorgers worden bewust of onbewust rolmodellen voor de ontwikkeling van waarden en normen bij het kind. Met hun hulp leren kinderen onder meer boosheid en agressie beheersen en empatietonen. Aan het eind van het derde jaar begrijpt het kind dat anderen ook gevoelens hebben en leert het om anderen niet te kwetsen. Kleuters leren ook inschatten wat het gedrag van anderen betekent en leren sociale aanwijzingen interpreteren. Persoonlijkheid bestaat volgens Freud uit drei instanties namelijk:
Identiteitsontwikkeling volgens Erikson:
Volgens Erikson zijn er acht ontwikkelingsfasen met vaste volgorde. In iedere fase staat volgens Erikson een bepaald onderdeel van de persoonlijkheidsontwikkeling centraal en moet de persoon leren om zijn nieuwe mogelijkheden en beperkingen af te stemmen op de mogelijkheden en grenzen uit zijn omgeving. Dit kan conflicten met zich meebrengen. Volgens Erikson zijn deze conflicten voorwaarde om tot een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling te komen.
Tweede ontwikkelingsfase - Peuter (1 - 3 jaar)
In de peuterfase leert de peuter zichzelf te ontdekken als individu dat zelf wil handelen en beslissen. Er ontstaat een behoefte en mogelijkheid (kruipen, lopen, praten, etc.) om de omgeving te ontdekken. Er zijn botsingen tussen de eigen wil en de wil van de ouders (crisis), dat kan leiden tot terugval in de vorige fase (afhankelijkheid).
Enerzijds moet het kind zijn eigen gang kunnen gaan, anderzijds moet het zich laten leiden. Om met deze tegenstelling om te kunnen gaan heeft het kind steun en begrenzing nodig, waardoor het leert ‘zich te beheersen’. Overmatige dwang en afkeuring doen dit leerproces omslaan in schaamte en twijfel (ik ben vies, klein etc. volgens die ander).
In deze fase ontwikkelt het individu de wil en moed om een autonoom individu te worden. De crisis leidt tot de ontwikkeling van de deugd wilskracht.
Sociale ontwikkeling:
De meeste sociale communicatie over en weer vindt in de kleuterperiode plaats tussen het kind en de ouders of verzorgers. Daarom hebben zij zo’n belangrijke invloed op de sociale ontwikkeling van het kind. Ook oudere broers of zussen kunnen invloed hebben op de sociale en de verstandelijke ontwikkeling van het kind.
Bij een kleuter ontstaan door deze geregelde sociale interactie gevoelens van trots en zelfwaardering. Ook krijgen zij sociaal gedrag, waarden en normen aangeleerd. Verder draagt deze interactie bij aan de taalontwikkeling van het kind, en leert het kind zich beter uiten, zich gebeurtenissen beter herinneren en beter praten over zijn ervaringen.
Ouders en verzorgers die meedoen met doen-alsof-spelletjes van het kind, versterken het denken in symbolen en het sociale begrip van het kind. Als zij het kind daarnaast aanmoedigen te spelen met leeftijdgenootjes, kan de kleuter zelfstandiger worden en op een normale manier loskomen van de ouders.
In de kleuterperiode worden verschillende spelvormen waargenomen: het kind speelt alleen (solitair spel), speelt naast een ander kind (parallel spel), en wisselt speelgoed uit met een ander kind of leert samenspelen met een ander kind om een doel te bereiken (coöperatief spel). Een kleuter speelt nog niet écht samen met het andere kind (associatief spel). In deze periode overheersen doen-alsof-spelletjes en fantasiespelletjes. Kinderen hebben denkbeeldige vriendjes of vriendinnetjes en kunnen door verschillende rollen aan te nemen uiting geven aan sterke gevoelens. Dankzij deze spelletjes kan het kind zich beter sociaal ontwikkelen, frustraties uiten, conflicten met ouders en verzorgers of andere kinderen oplossen en de zelfwaardering behouden.