In het VWO leer je nog iets meer over gedichten. Deze onderwerpen komen ook terug in het vwo-proefwerk.
Naast de theorie die je hierover al eerder hebt gelezen (metrum, rijm, enz...) herken je in gedichten ook vaak een vorm van beeldspraak. Bij beeldspraak wordt een beeld gebruikt in plaats van een letterlijke omschrijving. Als je bijvoorbeeld zegt 'Wat een ezel is dat!', dan bedoel je eigenlijk 'Wat is die persoon dom.'. Je gebruikt het beeld van de ezel om iets anders duidelijk te maken. Het kan ook zijn dat je een vergelijking met een beeld maakt: 'Het meisje was zo geschrokken, ze zag zo wit als sneeuw.'
Naast nieuwe woorden zoals neologismen en leenwoorden moet je ook oude, minder gangbare woorden kennen. Deze woorden noem je archaïsme. Dat zijn woorden zoals gaarne (graag) en bezigen (gebruiken).
In songteksten wordt vaak een plaatje geschetst van hoe het leven is of zou moeten zijn. Beeldspraak is daarbij onontbeerlijk.