Onze taal krijgt er regelmatig nieuwe woorden bij.
Soms nemen we deze over uit een andere taal, dat heten leenwoorden. Voorbeelden daarvan zijn jam, croissant of computer.
Soms verzint een cabaretier of schrijver nieuwe woorden die uiteindelijk een plaats in onze taal krijgen. Dat noemen we neologismen. Voorbeelden daarvan zijn flappentapper (geldautomaat), positivo (iemand die optimistisch in het leven staat) of doemdenken (somber denken).