Taal is het krachtigste middel om mensen met elkaar te verbinden of juist van elkaar te scheiden.
De manier waarop taal wordt gebruikt, heeft een grote invloed op ons denken, voelen en handelen.
Met deze module leer je meer over hoe taal beelden bij je op kan roepen en daarmee een gevoel kan overbrengen in de vorm van poëzie.
Je leert:
- Kenmerken van gedichten herkennen (strofe, metrum, rijm).
- Taalgrapjes in gedichten herkennen, bijv. door gebruik homoniemen of spelen met letterlijk/figuurlijk taalgebruik.
- Wat neologismen en leenwoorden zijn.
Werkwijze
De uitleg kun je vinden onder de knop theorie.
Met de praktijkopdrachten leer je gedichten analyseren, zodat je de theorie ook kunt toepassen. Ook leer je zelf een gedicht te schrijven, zodat je de theorie ook creatief kunt gebruiken.
Het proefwerk bestaat uit een combinatie van theorie, toepassing en creatie.
Theorie
Gedichten overal
Gedichten vind je overal, in allerlei vormen:
- In slogans (pakkende zinnen om reclame voor een produkt te maken):
- Op geboortekaartjes:
Een wonder is ons geschonken
Nog teder en klein,
Dat het in deze wereld
Een zonnestraaltje mag zijn
- Zomaar op gebouwen (of agenda's, koffiemokken, enz.):
- Liedjes en rap:
Kenmerken gedichten
Gedichten zijn er in vele vormen. Een aantal kenmerken komt vaak voor:
- Metrum (dat is een afwisseling in beklemtoonde en onbeklemtoonde woorddelen). In liedjes hoor je dat heel duidelijk.
- Rijm (in verschillende vormen, zie volgende theorieblokje).
- Herhaling van woorden en soms hele zinnen (zoals in het liedje van Claudia de Breij 'Mag ik dan bij jou?'
- Zinnen lopen niet altijd helemaal door tot het einde van de regel.
- Zinnen staan in groepjes bij elkaar. Dat noem je een strofe.
Voorbeeld van Piet Paaltjens:
In het diepst van het woud
't Was al herfst en erg koud
Liep een heer in zijn eentje te dwalen.
Och, zijn oog zag zoo dof!
En zijn goed zat zoo slof!
En hij tandknerste, als was hij aan 't malen.
"Harriot!" dus riep hij verwoed,
"'k Heb een adder gebroed,
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!"
En hij sloeg op zijn jas,
En hij trapte in een plas;
't Spattend slik had zijn boordjes bemorst schier.
En meteen zocht zijn blik
Naar een eiketak, dik
Genoeg om zijn lichaam te torschen.
Daarna haalde hij een strop
Uit zijn zak, hing zich op,
En toen kon hij zich niet meer bemorsen.
Het werd stil in het woud
En wel tienmaal zo koud,
Want de wintertijd kwam.
En intusschen
Hing maar steeds aan zijn tak,
Op zijn doode gemak,
Die mijnheer, tot verbazing der musschen.
En de winter vlood heen,
Want de lente verscheen,
Om opnieuw voor den zomer te wijken.
Toen dan zwierf - 't was erg warm -
Er een paar arm in arm
Door het woud.
Maar wat stond dát te kijken!
Want, terwijl het, zoo zacht
Koozend, voortliep en dacht:
Hier onder deez' eik is 't goed vrijen,
Kwam een laars van den man,
Die daar boven hing, van
Zijn reeds lang verteerd linkerbeen glijen.
"Al mijn leven! van waar
Komt die laars?" riep het paar,
En werktuigelijk keek het naar boven.
En daar zag het met schrik
Dien mijnheer, eens zo dik
En nu tot een geraamte afgekloven.
Op zijn grijzende kop
Stond zijn hoed nog rechtop,
Maar de rand was er af.
Al zijn linnen
Was gerafeld en grauw.
Door een gat in zijn mouw
Blikten mieren en wurmen en spinnen.
Zijn horloge stond stil,
En één glas van zijn bril
Was kapot en het ander beslagen.
Op den rand van een zak
Van zijn vest zat een slak,
Een erg slijmrige slak, stil te knagen.
In een wip was de lust
Om te vrijen gebluscht
Bij het paar.
Zelfs geen woord dorst het te spreken.
't Zag van schrik zóó spierwit
Als een laken, wen dit
Reeds een dag op het gras ligt te bleeken.
Rijmvormen en rijmschema's
Je moet de volgende rijmvormen kennen:
1. Alliteratie (beginrijm): drukke dames doen dat
2. Assonantie (middenrijm): scholen - kopen
3. Eindrijm: jas - plas
Rijmschema's:
Met een rijmschema laat je zien welke woorden aan het eind van de zin op elkaar rijmen. Dit wordt aangegeven met een letter:
aabb (dan rijmen de eerste twee zinnen op elkaar en de laatste twee)
abab (de eerste en derde zin rijmen op elkaar en de tweede en vierde zin)
abba (de eerste en vierde zin rijmen op elkaar en de tweede en derde)
Voorbeelden:
Het aantal insecten neemt zienderogen toe. a
Óók in mijn slaapkamer en ik bén me er moe... a
Ik wil die kréngen elimineren, desnoods met stroop insmeren; b
ze domweg maar de rúg toekeren. b
Ach, wat niet al? Zovele zijn ze in getal. c
Ik weet, ze hebben zo hun nut, maar níet als d
ik slapen wil. Ik nét dan bijna indut... e
Een afdoende methode ken ik zo dan niet. f
Het vliegt en zoemt om mij, tot mijn verdriet! f
Nog een voorbeeld:
Weet je nog (Herman van Veen)
Weet je nog, toen de wind, de bomen tergde
en hen de mantels, van het lichaam trok.
Dat wij samen,
de regen kletterde bij stromen,
schuilden en jij zo schrok.
a-b-c-d-b
Onderwerpen
Gedichten kunnen overal over gaan, over gevoelens of over alledaagse situaties
Een kinderspiegel
Als ik later oud ben neem ik blonde krullen ik neem geen spataders, geen onderkin, en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond alleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.
Ik ga nooit liegen of bedriegen, waarom zou ik en niemand gaat ooit liegen tegen mij. Ik neem niet van die vieze vette grijze pieken en ik ga zeker ook niet stinken uit mijn mond.
Ik neem een hond, drie poezen en een geit die binnen mag, dat is gezellig, de keutels kunnen mij niet schelen. De poezen mogen in mijn bed de hond gaat op het kleedje.
Ik neem ook hele leuke planten met veel bloemen niet van die saaie sprieten en geen luis, of zoiets raars. Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd is de hele dag en ook de hele nacht blijven wij alsmaar bij elkaar.’
Judith Herzberg
Vriend
je hebt iemand nodig
stil en oprecht
die als het erop aan komt
voor je bidt of voor je vecht
pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas kun je zeggen:
'k heb een vriend
als je iemand hebt
die alles met je deelt
de tafel en het bed
één die nooit verveelt
als je iemand hebt
die al je zorgen heelt
weet je wat dat zeggen wil
weet je wat dat scheelt?
je hebt iemand nodig
stil en oprecht
die als het erop aan komt
voor je bidt of voor je vecht
pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas kun je zeggen:
'k heb een vriend
pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas mag je zeggen:
ik heb 'n vriend
Toon Hermans
De kraan
Ik kan niet slapen door het druppelen van de kraan.
Morgen zal het hele huis onder water staan.
Door een kapot leertje gaat alles naar zijn mallemoer.
Kan mijn vader weer werken voor nieuw kleed op de vloer.
Al dat werken doet hem de das nog eens om. Maak liever die kraan, pa, en wees niet zo stom.
Dichter onbekend
Taalgrapjes
In gedichten (en liedjes) worden soms taalgrapjes gebruikt, bijvoorbeeld door een homoniem te gebruiken. Een homoniem is één woord met twee betekenissen. Je brengt mensen dan in verwarring, welke betekenis bedoeld wordt.
Voorbeelden homoniemen:
arm: lichaamsdeel / niet rijk
deken: kleed / geestelijke
draagbaar: gedragen kunnende worden / brancard
gerecht: rechtbank / maaltijd
graven: spitten / adellijke personen
kop: beker / hoofd
koper: iemand die koopt / metaal
kussen: hoofdkussen / zoenen
Bron: taalwinkel.nl
Voorbeeld:
Dit gedicht schaamt zich gedicht te zijn
woede wil andere wapens dan woorden
ja het schaamt zich gedicht te zijn en geen schot
waarmee het – dichter – jouw beul kan
vermoorden.
LUCEBERT
Nieuwe woorden
Onze taal krijgt er regelmatig nieuwe woorden bij.
Soms nemen we deze over uit een andere taal, dat heten leenwoorden. Voorbeelden daarvan zijn jam, croissant of computer.
Soms verzint een cabaretier of schrijver nieuwe woorden die uiteindelijk een plaats in onze taal krijgen. Dat noemen we neologismen. Voorbeelden daarvan zijn flappentapper (geldautomaat), positivo (iemand die optimistisch in het leven staat) of doemdenken (somber denken).
Extra theorie voor VWO
In het VWO leer je nog iets meer over gedichten. Deze onderwerpen komen ook terug in het vwo-proefwerk.
Waaraan herken je gedichten?
Naast de theorie die je hierover al eerder hebt gelezen (metrum, rijm, enz...) herken je in gedichten ook vaak een vorm van beeldspraak. Bij beeldspraak wordt een beeld gebruikt in plaats van een letterlijke omschrijving. Als je bijvoorbeeld zegt 'Wat een ezel is dat!', dan bedoel je eigenlijk 'Wat is die persoon dom.'. Je gebruikt het beeld van de ezel om iets anders duidelijk te maken. Het kan ook zijn dat je een vergelijking met een beeld maakt: 'Het meisje was zo geschrokken, ze zag zo wit als sneeuw.'
Woorden
Naast nieuwe woorden zoals neologismen en leenwoorden moet je ook oude, minder gangbare woorden kennen. Deze woorden noem je archaïsme. Dat zijn woorden zoals gaarne (graag) en bezigen (gebruiken).
In dit filmpje legt Lubach beeldspraak uit:
In songteksten wordt vaak een plaatje geschetst van hoe het leven is of zou moeten zijn. Beeldspraak is daarbij onontbeerlijk.
Opdrachten
Gedichtanalyse
Lees het volgende gedicht en schrijf het rijmschema op. Zoek ook rijmvormen op en schrijf de voorbeelden op. Hoeveel strofen heeft het gedicht?
Voor vwo: welke zin bevat beeldspraak?
mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
hoe moet ik mij geborgen weten?
noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
voor wie ik liefheb wil ik heten.
Neeltje Maria Min
Uit: Voor wie ik liefheb wil ik heten
Schema en vorm
Schrijf het rijmschema op van onderstaand gedicht. Welke rijmvorm herken je? Citeer enkele voorbeelden.
Petrarca – Conzoniere
De dag waarop de zon uit mededogen
met Hem die haar geschapen had ontkleurde.
werd ik, o liefste, ofschoon ik niets bespeurde,
gevangen door de schoonheid van jouw ogen.
Omdat jouw blikken in mijn richting vlogen
juist op een dag dat heel de wereld treurde
en rouwde om wat eens Gods zoon gebeurde,
werd ik verrast en weerloos meegezogen.
En hete tranen moet ik nu vergieten
door 't schrijnen van de wonden die de schichten
diep in mijn broze binnenste achterlieten.
En ach, hoe kon zich Liefde ertoe verplichten
op mij arglistig pijlen af te schieten
zonder op jou zelfs maar de boog te richten?
Vertaler onbekend.
Analyse gedicht
Kijk naar dit gedicht met al je theoretische kennis. Probeer zo veel mogelijk te benoemen.
Insomnia
Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliedt gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet zijn geschapen.
Hoe onmachtig klinkt het schriel 'te wapen',
Waar de levenswil ten strijd mee noodt,
Naast der doodsklaroenen schrille stoot,
Die de grijsaards oproept met de knapen.
Evenals een vrouw, die eens zich gaf,
Baren moet, of ze al dan niet wil baren,
Want het kind is groeiende in haar schoot,
Is elk wezen zwanger van de dood,
En het voorbestemde doel van 't paren
Is niet minder dan de wieg het graf.
J.C. Bloem (1887-1966)
Uit: Verzamelde gedichten, 2de dr. (1965)
Uitgever: Polak & Van Gennep, Amsterdam
Zelf doen
Schrijf een gedicht van twee strofen. Je mag het onderwerp zelf kiezen (iets uit het dagelijks leven of een bepaald gevoel).
Probeer er zoveel mogelijk van de geleerde theorie in te verwerken. Als je klaar bent, wissel je je gedicht uit met een klasgenoot en probeer je elkaars gedicht te analyseren met behulp van de theorie.
Het arrangement Poëzie jaarlaag 1 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Anja Schoots
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2017-10-25 14:37:02
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Kenmerken gedichten herkennen (strofe, metrum, rijm), taalgrapjes in gedichten herkennen, bijv. door gebruik homoniemen of spelen met letterlijk/figuurlijk taalgebruik. Neologismen en leenwoorden.
Kenmerken gedichten herkennen (strofe, metrum, rijm), taalgrapjes in gedichten herkennen, bijv. door gebruik homoniemen of spelen met letterlijk/figuurlijk taalgebruik. Neologismen en leenwoorden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.